| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
We hebben in vroegere kronijken de aandacht op een paar tijdschriften gevestigd. Eén er van was Volksontwikkeling, het maandblad uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (Centraal Station, Amsterdam). Een volledige jaargang, de zevende, werd zoo pas afgesloten; en daarin treffen we dan o.a. aan, naast een geheel nummer gewijd aan het werk der instellingen voor volksontwikkeling en aan de mogelijkheid dit nog meer samenhangend en vruchtdragend te maken, een aantal bijdragen over ‘Religie en rijpere jeugd’, door verschillende medewerkers, over Hamburgsche school- en onderwijstoestanden door A.H. Gerhard, over ‘de Pallas-Athene-school’ door J.H. Bolt, alsmede over een heele reeks plaatselijke instellingen en ondernemingen in Nederland en in den vreemde. Misschien komen ook wel eens toestanden in België ter sprake. In afwachting daarvan blijft dit tijdschrift ten volle ieders belangstelling waard. Een ander tijdschrift, Wil en weg, dat door de Wereldbibliotheek wordt uitgegeven, eindigde zijn vierden jaargang. In ondertitel wordt het ‘een volksuniversiteit in woord en beeld’ geheeten; en dat mag het wel, getuige dit jaar negen artikelen over ‘Vogels en vogelbescherming’ door J. Drijver, acht over ‘Recht en rechtspraak’ door Mr. H. van Haeringen, tien over ‘De geschiedenis van het orkest en van zijn instrumenten’ door W. Hutschenruyter, negen over ‘De inrichting van onzen staat’ door Dr. E. van Raalte, twaalf over ‘Het radiotoestel in theorie en practijk’ door A.N. Tenne, negen over ‘Wondergenezingen en de ontwikkeling der geestelijke geneesmethoden’ door Dr. I. Zeehandelaar, benevens een paar andere reeksen, die ieder op zichzelf een volkshoogeschoolleergang konden genoemd worden. Tusschenbeide mag hier wel bijgevoegd, dat dezelfde uitgeversfirma ook
Droom en daad, een maandblad voor jonge meisjes, laat verschijnen en mevrouw C.M. van Hille-Gaerthé er de redactie van voert, terwijl Leven en werken, maandblad voor vrouwen en meisjes, insgelijks uitgaande van de Wereldbibliotheek, door E.C. Knappert en Annie Salomons geleid wordt. Bij gelegenheid komen we daar gaarne op terug, gezien den opvoedenden
| |
| |
invloed ten goede dien zulke lektuur uitoefenen kan. - Vroeger handelden wij ook over Savoir et beatité, het tijdschrift door de provincie Henegouwen uitgegeven en dat vooral belangstelling wekt voor kunst en onderwijs van Fransch-Belgischen bodem. Een der medewerkers er van, de heer Massonet, heeft een afzonderlijken afdruk, Le croquis, ‘essais d'enseignement pour tous les degrés d'études’, laten verschijnen; en laten we zelf geen teekenaar zijn, toch vatten we dadelijk hoe het waarnemen, meten, schetsen en kleuren, als door den kunstenaar toegelicht en met meer dan zestig voorbeelden geïllustreerd, de grondslag tot een rijk genot en een degelijke artistieke opleiding kan blijken. We bevelen dus gaarne dit werk ter kennismaking aan.
