De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
TijdschriftenkroniekTijdschrift voor geschiedenis, vragen des tijds.Uit de Geschiedenis van het Bankwezen.In een tijd zooals dezen, waar banken en eredietmaatschappijen een zóó overwegende rol spelen in de ontwikkeling der samenleving, dat de democratisch ingerichte staat er nauwelijks in slaagt den vloed der ploutocratie in te dijken en dat het algemeen zuiver stemrecht haast een ironie lijkt, vergeleken bij de politieke werking van het gecentraliseerd kapitaal, scheen het ons niet oninteressant eens in deze kronieken een en ander mede te deelen omtrent den oorsprong dezer nu zoo machtige financieele instellingen. Aanleiding daartoe gaf ons de bijdrage van Dr. J.G. van Dillen, De Girobanken van Genua, Venetië en Hamburg, verschenen in afl. 1, jg. 42 van het TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS, Groningen. Het is bekend dat de klasse der bankiers haar oorsprong vindt deels in de klasse der geldwisselaars, deels in die der groot-handelaars, en vooral in de eerste. Daar het ontstaan van groot-handelaars en geldwisselaars niet alleen het bestaan van geld, maar ook een tamelijk groote uitbreiding van het gebruikmaken van dat geld veronderstelt, is het vanzelf sprekend dat de geschiedenis van het eigenlijke bankwezen betrekkelijk laat begint: in Griekenland, en dáár niet vóór de eeuw van Pericles. Maar niet al te modern moeten wij ons het Griekenland van de Ve eeuw voor Christus voorstellen en in het begin van zijn studie wijst Dr. van Dillen er op, dat, ondanks de beweringen van Mommsen, Eduard Meyer en andere ‘niet-economisch geschoolde histerici..., in Griekenlands bloeitijd... de bankiers... slechts bescheiden geldwisselaars en pandhuishouders zijn geweest.’ Maar voor giroverkeer, die verrichting die de moderne bank kenmerkt, was er ‘in de in economisch opzicht nog zeer primitieve maatschappij van het oude Griekenland... geen plaats.’ - Nauwelijks bestaan er aanduidingen, die er op wijzen, dat de Romeinsche ‘argentarius’ zekere operaties verrichtte, die den nuam van giro kunnen dragen, maar stellig is die wijze van betalen en ontvangen niet tot een groote ontwikkeling gekomen in het nochtans zoo uitgestrekte Romeinsche Rijk, waar onder de Republiek en ook ten tijde van het Keizerrijk de speculatie een zoo groote uitbreiding genomen had. - Alhoewel, merkt schrijver verder op, de inval der Germanen niet alles verwoestte wat de Romeinen opgebouwd en georganiseerd hadden; alhoewel tussschen hetgeen men in de handboeken ‘het Romeinsche keizerrijk’ en ‘Barbaarsch Europa’ heet, de continuïteit veel grooter is geweest dan men tot dusverre vermoedde, toch was in de Vroegere Middeleeuwen het bankwezen niet van groote beteekenis, en wel o.i. omdat banken en bankoperaties overbodige en niet leefbare zaken waren in een maatschappij die alles behalve veiligheid bood voor hen, die zich niet met eigen zwaard en pantser verdedigen konden en in een | |
[pagina 287]
| |
tijdperk waar, ten gevolge van de politieke onrust en van het gesloten-economiestelsel, muntverwarring en geldschaarschheid heerschte. - Eerst in de kruistochtenperiode, wanneer men met het daareven genoemd economisch stelsel noodzakelijkerwijs afbreken moest, kwam er verandering, althans in Italië. Van dat oogenblik af begint het internationaal geldverkeer, de geld- en credietzaken op groote schaal. In de XIVe eeuw was dan ook het betalen door overschrijvingen in de steden van Noord-Italië reeds een gebruikelijke methode. Maar ‘zoolang... meerdere groote en kleine banken zonder verband naast elkander bestonden, bleef... de mogelijkheid tot betalen per giro toch vrij beperkt.’ Centralisatie was er noodig en deze kwam eerst tot stand in Genua. Dr. van Dillen schetst ons dan de geschiedenis van de eerste bank, dien naam waardig: de Banco di S. Giorgio (± 1400-1815) te Genua; vervolgens die van de twee elkander opvolgende Venetiaansche banken di Rialto en del Giro (1587-1806) en van de Hamburgsche Wechselbank (1619-1875); ondertusschen rept hij een en ander over de Amsterdamsche Wisselbank en in fine wijst hij er op dat het giroverkeer der Duitsche Reichsbank sedert 1875 ingericht is naar het voorbeeld van de toen opgeheven Wechselbank te Hamburg. De auteur is ten volle gerechtvaardigd te besluiten dat ‘op het gebied van het giro-verkeer er een historische continuïteit bestaat;’ dat ‘van Venetië via Amsterdam naar Hamburg en vandaar naar de Reichsbank de lijn loopt, die het verleden met het heden verbindt;’ hij heeft het op een duidelijke en, naar ons bescheiden oordeel, onweerlegbare manier bewezen. | |
