De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Tijdschriftenkroniek
Le Monde Slave.
| |
[pagina 190]
| |
volgens schrijver, verzekerd: de geschatte opbrengst der belastingen overtreft zelfs aanzienlijk de voorziene staatsuitgaven en voor een stoornis van dat evenwicht, veroorzaakt door een nieuwe ineenstorting van den frank, bestaat er geen gevaar; in goud gerekend overtreft Frankrijk's begrooting voor 1927 trouwens de begrootingen van voor den oorlog met meer dan met één zesde. Hetzelfde geldt voor de binnenlandsche schuld: de 300 miljard, die deze tegenwoordig beloopt, vertegenwoordigen niet meer dan 40 à 50 miljard van voor den oorlog, een 10 tal miljard meer dan Frankrijk's verplichtingen in 1914. Hier ook dus geen reden tot verontrusting; maar op voorwaarde dat men tot de stabilisatie besluite en deze niet op een te hoogen stand voltrekke. Wat in Belgiê in het begin van dit jaar voorviel is een les die niet te verwaarloozen is. De last der schulden door Frankrijk tegenover zijn vroegere bondgenooten aangegaan is voor dit land verpletterend; die der betalingen aan Duitschland krachtens het Dawes-plan opgelegd zijn het voor dit land niet minder. En schrijver voorziet een dag, ‘waarop men overal zal inzien dat het overbrengen van geld van volk tot volk een oneindig ingewikkeld en op den duur haast onmogelijk iets is, dat aan den schuldeischer bijna evenveel moeilijkheden bezorgt als aan den schuldenaar.’ An diesem Tag, den ich sehnlichst herbeiwünsche, wird in gemeinsamen Einverständnis der Schwamm über die unseeliche Kreideschrift gehen.’ - Maar moest dit soms niet gebeuren, zou dan Frankrijk bij machte zijn toch te betalen? Ongetwijfeld! Zeker wijst wat Caillaux de ‘Zahlungsbilanz’ noemt, voor het oogenblik een tekort aan. Maar die toestand is maar ‘momentan’. De groote financier en de man van ondervinding, die Caillaux is, heeft het grootste vertrouwen in het Fransche volk en in zijn spaarkracht; laat men Frankrijk, dank zij een gestabiliseerde valuta een oogenblikje ademhalen, dan zal het de credieten, die het voor den oorlog in het buitenland bezat (ongev. 50 miljard goudfrank, nu haast tot niets versmolten), op korten tijd weten te herstellen. Heeft Frankrijk daarenboven niet een uitgestrekt en winstgevend koloniaal rijk, dat daarbij nog veel beter gelegen is dan het Britsche: dicht bij het moederland en in Afrika, dat nog grootendeels onuitgebuit werelddeel, geroepen om Europa's broodnoodig afzetgebied te worden, om Europa te redden van den ondergang, waar de wereldoorlog het zoo nabij bracht?Ga naar voetnoot(3) Ondanks de crisis, die het bijtreden van Duitschland in den schoot van den Volkenbond veroorzaakte, mag dit bijtreden als een grooten stap vooruit in de richting van de pacificatie der wereld worden beschouwd, omdat - en dit zonder eens te gewagen van het verschil in zake economisch belang der hierna genoemde landen - de aanwezigheid van de groote Midden-Europeesche republiek van grooter beteekenis is voor het behouden van den wereldvrede, dan het zich-afzijdig-houden van een in Europa excentrisch gelegen koninkrijk of een Zuidamerikaanschen Staat. Dit is het logisch besluit van het artikel van Otto Hoetzsch Deutschlund int Völkerbund. Voor Duitschland is te Genéve een rol van allereersten rang weggelegd. Meer dan wrelk land ook is het geroepen in de grootste mate, over Europa heen, den wereldvrede te bevorderen: te Genéve zetelend, kan Duitschland in binnen- en buitenlandsche aangelegenheden den geest van Locarno en van Thoiry veel gemakkelijker en zekerder laten trioni-feeren; als groot lund van Midden-Europa, lid van den Volkenbond en aan Rusland door een verdrag verbonden, stelt het Reich zich tot plicht tot de universaliteit van het groote Vredesorganisme bij te dragen, door de 160.000.000 Russen dichter bij de nog zeer onvolledige vereeniging der volken te brengen. Maar om zijn rol te Genève zóó te kunnen vervullen, is het noodig dat ten opzichte van Duitschland, de Volkenbond aan zekere tekortkomingen verhelpe. Schrijver formuleert de eischen van zijn land als volgt: 1. rechtsgelijkheid voor | |