Een apart woordje willen we wijden aan Child Education, een Engelsch tijdschrift, uitgegeven door de firma Evans Brothers te Londen. Ons zijn een aantal bladen van pedagogisch groote waarde bekend, maar dit tijdschrift is zoo origineel en springlevend van inhoud, dat het vanzelf om aandacht roept. Het stelt zich vooral in het teeken der belangstellingscentra. Het verschijnt maandelijks en heeft telkens een dubbel omslag, waarvan de binnenzijde plezierig gekleurde teekeningen vertoont, die als wandversiering aangewend of in personages bij één doorloopende geschiedenis uitgeknipt kunnen worden. Elke maand brengt haar specifiek eigen nummer, met daarin een rijken cyclus van lees- en leerstof, handvaardigheidsoefeningen, rijmpjes en verzen, liederen, alle in verband met die maand en haar bedrijf, haar verjaarfeesten, haar beteekenis, en alles joviaal van illustraties voorzien. Buitendien vindt de uitgeversfirma dan nog gelegenheid, extra nummers te laten verschijnen, die ieder op zichzelf een openbaring zijn: zoo zagen we in November 1925 een speciaal Winter-nummer, geheel aan Kerstmis gewijd, en bezorgde dit jaar ons drie extra uitgaven over de geschiedenis der huisvesting, d.i. beurtelings over het huis, de bemeubeling, de voeding, in afwachting dat ook de kleeding volge, met nog eens friezen, uitknipmodellen en teekeningen. Wat zeggen wil: dat hier een machtige som aan opbouwend werk geleverd wordt en dit werk zelf in het teeken staat van de geestigste, meest kinderlijke bedrijvigheid. Het zou de moeite loonen, indien onze leerkrachten, belust op verjonging van hun onderwijs, een blad als Child Education regelmatig konden doormaken.
Nu we het toch over Engelsche uitgaven hebben, moge het nieuwe boek van A.J. Lynch, The Rise and Progress of the Dalton Plan, vermeld (uitg. Philip & Son, Londen). Het is een
| |
| |
vervolg op schrijvers ‘Individual Work and the Dalton Plan’ en zal niet nalaten, zoo goed als dit werk, internationale belangstelling te wekken. Lynch heeft ruim drie jaar bewust Dalton-plan gevolgd en ondertusschen veel ervaring opgedaan, veel bezoek ontvangen en veel vragen te beantwoorden gehad. Dit nieuwe boek getuigt daarvan; het bevestigt schrijvers onwankelbaar vertrouwen in het Dalton-plan en de daaraan verbonden werkwijze, al heeft hij dan, vooral in zake wiskunde, een gedeeltelijken terugkeer naar klassikale behandeling als onafwendbaar moeten aanvaarden. Wat in Lynch treffend te waardeeren blijkt is de onbevangen kijk, waarmede hij eigen werk bejegent, spijts al de bewondering die het om zijn doening en zijn uitslagen in Engeland en elders heeft gewekt.
Van Nederlandsche uitgaven in verband met onderwijs en opvoeding gewagend, vermelden we ditmaal in de eerste plaats J.B. Wolters' Fondscatalogus, die met zijn bijna 300 bladzij auteursnamen en titels een weelde aan boeken vermeldt, zooals geen andere Nederlandsche firma heeft op de markt gebracht; en ieder weet wat elk dier boeken, van Wolters' persen afkomstig, aan beteekenis vertegenwoordigt inzake druk, illustratie, papier en band. We blijven er dus niet bij stilstaan, maar raden belangstellenden in onderwijszaken dringend aan met dezen kataloog kennis te maken.
Bij genoemde firma verscheen onlangs Een eeuw kinderpoëzie, door Dr. L.J. Th. Wirth. In deze omvangrijke kritische studie overziet de auteur de kinderpoëzie van Van Alpben tot ongeveer 1880; niet alleen worden daarbij Van Alphen, Goeverneur en Heije als hoofdfiguren gekenschetst, maar tevens de sociale en de pedagogische denkbeelden breedvoerig toegelicht, voor zoover ze in de poëzie voor kinderen weerspiegeld werden. Hier is dus, op een gebied dat maar weinig uitgebaat werd, een bizonder belangwekkend werk voorhanden. Dit weze ons een reden om er de aandacht op te vestigen, dat, naast de rijke dokumentatie betrekkelijk Noordnederlandsche dichters, ook de Zuidnederlandsche navolgers van Van Alphen en onze oorspronkelijke dichters als Van Duyse, Van Droogenbroeck. Antheunis, Hiel e.a. verdienden besproken te worden, vooral dan Van Droogenbroeck, wiens ‘Dit zijn zonnestralen’ bij Wolters zelf, in 1873, hun eerste uitgaaf beleefden.
