De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Bernard Shaw
| |
[pagina 146]
| |
arm, en op vijftienjarigen leeftijd reeds werd George Bernard klerk bij een Dublijnsch land-agent. Die betrekking stond hem weinig aan; ongetwijfeld leerde zij hem wantoestanden kennen, die op zijn jeugdige ziel hebben gereageerd en de eerste aanleiding zijn geweest tot latere, diepe overtuigingen. Daar bleef hij voor vijf jaar; na den dood van zijn vader ging hij met zijn moeder naar Londen, waar hij gedurende vier jaar klerk was bij de Edison Telephone Company, maar ook dat werk niet liefhad: studie trok hem aan, en onafhankelijkheid; in 1879 gaf hij het duister postje op. Terwijl hij nu verademt en herleeft in het gezelschap van boeken en in debating clubs, werkt zijn moeder voor zijn kost: zij geeft muzieklessen. Zelfzuchtig, dat? Wellicht, maar toen reeds moest Shaw zich bewust geweest zijn, dat hij méer beteekenen zou. Hij hoeft niet te worden witgewasschen. Men moet Shaw nu eenmaal nemen, van toen af, zooals hij is. Maar juist door dat zelfbewustzijn en vooral het goede, moederlijke vertrouwen werd hij zich zelf, of, althans, zoo spoedig zich zelf. Gouden tijd der jeugd voor een armen intellectueele, die Shelley bewonderde! De herleving van socialistische theorieën rond de jaren tachtig maakt hij mede met brandende geestdrift; al wat het leven vrijer, beter, edeler maken zou trekt hem aan, en Shaw, vegetariër, geheel-onthouder en socialist, wil handelend optreden, zelf overtuigen: in 1881 begint hij een nog niet geëindigde loopbaan als openbaar redenaar. Wel is waar kan men zich thans Shaw moeilijk voorstellen op een omgekeerde kuip sprekende in Hyde Park, zooals toen. Zijn publiek is grooter geworden en hij moet het sedert lang niet meer zoeken, zooals de arme dwepers met politiek en religie, die elkaar, nabij Marble Arch, overschreeuwen vóór enkele onverschillige leegloopers en kindermeiden. Rond dien tijd reeds (eigenlijk in 1884), wordt hij lid van de Fabian Society, met haar eigenaardige socialistische strekking, en weldra een der werkzaamste leden, gestadig het woord voerende en tractaatjes uitgevendeGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 147]
| |
Zeer vroeg had Shaw reeds een roman geschreven, dien hij vermeldt in zijn voorrede tot Cashel Byron's Profession en ‘met meedoogenlooze gepastheid’ Immaturity betitelde. Dat boek, dat nooit het licht zag, werd spoedig opgevolgd door The Irrational Knot (1880), Love Among the Artists (1881), Cashel Byron's Profession (1882) en An Unsoeial Socialist (1883). Hij betitelde ze later gezamenlijk Novels of my Nonage, en vertelde ons leukGa naar voetnoot(5), hoe dat werk uit zijn ‘onmondige jeugd’ hem bijna in het gevaar deed storten, een romanschrijver te worden: had een uitgever het aanvaard, zijn loopbaan zou waarschijnlijk gansch verschillend zijn geweest. Maar geen uitgever wou het risico oploopen, de vijf in bruin papier gewikkelde handschriften waren gestadig op reis in Londen naar uitgeversfirma's, en enkel Carter, Paterson and Co, de vervoer- en bestellingsmaatschappij, had er eenige winst bij. Eindelijk, in 1884, vond een der bruine pakjes een bestemming: gebrek aan copij deed nr 5, An Unsocial Socialist, aanvaarden om per gedeelten te verschijnen in het weinig bekende, socialistische To-Day. William Morris vond er ‘een zeker genoegen’ in. Die roman, in het Nederlandsch bekend als Een Salon-Socialist, is aangenaam of maakt kregelig, is vol paradoxen en geestige zetten, toont des schrijvers begaafdheid voor dialoog en zet zijn gedachten uiteen betreffende eigendom, arbeid, huwelijk, enz. Hij heeft meer waarde, dan Shaw het wil zeggen, al is hij, voor een groot part, onder den invloed van Dickens en vooral van Samuel Butler, schrijver van Erewhon. Zulks geldt trouwens ook voor de andere drie romans, die Shaw uitgaf. To-Day liet Cashel Byron's Profession verschijnen in 1885-86, en de drukker van het tijdschrift, Henry Hyde, gaf het uit als een shilling boek in '86. Dan stierf To-Day uit. Maar Shaw vond een andere bestemming voor zijn bruin papieren pakjes in het tijdschrift van Mrs. Annie Besant: Our Corner. Daarin verschenen The Irrational Knot (met dien ‘onredelijken knoop’ wordt het huwelijk bedoeld) en Love Among The Artists (‘Artistenliefde’). Toen, in 1901, Shaw die Novels of my Nonage terug publiceerde, samen met een dramatiseering van Cashel Byron, gaf | |