[pagina 191]
| |
Duitschland in den schoot van den Bond; 2. vreedzame herziening der vredes-verdragbepalingen, die onmogelijk zijn te vervullen en konflikten in zich sluiten; 3 gewaarborgde bescherming der nationale minderheden, waar Duitschland het grootste belang aan hecht, daar het de staat in Europa is, waarvan het grootste aantal volksgenooten onder vreemde heerschappij leeft. In verband met dit laatste punt staat het artikel van Eugen graaf Ledebur, Senator der Tsjekoslowakische Republiek: Die Nationale Minderheiten in der Tschekoslowakei. Schrijver legt er ons al het belang uit, dat voor de versterking van dezen, jongen staat en voor den vrede in Europa een rechtvaardige en doeltreffende oplossing van het vraagstuk der nationale minderheden heeft in een land van 13.500.000 inwoners, dat nauwelijks de helft Tsjeken telt en voor het overige uit 3 miljoen Duitschers, 2 miljoen Slowaken en over het anderhalf miljoen Hongaren, Ruthenen, Polen en Joden bestaat. Een ander netelig vraagstuk in Midden-Europa is dat der betrekkingen tusschen Duitschland en Polen. Vladimir d'Ormesson, een Franschman, verheugt zich in zijn stuk Frankrelch-Deutschltiiid-Polen, dat na de 7e Volkenbondsvergadering en de gesprekken van Thoiry de Duitsch-Fransche betrekkingen een heel ander uitzicht hebben gekregen dan vroeger. Maar dit is verre van voldoende; ook langs den Oostkant moet Duitschland vreedzaam weten huis te houden met zijn buurland Polen. En in de eerste plaats moet daartoe een oplossing van het vraagstuk van den beruchten ‘Corridor van Dantzig’ gevonden worden. Dit vraagstuk is voor schrijver zeker niet onoplosbaar, indien men er van beide kanten van afziet dit zuiver economisch problema als een politiek problema te beschouwen en indien van een anderen kant het principe der onschendbaarheid van de Poolsche grenzen door Duitschland wordt erkend. Dat men het oogenblik, waarop dit alles zal gebeuren, elken dag nader komt, blijkt uit het artikel van Janusz Prins Radziwill: Polnisck-Deutsche Beziehungen, waarin al de verdragen en maatregelen worden opgesomd die sedert 1919 te Berlijn en te Warschow gesloten en getroffen werden, ten einde den vrede, de veiligheid en de goede verstandhouding te bevorderen tusschen de twee nieuwe buurlanden. De verheffing der vroegere Oostzeeprovincies van het Russisch keizerrijk tot den rang van onafhankelijke staten is een factor van allergrootste beteekenis voor het politiek leven van Europa. Na er te hebben aan herinnerd dat het ontstaan dezer onafhankelijke staten een heelemaal onverwacht gevolg van den wereldoorlog is, dat noch op het vredesprogramma der Bondgenooten geschreven stond, noch op dat der Centralen, maar aan de op elkander volgende nederlagen der Russen en der Duitschers te danken is, geeft ons Paul Schiemann, lid van het Lettisch parlement, in het artikel Das Randstaatenproblem, een bondig maar volledig en duidelijk overzicht van de door Litauen, Letland en Estland, soms in overeenstemming met Polen of met Finland sedert den wapenstilstand gevoerde buitenlandsche politiek. Na zich door de Franschen op sleeptouw te hebben laten nemen, om, door een