De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Onderwijs en Opvoeding
| |
[pagina 183]
| |
De firma Humphry Milford, te Londen, pakt met drie deeltjes Treasures of English verse uit, ten gerieve van kinderen; oud en nieuw vindt er zijn plaats in, en telkens is het van het mooiste dat jonge Engelschen of Engelsch leerenden kan geboden, of het dan door Lucy Diamond, Laura Alma Tadema, R.L. Stevenson, W. de la Mare, Robert Browning of wie ook, tot Shakespeare toe, onderteekend worde. De gedichten, die uiterst talrijk zijn, blijken in klimmende orde van moeilijkheid gerangschikt; daarom hadden we er, om aan te vangen, gaarne een aantal mooie nursery-rhymes in aangetroffen. In onze middelbare onderwijsgestichten kan er met vrucht heel wat uit voorgedragen worden. Om van een Nederlandsche uitgave te spreken, gewagen we even van Mien Labberton's Lentebloesem, met illustraties van Tjeerd Bottema (uitg. Ploegsma, Zeist). Dat die Bottema voor beeldige teekeningen gezorgd heeft, hoeft geen betoog. Wel is het interessant, dat Mien Labberton, - die zeker Lovendaal en Tomkins op hun best gelezen heeft, - nog middel vindt om er een éigen wijsje op na te houden. Soms valt het versje haar te gemakkelijk uit de pen en mist ze het geestig afsluiten er van, het knaleffect. Maar stukjes als ‘het weidehuis’, ‘De wijsgeer’, ‘Het wonder’, ‘Bloesem’, ‘Zoo is het’, ‘De wind’ en enkele andere zullen hun reisje wel maken. Nu we toch aan gedichten voor de jeugd toe zijn, vestigen we gaarne de aandacht op drie bloemlezingen: Kinderpoëzie, twee bundeltjes door P.N. Schilp (uitg. Versluys, Amsterdam); Een bundel verzen, eigenlijk twéé boekjes door J.M. Acket (J.M. Meulenhoff, Amsterdam); Poëzie voor Kinderen, drie boekjes, thans in tweede, vermeerderde uitgaaf, door onszelf (Ruquoy, Antwerpen). Schilp richt zich tot de jongeren, Acket tot de ouderen, en met allebei zal de jeugd gebaat zijn; al moet dadelijk erkend, dat Acket strenger esthetische eischen aan zijn werk gesteld heeft en, in tegenstelling met Schilp, ook het mooie in Vlaamsch-België heeft opgespoord. Van ons eigen werk zeggen we enkel, dat we bij de samenstelling rekening hielden met onze typisch Vlaamsche behoeften en het anonieme volksrijm tot ons vertrekpunt maakten.
En zoo belanden we eindelijk bij enkele uitgaven, niet hoofdzakelijk voor de school bestemd, al zagen we ze er gaarne, om hun geest, een eereplaats innemen. Die geest is die der ontspanning, der gezonde, leerrijke ontspanning, als goede lektuur voor kinderen geven kan. Eerst noemen we dan twee belangrijke verzamelwerken van Nellie van Hichtum: Het groot vertelselboek, zijnde drie | |
[pagina 184]
| |
prachtbundels met teekeningen van Rie Cramer (uitg. De Haan, Utrecht), en Sprookjes uit verre landen, één keurband met illustraties van Pol Dom (Maatschappij voor goede en goedkoope lektuur, Amsterdam). Rie Cramer en Pol Dom zijn meesters in hun vak; de eerste is op haar heerlijkst wanneer ze, de werkelijkheid vergeten, in fantazie- en sprookjeswereld opgaan kan en teekenen en penseelen mag naar heur teere, schitterende verbeelding; de tweede telt zeker Rie Cramer onder zijn naaste verwanten, maar bij alle verbeeldingswerk komt toch telkens de lokale kleur en de realiteit om het hoekje kijken. We hebben redenen te over om beider werk te bewonderen en bladeren dus verder