[pagina 148]
| |
hij, in een voorwoord (waaraan we hooger vermelde bijzonderheden ontleenden), een verantwoording: ‘Duid het me dan niet ten kwade, lezer, indien deze oefeningen van een ruwen leergast opnieuw losbreken en hun recht op leven eischen. De wereld kende nooit het verschil tusschen goed en slecht (“never did know chalk from cheese”) in kunstaangelegenheden en, alles wel ingezien, sedert enkel jeugd en ouderdom den tijd hebben tot lezen, daar de anderen te bezig zijn met het leven zelf, kunnen mijn oefeningen beter voor den verkoop geschikt zijn dan mijn meesterstukken.’ Alvorens over de ‘meesterstukken’ te spreken, moeten we terugkeeren tot den tijd van de onbesnoeide leerjaren. Van zijn romans kon Shaw dus niet leven. Journalisme trok hem aan. In 1885 bekwam hij, door toedoen van William Archer, een plaats als criticus in de Pall Mali Gazette. Hij schreef over kunst in The World. Zijn muzikale cultuur liet hem toe, als muziek-criticus op te treden in het avondblad The Star. Eindelijk geraakten de beginletters G.B.S. in steeds ruimer kringen bekend, en men onthield ze, zegt Harris, omdat ze nagenoeg dezelfde waren als die ‘welke gegeven werden aan een beroemde en wel geadverteerde pijp.’ Daarbij dient onthouden, dat de Engelschen, zooals geweten, van afkortingen en beginletters houden, en K. of K., R.L.S., G.K.C., Q, even bekend zijn als de volle namen Kitchener of Kharioum, Robert-Louis Stevenson, Gilbert Keith Chesterton, Sir Arthur Quiller-Couch. Uit dien tijd van journalisme en critiek dienen vooral onthouden te worden de bijdragen in The Saturday Review, welk weekblad sedert 1894 onder de leiding was gekomen van Frank HarrisGa naar voetnoot(6). Die vooral zijn kenmerkend en maakten de letters G.B.S. beroemd. Shaw schreef over tooneelGa naar voetnoot(7), muziek en literatuur op zulke schitterende, treffende en onthutsende wijze, dat hij spoedig de meest bewonderde, gevreesde en gehate criticus werd. Hij vermengde een goede dosis socialisme en ‘vooruitstrevende gedachten’ in zijn artikels en gaf de rustige | |
[pagina 149]
| |
lezers van het conservatieve weekblad geweldige schokken. Hij schreef over en tegen Shakespeare en overdreven Shakespearevereering - ‘bardolatry’, zei hij, feitelijk vertelde hij dikwijls nonsens over hem - en dan waren de schokken voor de geletterden. Drama en muziek vonden in hem een grimmigen spotter. En hij ging naar den schouwburg in een gewoon pakje, - fancy that, in Engeland! - lachte wanneer de handeling roerend was, bleef ernstig wanneer ze geestig moest zijn, en maakte publiek, spelers en bestuurders kribbig. En toch lachten allen maar liefst, ofschoon zuur, want Shaw schreef bijzonder schrander en levendig, al wandelde hij met zijn zwaar benagelde schoenen door het precieuse porselein van alle mogelijke conventies en vereeringen, al spotte hij met alles en iedereen, zich zelf daarbij niet vergetende. Zelfs thans, op afstand, hebben die artikels bijna al hun waarde behouden, en men kan gemakkelijk, onder de duizenden paradoxen en gekke sprongen, vinden, wat te dien tijde weinigen ontdekten: een diepe overtuiging, dat literatuur en tooneel nieuwe wegen moeten opgaan, dat kunst iets anders is dan loutere versiering en aangenaam tijdverdrijf. In 1892 begon Shaw zijn loopbaan als tooneelschrijver. Alvorens over zijn stukken te spreken, en ons dan te houden bij hetgeen in zijn stukken te vinden is, zullen wij echter in deze eerste bladzijden en gedeeltelijk naar aanleiding van het bovenvermelde, een vluchtig portret van Shaw trachten te geven. Vooral in de artikels van de Saturday Review ontdekt men een karaktertrek, die Shaw bijgebleven is: nergens wordt de auteur zelf ter wille der behandelde stof vergeten; het