Dezelfde firma bezorgde ons ook een boek, Psychologie, door L.C.T. Bigot, met medewerking van Dr. Ph. Kohnstamm en Dr. G. Revesz. Dit werk maakt deel uit van een omstandig handboek ‘Paedagogiek’, waarin als volgende deelen nog ‘Het Kind’, ‘De School’ en ‘Geschiedenis van opvoeding en onderwijs’ zullen verschijnen. Het kenschetsende in dit
| |
| |
eerste deel is: dat de auteur geen evenwichtig leerboek bedoelt samen te stellen, maar de door hem behandelde verschijnselen, kenmerken van het Ik, met talrijke voorbeelden uit leven en literatuur en met vele experimenten - samen een stevige dokumentatie, - illustreert en tevens, aan de hand van zijn zeer persoonlijke inkleeding der leerstof, een idee geeft van de levenwekkende wijze, waarop de auteur het onderwijs in de psychologie verlangt gegeven te zien.
In de reeks ‘Verdieping en belijning’ (uitg. P. Noordhoff, Groningen) bracht ons de heer Dr. Ph. Kohnstamm een brochure, De nieuwe school, met een aantal organisatorische gegevens ten gerieve van hen, die het onderwijswezen op gedaltoniseerden grondslag willen herinrichten.
Bij de firma J.M. Meulenhoff liet mevrouw J. Riemens-Reurslag een bundel, Van kind tot mensch, verschijnen, die wel interessante hoofdstukjes over allerlei zaakjes bevat, maar daarom nog niet tot een boek van hooge waarde is geworden. We zouden vooral de ouders de lezing er van aanbevelen; want stukjes als II, IV, V, IX zijn belangwekkend en nuttig. Maar dan mogen er geen brokjes bij als b.v. IX en X, waar veel in gepraat en feitelijk niets in gezegd wordt.
De firma Orell Füssli, te Zurich, schonk ons de vijfde uitgaaf van Ed. Oertli's omstandige reeks Das Arbeitsprinzip, bij de eerste vijf leerjaren aangepast. Wie, buiten de mooist geschreven studiën over het arbeidsbeginsel om, - en daar zijn er zeer geleerde en dikwijls erg saaie bij, - dat principe zelf volop in veelzijdige, geestige, openbarend leerrijke uitwerking zien wil, zal aan deze reeks, waarvan we nergens een gelijke vonden, meer dan zijn gading hebben. ‘Meer dan’, in dezen zin: dat het den lezer duizelen kan, zooveel als van hem gevraagd wordt aan verbeelding, initiatief, begaafdheid, om naar Oertli's voorbeeld de eerste vijf klassen tot een heerlijk bedrijvige klas te maken. Maar ‘meer dan’ toch niet, indien de lezer begrijpt, dat het hier enkel om een onuitputtelijken rijkdom aan gegevens gaat, betrekkelijk alle leerstof en de wijze waarop teekenen en handenarbeid haar kunnen ten dienste gesteld. Als inlichting gelde, dat Oertli zich voor de eerste twee leerjaren mejuffer Schäppi toevoegde, ten einde dat gedeelte van zijn werk nauwer bij de kleinkinderwereld aan te passen.