het proza van Nellie van Hichtum door, die in eerstgenoemde verzameling vertelsels van overal en in de laatste alleen sprookjes uit verre landen samenbracht. En we maken dan dadelijk een kleine aanmerking: waarom geeft ze in de tafel niet telkens de streek van herkomst aan? Het groot vertelselboek brengt ons ruim zestig verhalen, waar, onder, naast minder bekende, mooie sprookjes, ook historische anecdoten, losse praatjes en uittreksels uit gelezen boeken. De Sprookjes uit verre landen zijn ten getale van zes en twintig en hebben dit voor, dat hier van geen gemengde leesstof sprake is. Maar alle verhalen zijn in een taaltje gestoken, dat prettig gelezen wordt omdat het levendig en plastisch blijkt. Van de firma De Haan gewagend, mogen we 't wel eens in 't licht stellen, wat een weelde aan verzorging ze aan haar uitgaven besteedt. We noemden zoo juist Het groot vertelselboek in drie deelen; met dezelfde waardeering ook konden we haar drie bundels Grimin's sprookjes, bewerkt door Onno Vere en Chr. Doorman, haar drie deelen Duizend en één Nacht, bewerkt door N. van Hichtum, haar drie banden Het nieuw vertelselboek, bewerkt door dezelfde, vermelden, - want van elk dezer verzamelingen heeft de uitgever artistiek werk gemaakt. Maar boven dit alles uit, - waarbij we dan ook nog Meijboom's oorspronkelijke Kerstvertellingen willen begrijpen, - bewonderen we vooral de lange reeks prentenboeken, waarmede De Haan aan het hoofd staat van alle firma's in Nederland. Ze noemen, neen, dat gaat niet meer; maar we kennen prentenboekjes van Kruyder-Bouman, van Wiegman, en vooral een heele reeks van Rie Cramer, die ons jonge volkje als toonbeelden in het genre kunnen voorgelegd. Bij gelegenheid komen we daar wel eens op terug. In afwachting herinneren we de belangstellenden er aan, dat dezelfde firma Sven Hedin's wereldberoemde drie bundels Van Pool tot Pool bezorgde, die de jongelui, - en de volwassenen mede, - op reis nemen door de vele landen en streken in de | |
[pagina 185]
| |
vijf werelddeelen en naar de Noord- en de Zuidpool. 't Is populair wetenschappelijk werk, vol volkenkundige, anekdotische en geschiedkundige gegevens, met buitendien een 70 tal platen en 15 kaarten ter illustratie. We zouden wenschen, dat alle ouders er hun veertienjarige en oudere zoons mee wilden gelukkig maken. Om de firma De Haan alle verdiende eere aan te doen, vermelden we hier tot slot haar maandblad voor de jeugd, Zonneschijn. 't Is veruit het beste in Nederland en ontleent zijn hooge wraarde aan het feit, dat de uitgever er in geslaagd is een groot aantal onder de beste schrijvers en illustrators voor de jeugd aan zich te verbinden. Hen noemen gaat alweer niet; het zij voldoende dat men welkdanig nummer van het tijdschrift inkijke, om lust te gevoelen al de andere te bezitten. Een jaargang kost gebonden 9,75 gulden, - maar het is dan ook een prachtstuk! Een zeer mooi boek is ook Uit het grijs verleden door A. Sixma van Heemstra-Schimmelpenninck (uitg. Thieme, Zutphen). En éen dat werkelijk een leemte vult: want voor veertienjarigen en ouderen werden nooit zoo bondig en aantrekkelijk de sagen en legenden van Siegfried, Gudrun, Lohengrin, Tristan en Isolde, het Rolandslied en andere uit de Germaansche en de Noorsche mythologie verteld en het lijdt geen twijfel, dat zulke lektuur, - vooral wanneer, zooals