De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |||||
Over de Nederlandsche Vertalingen van Boethius’ ‘Vertroosting der Wijsbegeerte’Boethius' De consolatione philosophiaeGa naar voetnoot(1) is den philologen beter bekend dan dengenen die aan wijsbegeerte doen. Niet zoo nochtans voor wie de geschiedenis nagaat der philosophie. De Romeinsche patriciër (ongev. 482-524)Ga naar voetnoot(2), die zich voorgesteld had de werken van Aristoteles en Plato in 't Latijn te vertalen en (naar Grieksche commentaren) te verklaren - grootsche en in de geschiedenis der Latijnsche letteren eenige, maar late onderneming, die ook, benevens drie werken over philosophisch aangelegde rekenkunde, meetkunde en muziek, slechts voor Aristoteles' logica, doch zeer breed, uitgevoerd kon worden -, vertegenwoordigt de voornaamste bron voor de kennis van voornoemde vakken tijdens de Middeleeuwen, en ongeveer de eenigste voor het daarom bijna uitsluitend in logische richting gedreven pbilosophisch bedrijf tot en met de XIIe eeuw. In zijn ‘zwanezang’ - zoo er ooit een was -, waardoor hij zich zocht te troosten tijdens zijn verbanning nabij Pavia, waarop weldra onthoofding volgde wegens geheime verstandhouding met den Keizer te Constantinopel tegenover koning Theoderik's Oostgotisch bewind in Italië, laat hij daarbij de gewone parenetische literatuur - wat hij er ook moge aan ontleend hebben - ver achter zich, en verheft zich, gesteund op Aristoteles' | |||||
[pagina 217]
| |||||
Protreptikos (deels naar latere bewerkingen als Cicero's Hortensius), Plato's dialogen en vooral het neoplatonische synkretisme door christene overtuiging gelouterd, tot een volledige wereldbeschouwing, die voor vele eeuwen het gemeengoed is geworden van wat men onlangs nog, ten onrechte, maar toch kenschetsend noemde: de christelijke wijsbegeerte. Juist daarom biedt de Consolatio voor den philosoof die vooruitstrevend naar nieuwe leering zoekt, weinig merkwaardigs aan. De groote ingang echter welke ze om dezelfde reden vroeg vond, bewerkte, benevens commentaren die tot Johannes Scottus reiken (IXe eeuw) en nabootsingen, vertalingen welke zooniet tot de oudste, dan toch tot de belangrijkste overblijfsels van de eerste ontwikkeling onzer moderne talen behooren. Iedereen zijn daarom bekend de Angelsaksische vertaling van koning Aelfred (einde der IXe eeuw)Ga naar voetnoot(3), de oud-Hoogduitsche van Notker Labeo (aanvang XIe eeuw)Ga naar voetnoot(4) en de Provençaalsche berijming uit de XIIe eeuwGa naar voetnoot(5). Jongere, van de XIIIe tot de XVe eeuw - moderner, des te talrijker, vertalingen tot op onze dagen, evenals Spaansche en een Grieksche, Poolsche en Hebreeuwsche laat ik onverletGa naar voetnoot(6) - zijn er bij de vleet: ik telde er elf FranscheGa naar voetnoot(7), en bijna evenveel EngelscheGa naar voetnoot(8) te beginnen met Chaucer, en Italiaansche (van den aanvang der XIVe eeuw af, maar meest toch uit de XVIe)Ga naar voetnoot(9) Daarbij mogen we herinneren aan het overgroote gebruik dat beroemde middel- | |||||
[pagina 218]
| |||||
eeuwsche dichters maakten van de Consolatio, o.a. Brunetto LatiniGa naar voetnoot(10) Jehan de MeunGa naar voetnoot(11) DanteGa naar voetnoot(12) ChaucerGa naar voetnoot(13). Aan de Nederlandsche vertaling die als de oudste beschouwd wordt, maar die men thans schijnt uit het oog verloren te hebben, werkte van 1462 tot 1466 Jacob Vilt, goudsmid te Brugge. Zij is bewaard in een afschrift van 1470, door A. Druwel [Drubbel?] vervaardigd, nu hs. 1335 der Universiteitsbibliotheek te UtrechtGa naar voetnoot(14) Naar men zegt werd zij opgesteld deels uit het Latijn, deels naar de oud-Fransche vertaling van Jehan de MeunGa naar voetnoot(15) den voortzetter van den Roman de la Rose. Zooals de volgende vertalingen, vertolkt ze in verzen de metrische gedeelten der Cansolatio, en vangt aan: In gods heylighe waarde name
Ende in syne eere om elx vrame
Heb ic te dichtene vercoren...
