| |
| |
| |
Fransche Poëzie
Toen, een drietal jaar geleden, André Maurois in de Revue hebdomadaire zijn Ariel ou la vie de Shelley publiceerde, zal hij wel niet vermoed hebben, dat deze, in alle opzichten zoo geslaagde, geromanceerde biographie van den grooten Engelschen dichter, het teeken zou geven tot het ontluiken van een gansche flora levensbeschrijvingen, ‘Vies des hommes illustres’, ‘Romans des grandes existences’, ‘Vies amoureuses’ en andere nog. Het is hier de plaats niet het voor en tegen van dit genre nader te onderzoeken en te bespreken, maar het staat vast, dat het verbeeldingrijkste vernuft geen boeiender complex van bijzonderheden kan samenbrengen, dan de natuur zelve in den groei van het leven der menschen, vooral van die - kunstenaars, schrijvers, denkers -, welke tevens door haar met een geestelijke activiteit bedeeld werden. Zoo dicht het leven zelve, met al het toevallige of noodlottige, dat het besloten houdt, het meest roerende, romantische of tragische gebeuren. En dit bewogen levensverloop wint dan nog des te meer, naarmate we belang stellen in den voortgebrachten geestelijken arbeid, waarop dat leven zich voortdurend profileert.
Een zeer merkwaardige proeve van die soort van levensroman is het werk van Jean-Marie Carré, gewijd aan het avontuurlijk leven van den dichter Rimbaud, tweede boek der verzameling Le roman des grandes existences (Plon, Paris).
De essayist J.M. Carré, leeraar aan de universiteit te Lyon, en nog een betrekkelijk jong leeraar (hij werd geboren in 1887 in de Fransche Ardennen, insgelijks de geboortestreek van Rimbaud), heeft op zeer objectieve wijze Rimbaud's avontuurlijk bestaan verhaald, beroep doende op diens oeuvre, waar het noodig bleek, om dat leven nog beter te belichten en tevens gebruik makende van de talrijke bronnen, die hem de verwezenlijking van zijn werk konden vergemakkelijken. Aldus heeft hij ons wellicht het volledigste en trouwste levensbeeld van dien gemalen ‘poète maudit’ geschilderd en tegelijk werk geleverd dat boeit van de eerste bladzijde tot de laatste, blijk gevende van een diepe menschenkennis, een bolder doorzicht, een groote handigheid in psychologische ontleding en een zeldzaam evoca- | |
| |
tief vermogen, alle hoedanigheden, die men den knapsten romancier zou toewenschen.
De schrijver haast zich reeds in een voorbericht zijn objectiviteit tegenover een zoo ingewikkeld en betwist wezen als Rimbaud, te verklaren: ‘Vient-il du ciel ou de l'enfer? Est-ce un élu ou un damné? Ange ou démon, qu'est-il? - Probablement les deux, c'est-à-dire homme, même à un degré surhumain.’
Ook de indeeling van het boek bewijst onmiddellijk den juisten kijk, dien hij op Rimbaud's bestaan heeft. Het geeft een synthesis van dat woelige leven: ‘I. L'Aventurier de l'idéal. II. L'aventurier du réel. III. Le vaincu.’ Juister, vollediger en tevens bondiger kan dat leven niet samengevat worden.
Het portret van Mme. Rimbaud moeder, geboren Cuif, dat J.M. Carré vooral in het eerste deel ophangt, is meesterlijk geborsteld. Wat een vrouw! Autoritair, onwrikbaar, in kille onmeedoogendheid heel het leven van Rimbaud beheerschend, niet alleen in zijn zonlooze jeugd, maar ook later en zonder ophouden; hem op zijn ziekbed, na twaalf jaar afwezigheid, hartelooze verwijten toesturend; overdreven vindend dat haar dochter aan zijn doodsponde vertoeft; een lijkdienst eerste klasse eischend voor tien uur, wanneer toch de kist van haar jongen eerst te acht uur in 't station toekwam en dan ook door geen mensch naar de kerk werd vergezeld.
Door dit zoo volledig geteekende vrouwenkarakter begrijpen we des te beter de satanische, wilskrachtige figuur van den zoon, die nooit wroeging kende - of ten minste het niet blijken liet - zoo heelemaal de tegenvoeter van zijn vriend, den zwakken, ietwat vrouwelijken Verlaine.