hier, de poëtische waarde van het onderwerp geëerbiedigd blijft, - een dienstige inleiding is tot het genieten van menig brok uit de wereldletterkunde. Nog volge hier een woord over de Volkskinderbibliotheek van Nellie (van Kol), zijnde een rijke verzameling verhalende leesstof, ontleend aan allerhande bronnen, inheemsche en vreemde. De firma Masereeuw en Bouten, te Rotterdam, gaf ze uit en het is werkelijk jammer, dat omstandigheden verhinderden ieder jaar enkele nieuwe deeltjes te blijven laten verschijnen. Want onder de goedkoope reeksuitgaven voor de jeugd is deze, naar den inhoud en de taal, de mooiste die we kennen. Daar is stof in voor de heele kleintjes, als b.v. in nra 1, 4, 7, 13, 17 en ook stof voor de ouderen, als b.v. in nrs 20, 22-24, 37-39, 43-44, 50t-54, 76-77. Of anders: daar zijn schetsjes uit kinder- en dierenleven, kijkjes in leven en geloof van vreemde volkeren, volledige sagen uit het Oosten en het Noorden. Deze laatste gaan zelfs heelemaal boven den kinderleeftijd uit, want men vindt er o.a. ‘Grieksche mythen en sagen’, ‘De sagenkring van Troja’, ‘Kalevala, Frithjof en Ingeborg’ in, en telkens zoo volledig mogelijk en naar de beste literaire bronnen bewerkt, - goed om ook door volwassenen nog eens geraad | |
[pagina 186]
| |
pleegd te worden. En anderzijds loopt er dan weer een heerlijk verhaal als een ‘Pan Poppenkast’ van Storm en een ‘Laatste schooldag’ van Daudet tusschendoor, d.i. juist wat noodig is om ‘elck wat wils’ aan te bieden. Dat Nellie steeds persoonlijk de bewerking of vertaling bezorgde of er streng toezicht over hield, maakt deze heele reeks dubbel aanbevelenswaardig. Ten slotte iets over een viertal nagekomen werken. Een pracht van een boekje is Dr. C.P. Gunning's Het leven roept (uitg. Ploegsma, Zeist). 't Is eigenlijk niet meer dan een reeks van (21) jeugdtoespraken, als uitbreiding op schrijvers vroegere en kortere reeks ‘Hou koers’; maar deze toespraken, elk slechts een zestal bladzijden lang, zijn zoo vol strengen ernst en tevens zoo mooi in stijl gehouden, dat alle jongelui ze mochten hooren, eer zij het leven ingaan. We meenen zelfs dat vele ouderen er kunnen baat bij vinden, zoo nu en dan een dezer zedelijk hoogstaande brokjes door te maken. H.G. Cannegieter's werkje Kennen we onze kinderen (uitg. Kluwer, Deventer) richt zich tot de ouders. De auteur roert een vijf en twintigtal verschillende onderwerpen aan, minder om die ouders wat mede te deelen, - al doet hij dat best, - dan wel om tot waarneming en belangstelling en desnoods tot tegenspraak te prikkelen, - en ook hierin is hij voortreffelijk geslaagd. Ida Heyermans brengt ons De betooverde tuin (uitg. ‘De Tijdstroom’, Huis ter Heide), ruim dertig losse schetsen ‘over opvoeders en kinderen’, maar schetsen die heelemaal in het teeken staan van schrijfsters gaaf van uitbeelden en kunst van bespiegelen en daarom heel wat te maken weten van schijnbaar nietige gegevens, uit het dagelijksch leven opgeraapt. Helene Laman de Vries schreef Mientje (uitg. Van Dishoeck, Bussum); o neen, niets geen opvoedkunde, maar een stukje levensgeschiedenis van een rein, onervaren meisje, die modern doend gezelschap heeft. Wel mochten I en II dieper uitgewerkt en III verdwijnen, maar zooals Mientje zelf hier verschijnt is zij een psychologisch interessant gevalletje.
H. VAN TICHELEN. |
|