verbond der drie Baltische staten met Finland en Polen, het weggevallen Rusland te vervangen als oostelijke vleugel van het groote leger dat Duitschland ten allen tijde moest omringen; na te hebben gedroomd van een vereeniging van alle landen aan de Oostzee gelegen en te vergeefs steun te hebben gezocht bij Engeland, hebben sedert geruimen tijd de van Rusland afgescheurde ethnische groepen den eenigen weg ingeslagen, die in te slaan viel: zij nemen terug de rol in, die ze speelden voor den oorlog, die van bemiddelaar, van brugstaten tusschen Rusland en het overige van Europa. Maar de tijden zijn veranderd: de geest van Pieter den Groote heeft alleen nog maar geschiedkundige herinneringen nagelaten in het voormalig keizerrijk en Rusland neemt met den dag zijn Aziatisch karakter meer en meer terug aan. Dit moeten, op gevaar af op dezen nieuw ingeslagen politieken weg insgelijks te mislukken, de Baltische staten, die, volgens schrijver, zich wat àl te West-Europeesch aanstellen, uit het oog niet verliezen. ‘Wenn wir eine Brücke zwischen Osten | |
[pagina 192]
| |
und Westen, zwischen Europa und Asien darstellen sollen, dann dürfen wir weder von der einen Seite noch von der andern Seite ganz in Beschlag genommen werden, sondern wir müssen als gemeinsame Interessensphäre der an den Brückenenden lagernden Mächte anerkannt werden.’ Eens die rol zoo begrepen, zouden Duitschland en Rusland zich bij verdrag kunnen verbinden, de zelfstandigheid der Bultische Staten in de toekomst te verzekeren.
Ieder jaar is bij elke Nederlandsch-sprekende familie, waar, om de week, de HAAGSCHE POST het wereldgebeurde brengt, het verschijnen van het Winternummer een heele gebeurtenis. Voor een maal in het jaar, ter gelegenheid van het feest van den vrede op aarde aan de menschen van goeden wil, wordt eens niet aan politiek gedaan: geen Post Scripta, dit algemeen overzicht van de wekelijksche wereldgeschiedenis; geen brieven uit Parijs, Berlijn en Londen, en uit de nieuwe wereld, waardoor wij op de hoogte worden gebracht van hetgeen omgaat in de milieu's, die het lot van het leidend - of zich althans alzoo wanend - gedeelte van het menschdom in handen hebben; geen berichten meer over het politiek leven in Holland en in België; maar rust, sereniteit op heel de lijn... Het Kerst- of Winternummer van dit jaar zet in met het sereenste onder het serene: een beschrijving van de Riviera door G. van Hulzen, opgeluisterd met een reeks allerprachtigste aquarellen, in opdracht van de HAAGSCHE POST speciaal geschilderd door A.D. Messager. Merkwaardig geïllustreerd is ook het interessant artikel van Cornelis Veth, Silhouetten, waarin ons aangetoond wordt hoe deze variante aan de teelten- en uitsnijkunst, reeds beoefend in Oud-Griekenland en tot een hoogtepunt gekomen in de landen van het Verre Oosten, in West-Europa rond het midden van de 18e eeuw hoogstwaarschijnlijk uit zichzelf is ontstaan en hoe deze zich verder in onze streken ontwikkelde. Op 't gebied der bellettrie biedt het Winternummer van de HAAGSCHE POST een oorspronkelijke novelle aan van Jeanne Reyneke van Stuwe, een vertaling uit het Engelsch van Norman Davey en een humoristische schets door Dorothee Buys. Buiten de reeds vermelde aquarellen van A.D. Messager, een heele reeks platen buiten tekst, waaronder een zeker aantal reproducties van schilderijen en, zooals naar gewoonte, als kalender, vier prachtige kunstplaten. Kortom, een nummer, dat, alhoewel voor onze Belgische beurzen niet goedkoop, bijzonder voor den liefhebber van schoon typographisch werk en van verzorgden kleurdruk, zijn geld waard is.
Dr. C. DEBAIVE 10 Deeember 1926. |
|