wordt een obsessie-achtig opdringen, kost wat kost, van zijn eigen persoon. Een Barnum heeft men hem dikwijls genoemd, en hij neemt dat graag aan, met de verklaring, dat, indien hij de aandacht niet vestigt op zichzelf, geen ander het voor hem zal doen. Daar ligt een zekere waarheid in. Als selj-made man doet hij liefst zelf wat hij wenscht gedaan te zien. Daar, waar men gewoon is, te verwachten, dat een auteur simpel-nederig als een viooltje is, wanneer het hem ooit gebeurt, over zich zelf te schrijven, kan zulks kregelig stemmen, zal zulks in elk geval onthutsen. Maar de Engelsche volksredenaar heeft nu eenmaal | |
[pagina 150]
| |
trommelgeroffel en kopermuziek noodig. Voor zich zelf? We zouden het niet denken. Wel echter om de aandacht te prikkelen voor de gedachten, die hij verpersoonlijkt. En juist om diezelfde reden zal hij u doen schudden van lachen, wanneer hij ernstige en abstracte vraagstukken bespreekt. Niet dat hij ze niet ernstig opneemt - wie dat beweren zou leze liever den Mechelschen Catechismus, daarin is ernst genoeg -, maar het middeltje, wel bekend door sprekers en leeraars, zal dingen doen onthouden, die anders niet zouden treffen. Het middeltje heeft een nadeel: al te dikwijls luistert men naar Shaw enkel ter wille van het komische. Intusschen heeft zijn analytische manier dit goede: de dingen te doen zien zooals ze zijn; met kinderlijk genoegen en soms clown-achtige sprongen zal hij al zijn stokpaardjes zorgvuldig openkerven om u te laten zien hoe ze ineenzaten, en zelfs zijn persoonlijkheid illustreert gestadig de gewoonte van Samuel Butler, die liefst een handschoen beschouwde wanneer binnenste buiten gekeerd. Dat Shaw zelf als een levend paradox wordt beschouwd, hoeft dan niet te verwonderen; die eenigszins oppervlakkige beschouwing vond een goede uitdrukking in de caricatuur van Max, waar onze schrijver heel ernstig op zijn hoofd staat, hetgeen impliceert, dat hij heel goed in staat zou zijn, te bewijzen, dat zulks de normale houding is. Iedereen kent Shaw's eigen verklaring betreffende zijn schijnbaar zonderling handelen, spreken en schrijvenGa naar voetnoot(8). Een oogmeester, zijn vriend, onderzocht eens Shaw's gezicht en verklaarde, dat het niets interessants was, maar gansch normaal; er bij voegende, dat enkel tien percent der menschen normaal zien. Wie goed ziet is dus een uitzondering. Daar ging een licht op: zoo ook, meent Shaw, is het gesteld met zijn geest, die normaal ziet, terwijl de groote meerderheid bij. of verziende, of scheel, of kleurblind is in het gewone leven en in de wereld der gedachten. De ontdekking, indien we Shaw mogen gelooven, was van groot belang voor zijn loopbaan. Wat gedaan? Schrijven voor de meerderheid, of wel voor de enkelen, die goed zien kunnen? ‘Better see rightly on a pound a week than squint on | |
[pagina 151]
| |
a million’Ga naar voetnoot(9), en zoo begon hij critiek te schrijven en later tooneelstukken. Het anecdootje is natuurlijk geen verklaring, en Shaw blijft voor velen een raadsel. Hij is tegen het huwelijk en toch trouwde hij (in 1898, met Miss Charlotte F. Payne Townshend). Hij is socialist, zijn telegrafisch adres is ‘Socialist, London’, en toch practisch genoeg om rijk te worden en zijn rijkdom te bewaren; een schulpje water legt de diepe zee van armoede toch niet droogGa naar voetnoot(10). Hij is een Ier, en toch bekampt hij het Iersch nationalisme. Hij vereert vrijheid, en teekende toch geen protest aan tegen den Boerenoorlog. Hij scheen geboren voor practische politiek, en had echter nooit een publiek mandaat, tenzij, gedurende 1897-1902, het zeer nederige als raadsheer te Paddington. Hij is antimilitarist, en ging de jongens aan 't front bezoeken gedurende den laatsten oorlog, dat met de toelating van hooge overheden. Hij is... Hij is een puzzle voor al degenen, die een man wenschen te kennen met een definitief etiketje onder zijn naam gekleefd door de openbare meening. Onderzoekt men nauwkeuriger, dan vindt men gewoonlijk den uitleg voor schijnbare zonderlingheden, en ziet men, dat een tegenspraak