Aan een philologisch onderzoek komt het toe te beslissen of de vertaling benevens den Latijnschen tekst met zeer uitvoerig, naar het schijnt tamelijk zelfstandig en het eenige niet in Latijnsche taal geschreven commentaar, in 1485 te Gent bij Arendt de Keysere in folio (360 blz.) gedrukt - de prachtigste uitgave die de Consolatio ooit beleefde - niet ouder is dan de even genoemde. De schrijver immers verklaart op het einde van den proloogGa naar voetnoot(16) | |||||
[pagina 219]
| |||||
‘So heb ic tot elx nutscap ende profite den allereersten bouc van deser translacie met mynder hand ghecorrigiert te sente verelde te ghend in de librarie doen legghen daer ieghen dat een yghelick duutgescrifte daer af sal prouuen moghen.’ A. de Keysere drukte dus slechts naar het handschrift (of een kopij er van) dat reeds geruimen tijd kon bewaard zijn in de boekerij van het kapittel van 's Graven Ste Pharaïldiskerk (te sente verelde) te GentGa naar voetnoot(17) en liet dan ook in zijn uitgaaf plaats voor de miniaturen die het hs. opsmukten. En werkelijk, de zeer merkwaardig geschilderde tafereelen die vóór ieder der vijf boeken der Consolatio bijna een gansch in-folio-blad vullen, vertoonen een zoo groote overeenkomst in de verscheidene exemplaren waarin ze uitgevoerd werden, evenals met het hs. (thans te Parijs, Bibl. Nation., fonds néerlandais no 1) dat nog in 1491 Jan van Kriekenborch voor Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuse, vervaardigde - wellicht naar den tekst van den druk -, dat G. Huet haar uit gemeenzame afkomst van het model hs. meent te mogen afleidenGa naar voetnoot(18) Zoo de bemerking van den vertolker ons thans omtrent de dateering van het werk in de onzekerheid; brengt, geeft ze ons integendeel nadere uitkomst nopens den schrijver, dien we onder de Gentsche leeke geestelijkheid hoeven te zoeken - een burger zal een nader onderzoek der bronnen van het commentaar wel uitsluiten -, mogelijk een kanunnik van het Ste Pharaïldiskapittel. De verzen zijn, zooals in de vorige vertaling, tamelijk vrij, het proza echter getrouwer. Ziehier een vergelijking met den Latijnschen tekst (1. I, pr. 1, 1): ‘Haec dum mecum tacitus ipse reputarem, querimoniamque lacrimabilem stili officio signarem, adstetisse mihi supra uerticem uisa est mulier reuerendi admodum uultus oculis ardentibus et ultra communem hominum ualentiam perspicacibus, colore uiuido atque inexhausti uigoris,...’ | |||||
[pagina 220]
| |||||
Niet alleen om de zuiverheid van taalGa naar voetnoot(20), maar vooral - zooals G. Huet opmerkt - als oudste voorbeeld eener wijsgeerige verhandeling in het Nederlandsch, die den gebloemden stijl van Ruusbroec ruilt voor den strengen en nauwgezetten vorm der Latijnsche scholastiek, ware een studie van dit werk zeer aan te bevelen - om er toe aan te zetten geef ik deze opmerkingen ten beste - en zou wellicht menige bijdrage leveren voor den huidigen philosophischen woordenschat. Coornhert gaf te Deventer in 1557 een nieuwe uitgave dezer Vlaamsche vertaling, maar in veranderde spellingGa naar voetnoot(21) (en zonder Latijnschen tekst thans en zonder commentaar); liet echter dertig jaar later (in 1585) bij Plantijn te Leiden een nieuwe, de Amsterdammer Rederijkerskamer In Liefde Bloeyende opgedragen vertaling verschijnen, waarvan de verzen, nog aan de Gentsche vertaling aangeleund, ‘op statige melodieën gezet, het proza in fraai oud-Hollansch overgebracht is,’ en die herhaalde herdrukken beleefdeGa naar voetnoot(22) | |||||
[pagina 221]
| |||||
P. Van DuyseGa naar voetnoot(23) stelde de in 1653 te Brugge verschenen vertaling van D. Adrianus de Buck, ‘Canoniek Norbertijn der vermaerde Abdije van Sint' Niclays binnen Veurne, Pastoor van Zoutenay en Egghewaerscappel’ onder den titel van ‘Troost-Medecijnewynckel der zedighe Wijsheyt...’ bijna nevens het werk van Justus Harduyn en boven dat van PoirtersGa naar voetnoot(24). Een andere vertaling is die van Predikant Gargon, te Vlissingen in 1703 gedrukt en opnieuw bewerkt in 1722. In vrije weergave, die toch getrouw den gedachtengang volgt, vertolkte ook Bilderdijk de metrische gedeelten der Consolatio. Nauw wist de jongste vertaler J.W. Schotman, 1924,Ga naar voetnoot(25), zijn verzen op Boethius' zeer afwisselende metra te schoeien, en zijn vertaling is er dikwijls stroef door en gekunsteld; het proza integendeel geeft hij ons uiterst keurig en vlot weer. Wat hij echter in zijn Inleiding over Boethius' leven en werk zegt, - ik hoef er niet verder op in te gaan, daar ik weldra afdoende er over hoop te kunnen handelen -, is zoo grondig verkeerd en slordig opgemaakt, dat het slechts een verontschuldiging vindt in het dubbele feit dat hij te Hsi-Lien-Tao (China) schreef en naar het gansch verouderde werk van Fr. Nitszch, verschenen in 1860.
Gent. Dr. A. VAN DE VIJVER. |
|