De zwerftochten met het doel geld te verdienen, ja! rijk te worden, welke Rimbaud na zijn 18de jaar en na allen literairen arbeid vaarwel gezegd te hebben, onderneemt door Europa en Nederlandsch Indië, zijn verblijf in de steengroeven van het eiland Chyprus, op de boorden van de Roode Zee en in de wildernissen van Ethiopië, worden door den schrijver op kleurige, beweeglijke en ontroerende wijze voorgesteld. Hoe tragisch, het leven van dien zwerver, die steeds gansch zijn fortuin in zijn gordel met zich meedraagt, (op zeker oogenblik meer dan 40.000 frank in goud, dat hem slechts door het gewicht en den druk een darmontsteking kan bezorgen), die, wanneer hij eindelijk dat fortuin ziet verdubbelen, er aan kan gaan denken zijn laatste jaren in welstand in Frankrijk te komen doorbrengen, door een knieverzwering wordt aangetast, wat hem in korten tijd ten grave sleept. De overwonnene!
Het boeiend vraagstuk, waarom heeft Rimbaud slechts tus- | |
| |
schen zijn 16de en 18de jaar letterkundig werk voortgebracht, wordt hier wel is waar niet hcelemaal opgelost, maar toch zeer logisch tot de meest aanneembare verklaring geleid. Dat vormt het laatste hoofdstuk van ‘L'aventurier de l'ideal’, getiteld ‘La mort des chimères’. De auteur ontleedt er tevens op zeer pathetische wijze dat geweldige gedicht in proza, Une saison en enfer, hetwelk de dichter verbrandt om voorgoed van zijn Muze te scheiden: ‘S'il renonce à la littérature (“à moi l'histoire d'une de mes folies!”) c'est qu'il l'a violentée sans succès; c'est qu'elle est impuissante à traduire son intraitable et despotique exigence; c'est que, dans cette lutte avec les mots et les sons, à travers les déformations insensées de “l'alchimie du verbe”, en pratiquant “le long, immense et raisonné dérèglement de tous les sens,” il a tari son inspiration et usé son génie. Mais il ne renonce pas au fond de son absolutisme. L'abandonne t-il en littérature qu'il le garde dans la vie. Il reste fidèle à son amoralisme, à son irréligion, à son implacable et archangélique orgueil et, tel Lucifer, ne se courbe ni devant Dieu ni devant les hommes.... Aussi, lorsqu'on novembre 1873, il jette les exemplaires de la Saison dans cette cheminée de Roche que domine un grand crucifix, qu'on ne cherche point de valeur symbolique à ce geste et à ce décor! Le Christ n'a pas triomphé du damné. Rimbaud n'est pas converti. La flamme a seulement volatilisé l'oeuvre C'est ce qu'il voulait: le vide!... Il a éprouvé une volupté satanique à s'exalter et à se détruire en
même temps. Il fut la victime de son orgueil luciférien, de son esprit de contradiction et de révolte. Jeune Titan, il a essayé d'escalader l'Empyrée. Mais, à peine engagé dans les sentiers de la montagne, il s'est arrêté pour tuer les Chimères. Sa Muse est morte à ses côtés, parmi ses rêves massacrés, dans les royaumes du vertige. Alors il est redescendu de la cime solitaire et s'est jeté dans le tumulte des villes, le vacarme assourdissant des gares et des ports.’
In dezelfde reeks verscheen insgelijks La vie douloureuse de Charles Baudelaire, die andere ‘poète maudit’, van de hand van François Porché.
We meenen stellig, dat er van dat zoo tragische dichtersbestaan een steviger, vollediger, ontroerender beeld te maken was, dan hetgeen François Porché in zijn werk verwezenlijkte. Het lijkt ons alsof we in zijn Vie de Baudelaire nog te veel het materiaal ontdekken, dat hij tot het opbouwen van zijn monument verzamelde, materiaal dat hij niet voldoende vermocht te verwerken en te versmelten tot een machtig, homogeen geheel. Er komen in dit boek momenten uit Baudelaire's leven voor, die
| |
| |
ons onvoldoende ontwikkeld voorkomen en vooral niet op zoodanige wijze, dat ze in ons hart een onvergetelijken indruk moéten nalaten. Zoo wijdt de schrijver aan de rechtsvervolging van de in 1857 verschenen Fleurs du mal slechts een vijftal hlndzijden, crwijl uit Baudelaire's hrieven zoo duidelijk hlijkt wat een geweldige slag dat voor hem beteekent, hij die alles in het werk gesteld had om het rechtsgeding te vermijden, hij die tot het laatste toe innig overtuigd was, niet alleen van zijn vrijspraak, maar zelfs dat de rechters hem in zijn eer zouden herstellen. Hier hadden we de bijtende ironie van een Remy de Gourmont met een wrekende vreugde aangehoord.