op 't eerste zicht feitelijk geen tegenspraak is. Maar soms blijft de uitleg achterwege, soms heeft men beslist te doen met een tegenspraak. Dan ontdekt men doorgaans, dat Shaw gedreven werd door een mooie gedachte, of het genoegen van een schitterenden zet, of door zijn ondeugende gewoonte, het publiek nu en dan te verschalken. Een paar voorbeelden van een besliste tegenspraak op autobiographisch gebied. Hij zei, in een zelfportret door Harris in het reeds vermelde boek gepubliceerd: ‘Over Shaw schrijven is bijna een hopelooze taak, want niets interessants kan over hem gezegd worden, dat hij zelf niet reeds heeft gezegd.’ Shaw spreekt en schrijft gestadig over zichzelf; er zou middel zijn een boek van Shaw over Shaw samen te stellen, al ware dat boek onvolledig. Een rijke auto-biographie ware er in te vin- | |
[pagina 152]
| |
den, en enkel die zou interessant zijn als levensbeschrijving, zegt onze schrijver stellig in zijn zelfportret. In een artikel In the Days of my Youth, verschenen in M.A.P. (17-IX-1898) spreekt hij echter over eigen-levensbeschrijvingen als volgt: ‘Alle autobiographieën zijn leugens. Ik meen niet: onbewuste, niet als zulks bedoelde, leugens: ik meen gewilde leugens. Geen man is slecht genoeg om de waarheid over zichzelf te zeggen terwijl hij leeft, hetgeen, zooals past, omvat de waarheid over zijn familie en vrienden en collega's. En geen man is goed genoeg, om aan de nakomelingschap de waarheid te vertellen in een document, dat hij zou terughouden, tot er niemand meer bestaat om hem tegen te spreken.’ In alle colleges in de oefening over logica en syllogismen zou men de gevolgtrekking vinden; de waarheid is dus niet interessant voor Shaw. Een ander voorbeeld, dat dan misschien kan worden uitgelegd door het juist aangehaalde. In zijn essay over Shaw zegt Frank Harris: ‘Heel vroeg reeds gedurende onze kennismaking had me een ding in hem verwonderd. De held van een zijner eerste boeken [bedoeld wordt Cashel Byron] was een bokser geweest; Shaw maakte hem zeer sterk, daar waar de meeste boksers gelijk Fitzsimmons zijn, met apenarmen, maar niet gespierd. Shaw's buitensporige, misplaatste bewondering voor lichamelijke sterkte was in mijn geheugen blijven hangen. Snel ontdekte ik, dat hij nooit lichamelijk sterk was geweest; eens zei hij me, dat zijn werk hem dikwijls zoo uitputte, dat hij graag in een donkere kamer ging liggen, plat op den rug uitgestrekt op den blooten vloer, alle spieren ontspannen, uren lang, juist om uit te rusten. De bekentenis verwonderde mij, want in de fleur van het leven geraakt een man zoo uitgeput niet.’ Aan een anderen kant zegt Hamon: ‘L'an dernier, interviewé sur son alimentation et sa bonne santé, il répondit avec son humour habituel: Je n'ai pas une bonne santé parce que je dois toujours me surmener. Je suis à peine dix fois mieux portant que le mangeur de viande de force moyenne.’Ga naar voetnoot(11) | |
[pagina 153]
| |
Wat is nu de waarheid? Beide critici, Hamon en Harris, kennen Shaw persoonlijk, hun woord moet worden geloofd. Dat de datums verschillen, heeft, evenals voor het voorgaande voorbeeld, geen belang genoeg om een bezwaar te zijn tegen het samenbrengen van beide teksten. De waarheid is misschien: ‘Je n'ai pas une bonne santé parce que je dois toujours me surmener;’ iets anders is de zet, die daarop volgt vanwege den vegetariër. Shaw zegt overigens dikwijls, dat iemand zijn lichamelijke en verstandelijke kracht heeft ontvangen om die te gebruiken zoover ze het toelaten. Het onderzoek van een paar tegenspraken met betrekking op Shaw als persoonlijkheid heeft hier een ander kenmerk doen constateeren: zijn groote werkkracht. Wat in hem ook treft, is een buitengewone gave van inhibitie. Die gave, zijn gevoelens in te toomen en niet te reageeren zooals een gewoon mensch, zóo sterk dat reflexbewegingen bij hem niet te bespeuren zijn, verklaart zijn zoogezegde gevoelloosheid, althans in het openbaar leven. Men verstaat, hoe hij gelaakt werd voor zijn veronderstelde koelte gedurende de begrafenis van zijn moeder. Ook hoe komisch men