Prof. Mr. Treub en de Vereenigde Staten van Europa.Wij hebben het ter zelfder plaatseGa naar voetnoot(1) nog meer gehad over de mogelijke en wenschelijke vereeniging der staten van Europa. Wij meenen er in dit nummer nogmaals te moeten op terugkomen minder ter wille van den inhoud van het tijdschriftartikel zelf, dat ons daartoe aanleiding geeft, en met de hoofdgedachten waarvan onze lezers reeds vertrouwd zijn, dan ter wille van de personaliteit van den schrijver er van. De hier vroeger besproken artikels hadden als auteurs a-priori-aanhangers van de formule Vereenigde Staten van Europa: de socialisten Francesco Nitti, Norman Angell en Arthur Wauters, die bij sommigen wel niet van een zekere ideologie en van een zeker optimisme onverdacht zullen zijn; deze studie hier is het werk van een liberaal, die vooral een geleerde is en een economist, en zich uitsluitend op economisch terrein wist te stellen en te houden: prof. Mr. Treub, auteur van Europeesche Handelspolitiek, verschenen in VRAGEN DES TIJDS, Januari '27. Prof. Treub en oud-minister Nitti zijn het er over eens dat de tolgrenzen in Europa dienen afgeschaft te worden; maar de politicus ziet in dit afschaften alleen een middel, een eersten ernstigen en werkelijken stap naar zijn ideaal: de Vereenigde Staten van Europa, terwijl deze tot het uiterste doorgevoerde vrijhandelpolitiek voor den economist reeds een doel is. Daarom volgt dan ook prof. Treub het voorbeeld niet van Nitti, die het problema dezer afschaffing stoutmoedig in zijn geheel aanpakt en een... meeting houdt over de wenschelijkheid, de noodzakelijkheid er van; maar kalm en zakelijk toont hij aan, de economische wereldgeschiedenis van vóór, tijdens en na den oorlog schetsende, dat de groote Europeesche natiën en Duitschland allereerst opgehouden hebben de leidende rol waar te | |
[pagina 288]
| |
nemen in de economie der wereld en dat ‘tegenover de Amerikaansche afsluitingspolitiek en de neiging van het Britsche imperium om Amerika op dezen weg te volgen, er tegenweer is door aaneensluiting van de Europeesche landen door de logica der feiten aangewezen,’ Maar schrijver, voor wien Europeesche Vereenigde Staten toekomstmuziek is ‘waarvan de tonen nog zoozeer uit de verte klinken dat zij nauwelijks hoorbaar zijn,’ is er wel van bewust dat ‘het protectionisme velen staatslieden van Europa... zoozeer in het bloed zit, dat zij slechts onder hoogen druk er toe zullen komen inbreuken er op toe te laten en te sanctioneeren.’ Daarom oordeelt prof. Treub het raadzamer van een radikaal afschaffen der tolgrenzen niet te gewagen, maar eenvoudig uit te kijken naar een middel om de tolmuren, waarmede de Europeesche Staten zich vooral in de laatste acht jaren omringd hebben, eenigszins te verlagen. Voor hem is de aangewezen weg daartoe ‘het afsluiten van handelsverdragen met de meestbegunstigingsclausule... die niet zal worden gesaboteerd door spitsvondige specialiseeringen van tariefsposten, gelijk vroeger maar al te veel geschiedde... en onder het beding der reciprociteit.’ De verhandeling van prof. Treub, die bij de 30 blz. telt, bevat niet alleen vingerwijzingen en raadgevingen voor de toekomst; zij is ook een rijk gedocumenteerde en uitstekend geordende studie van den tegenwoordigen economischen toestand van de wereld en inzonderheid van Europa. Aan hen die wenschen te vernemen welke noodlottige en onherstelbare gevolgen de jongste oorlog op de economie van ons ongelukkig en nog niet tot bezinning gekomen werelddeel heeft gehad, meenen we het lezen van prof. Treub's Europeesche Handelspolitiek ten warmste te mogen aanbevelen.
Dr. C. DEBAIVE. |