Ook het avontuur met Mme Sabatier, bijgenaamd ‘La Présidente’, komt in het werk van Porché niet voldoende tot zijn recht. Mme Sabatier, aan wie de dichter jarenlang naamlooze liefdebrieven schrijft, opzettelijk zijn geschrift vervormend, voor wie hij de schoonste zijner verzen dicht en aan wie hij slechts zijn liefde bekent op het oogenblik van zijn proces, omdat hij hoopt dat zij, door haar talrijke betrekkingen, hem zal kunnen helpen. Hier zouden we die ontroerende verklaring hebben willen lezen:
Vous oublier n'est pas possible. On dit qu'il a existé des poètes qui ont vécu toute leur vie les yeux fixés sur une image chérie. Je le crois en effet, mais je suis trop intéressé pour dire que la fidélité est un des signes du génie. Vous êtes plus pour moi qu'une image rêvée et chérie, vous êtes ma superstition. Quand je fais quelque grosse sottise, je me dis: ‘Mon Dieu! si elle le savait!’ et quand je fais quelque chose de bien, je me dis: ‘Voilà quelque chose qui me rapproche d'elle... en esprit...’ Rappelez-vous que quelqu'un pense à vous, que sa pensée n'a jamais rien de trivial et qu'il vous en veut un peu de votre malicieuse gaîté. Je vous prie très ardemment de garder désormais pour vous tout ce que je pourrai vous confier. Vous êtes ma compagne ordinaire et mon secret. C'est cette intimité où je vous donne la réplique depuis si longtemps qui m'a donné l'audace de ce ton si familier. Adieu, chère Madame, je baise vos mains avec toute ma dévotion.
Hierop volgde dan het zoo belangrijke post-scriptumi: ‘Tous les vers compris entre la page 84 et la page 105 vous appartiennent’ (doelende op het exemplaar van zijn Fleurs du Mal, dat hij haar tegelijk met zijn brief had doen geworden).
Hier hadden we ook gaarne dat mooie sonnet gelezen, aldus beginnende:
Que diras-tu ce soir, pauvre âme solitaire,
Que diras-tu, mon coeur, autrefois flétri,
A la très-belle, à la très-bonne, à la très-chère,
Dont le regard divin t'a soudain refleuri?
- Nous mettrons notre orgueil à chanter ses louanges,
Rien ne vaut la douceur de son autorité;
Sa chair spirituelle a le parfum des Anges,
Et son oeil nous revêt d'un habit de clarté.
en ook de opdracht, die hij uit dit sonnet putte en die hij op de eerste bladzijde schreef van het haar gezonden boek:
| |
| |
A la très-belle, à la très-bonne, à la trcs-chère!
Que ce soit dans la nuit et dans la solitude,
Que ce soit dans la rue et dans la multitude,
Son fantôme dans l'air danse comme un flambeau.
Tout mon être obéit à ce vivant flambeau.
François Porché maakt al te zelden gebruik van passende citaten uit Baudelaire's verzen, brieven of nota's en dat was nochtans het beste middel om het levensbeeld van den dichter te doen groeien tot een onvergetelijk monument. Hij zegt b.v. wel, dat zijn kort verblijf op het eiland Mauritius op den dichter een grooten indruk maakte, vooral die openbare afstraffing van een negervrouw door een planter, maar waarom dan ook niet gesproken van die mooie Dorothée, de negerin in dienst van de familie de Bragard, waar Baudelaire te gast was, die hem onmiddellijk na zijn terugkomst in het moederland die mooie verzen inspireerde:
Tes pieds sont aussi fins que ta main, et ta hanche
Est large à faire envie à la plus belle blanche;
A l'artiste pensif ton corps est doux et cher;
Tes grands yeux de velours sont plus noirs que ta chair.