het vond, op zijn Charlie Chaplin's, toen hij, op een zekeren dag, door gevolg van een misstap, de groote trap van een Underground Station naar beneden tuimelde en dan simpel weg opstond en voortwandelde alsof er niets gebeurd was. Shaw is met zijn werk vergroeid. Dit laatste feitje zullen we ons herinneren, wanneer we van zijn komische gaven zullen spreken; tegenspraken en overdrijvingen zullen we dikwijls later ontmoeten; zijn paradox bedekt een zekere waarheid; de techniek van den journalist der Saturday Review bleef hem bij in zijn dramatische scheppingen. Zoodanig met zijn werk vergroeid, dat zelfs zijn portretten - lichtdruk of teekening, ja, ook foto's, die hij van zich zelf nam, - schier alle iets gemeens hebben met de talrijke caricaturen: Shaw-Mephistopheles. Mephistopheles wegens het sarcastische in zijn lach als in zijn werk, ook wegens zijn magere, opgeschoten gestalte en zijn haar, dat, in het midden gescheiden, als twee kleine horens vormt boven het rimpelig voorhoofd. De vergelijking was onvermijdelijk, ging vroeger nog beter op, toen | |
[pagina 154]
| |
Shaw's haar en baard ros waren en nog niet wit geworden. Thans, zooals in het portret door Léon de Smet, treft ze niet zeer indien Shaw niet glimlacht. De welbekende kop door Rodin gaf Shaw genoegen, omdat het eeuwig duivelachtige er niet in te vinden is, meent hij. 't Is het hoofd van een ernstig wijsgeer. En toch... een foto van het beeldwerk, door Shaw zelf genomenGa naar voetnoot(12), - is 't het licht, is 't het haar? - toont iets van Mephisto. Een goed beeld van den lateren Shaw werd gegeven door den Amerikaanschen geestelijke Joseph Fort Newton in The Atlantic Monthly, naar aanleiding van Shaw's afwachtende, passieve houding gedurende den oorlog. Newton, zegt de Review of Reviews (Oct.-Nov. 1921, blz. 302), die het artikel bespreekt, ‘beschrijft zijn groote verwondering, toen hij Shaw voor de eerste maal ontmoette. Hij had een aanvallenden, ruimschoots verwaanden kerel verwacht.’ En dan zegt Newton zelf: ‘Maar die Shaw is een mythe, een legende, een pose. De echte Shaw is geenszins zulk man. Echter wél is hij physisch over-zorgvuldig, bijna aan een oude juffer gelijk; niet alleen schuw en met zich zelf geen wegwetende eens dat hij het sprekersverhoog heeft verlaten, maar linksch, rood wordende als een schoolmeisje, wanneer gij hem ontmoet. Hij is zacht, nederig, mild, vol snelle wijsheid, maar doet daarbij denken aan lavendel, en Chineesche thee opgediend in mooie, oud-wereldsche kopjes.’ De oorlog heeft Shaw, die aan zijn mogelijkheid niet gelooven kon, geweldig geschokt. Misschien nog ten tijde, toen Newton hem zag, en niettegenstaande het toen reeds uitgegeven Heartbreak House, moest Shaw's oude vechterslust gedempt zijn. Thans toch is Shaw zooals vroeger, altijd sprekende en schrijvende om zijn gedachten te doen doordringen. Het kon ook niet anders, hij is een geboren schoolmeester in woord en daad, en als zulks, vreest geen herhalingen en voelt onweerstaanbaar den drang om alles mee te deelen wat hij weet en denkt en leert. Didactisch, zooals zijn kunst grootendeels didactisch is, is de gansche Shaw. In spreken en schrijven ziet hij enkel het nut. Hij is als de Talkative in het door hem zoo | |
[pagina 155]
| |
bewonderde bock van Bunyan: The Pilgrim's Progress: ‘Moreover I saw in my dream that as they [Christian en Faithful] went on, Faithful, as he chanced to look on one side, saw a man whose name was Talkative walking at a distance beside them, for in this place there was no room enough for them all to walk. He was a tall man, and something more comely at a distance than at hand. To this man Faithful addressed himself in this manner... Come on, then, and let us go together, and let us spend our time in discoursing of things that are profitableGa naar voetnoot(13).’ Laten we thans doen zooals Faithful, en samengaan met Shaw-Talkative, en onzen tijd gebruiken in het bespreken van nuttige zaken: de 37 tooneelstukken van G.B.S.
(Zal in een der volgende afleveringen voortgezet worden).
Dr. FRANZ DE BACKER. |
|