Aux pays chauds et bleus...... enz..
Waarom ook hier Bien loin d'ici niet geciteerd, dat aldus aanvangt:
Où cette fille très-parée.
Tranquille et toujours préparée,
D'une main ventant ses seins,
Et son coude dans les coussins.
Ecoute pleurer les bassins:
C'est la chambre de Dorothée.
Waarom het verhaal niet geïllustreerd met een enkel vers onder zooveel mooie, waarin hij de katten bezingt:
Les chats puissants et doux, orgueil de la maison,
waarvan hij zooveel hield en die zijn meestal dronken ‘maitresse’, Jeanne Duval, de straat op smeet om ze te vervangen door honden, waaraan de arme Baudelaire een hekel had?
Waarom niet enkele regels aangehaald uit de gedichten, welke hem zijn platonische liefde voor de tooneelspeelster Marie Daubrun ingaf, zooals Chant d'automne of Causerie?
Vous êtes un beau ciel d'automne, clair et rose!
Ook het droevig einde van den grooten dichter, lam en bijna gansch van spraak beroofd, zijn laatste verblijf in het ziekenhuis van de rue du Dôme, waar zijn trouwe vrienden hem regelmatig kwamen bezoeken (Mme Sabatier had hem ook niet vergeten), waar Mme Meurice hem nu en dan fragmenten uit
| |
| |
/ Tannhäuser op de piano speelt (Poe en Wagner droeg hij vooral in zijn kunstenaarshart), dat alles had Porché op tragischer, schrijnender, we zouden haast zeggen op romantischer wijze kunnen uitbeelden. Het is in het boek mat en kleurloos gebleven.
De eerste hoofdstukken zijn veruit de beste uit deze levensbeschrijving. Baudelaire's jeugd heeft Porché meesterlijk weten te behandelen: de wandelingen met zijn vader, den zestig jaar ouderen François Baudelaire, die met zijn beide voeten nog in het ‘vieux régime’ stond, zijn groote liefde, zijn passie voor Caroline Arcbimbault-Dufays, zijn jonge, frissche, kinderlijke moeder, die voor hem was ‘à la fois une idole et un camarade’ en den invloed welken haar tweede huwelijk met den legeroverste Aupick op den jongen en ontvankelijken Baudelaire uitoefende.
Jammer dat onze belangstelling en onze ontroering niet aldus door gansch dat werk tot op het einde toe gaande gehouden worden!
De Noordnederlandsche dichter P.C. Boutens heeft het aangedurfd den sonnettencyclus van Louise Labé, waartoe de zuiverste en gevoeligste verzen behooren die ooit tijdens de Renaissance in Frankrijk geschreven werden, in onze taal om te dichten. Dat is een krachttoer, dien hij op buitengewoon knappe wijze heeft weten te verwezenlijken, te meer nog als we bedenken dat de dichter zijn vertaling maakte regel aan regel en zelfs het oorspronkelijk rijmschema wist te behouden.
De oorspronkelijke tekst werd tegenover de vertaling afgedrukt, zoodat het den lezer een dubbel genoegen wordt deze kostbare sonnetten te lezen en te herlezen, de teksten vergelijkend, en hij er zich aldus als onwillekeurig gaat in verdiepen.
De vertaler heeft dit bundeltje - dat in de handen van den uitgever C.A.J. Van Dishoeck te Bussum tot een uiterst verzorgd en precieus boekje groeide - laten voorafgaan door een kort levensoverzicht der dichteres, dat hij aldus eindigt: ‘Daarop stijgt zij bevrijd en onbevangen in de sonnetten tot een jubeling, van woord tot woord te doorvoelen in de helste kreten en de zoetste fluisteringen. Het zijn de verrukkingen der reinste zinlijkheid, beleefd door de volledige menscheliike persoonlijkheid, door ziel, hart en lichaam en alles waaruit de mensch nog kan en mag bestaan, gezamenlijk. En ondoorgrondelijk beminlijke oogen klaren zichtbaar uit den schemer, een godlijk weeke mond krijgt gedaante om de vlietende klanken, en onvergetelijk als den glimlach van een gelaat dat wij in een vorig bestaan zouden hebben bemind, kennen wij Louise Labc voorgoed.’
FRANS SMITS.
|
|