Buiten het onderwijs in engen zin staan La coopération à l'école primaire, door M. Profit, (uitg. Delagrave, Parijs) en Jeugdbeweging in Nederland, door J.P.A. Eernstman (uitg. ‘Elsevier’, Amsterdam). En toch wilden we vooral op eerstgenoemd werkje de aandacht vestigen; want het stuurt op niets minder aan dan materieel weinig bedeelde scholen, als de
| |
| |
oorlog er tallooze heeft nagelaten, door samenwerking van leerlingen, ouders, particulieren, oud-leerlingen, van onmisbare benoodigdheden te voorzien en maakt vooral aanschouwelijk hoe ‘schoolkooperatieven’ kunnen werken om nog heel wat meer te verwezenlijken. Laatstgenoemd boekje omvat belangwekkende mededeelingen omtrent jeugdinstellingen buiten school, zooals jongelings- en studentenbonden, padvindersvereenigingen, genootschappen tot geheel-onthoudings- en vredesactie; het is rijkelijk geïllustreerd en houdt in zich een opvoedend element, sterk genoeg om het hier even met waardeering te vermelden.
Dat de markt zich elken dag verrijkt aan zg. schooluitgaven, d.i. aan boeken die door leerkrachten en leerlingen dagelijks kunnen uitgebaat worden, behoeft, meenen we, geen betoog. We hadden het daarstraks over een fondscatalogus; maar even goed konden we handelen over veel andere katalogen die, ofschoon minder omvattend, toch telkens weer met het allernieuwste komen aandragen. Alle hout is echter geen timmerhout en het allernieuwste ook niet steeds het beste. We schiften dus even en noemen op een rijtje wat werkelijk meldenswaardig blijkt.
A. Souché en H. Waltz schenken ons elk een Livre du maître pour l'enseignement de la morale (uitg. Nathan, Parijs), de eerste met toevoeging, dat hij zich tot de ‘enfants des petites classes’ richt, de tweede met bijvermelding, dat zij ‘Histoires pour le petit Français’ verzameld heeft. Maar beiden hebben dezelfde behoefte: na hun verhalen moraliseerende bedenkingen neer te schrijven. Het doelmatigst, want meest kinderlijk, doet zulks Souché.
Willy Schneider schreef Het aanvankelijk rekenoanderricht op gezonde gronden (uitg. ‘De Sikkel’, Antwerpen), omvattende reeds twee handleidingen en vier deeltjes ‘Langs kunnen naar kennen’; met de test- en inoefenkaarten en het rekenbord vormen zij het volledige leermateriaal voor den lageren graad. Schneider gaat van cijferen, veel cijferen, naar hoofdrekenen en hecht er hoofdzakelijk belang aan, dat de leerlingen degelijk de getalinhouden kennen; zijn oefeningen zijn treffend rijk aan afwisseling.
K.H. Moons bracht ons een nieuwe Rekenmethode voor den lageren graad, bestaande uit een rekenplank, getalbeelden, meetplaten, legplaten, een handleiding, een rekenboekje en twee rekenleesboekjes, (uitg. A. Bossaerts, Antwerpen). Wie bij het doorbladeren van deze boekjes eerst onthutst opkijkt vindt in de handleiding de volledig verklarende gegevens. Zeer
| |
| |
typisch is het vervangen der tafels van vermenigvuldiging door 45 getalfamilies en de wijze waarop deze behandeld worden. En ook de mededeeling dat de auteur aan den lesgever overlaat uit te maken wanneer hij met schriftelijk rekenen begint.
Hier liggen dus twee geheel verschillende nieuwe methodes bij de hand; de praktijk zal over hun bruikbaarheid en aantrekkelijkheid voor kleine kinderen moeten beslissen, al heeft Schneider's werk wel dit voor, dat het principieel niet de groote lijn van ons huidig rekenonderwijs verlangt te wijzigen of te breken.
P. Melis en L. Queeckers stelden, om aan te vangen, twee deeltjes Taaloefeningen op (uitg. ‘De Sikkel’, Antwerpen): belangwekkende leesstukjes als grondslag, doelmatige afschrijfoefeningen, aantrekkelijke dictees en toepassingen. Best van al: de auteurs kunnen voor kleine bengels schrijven, en dat is veel.
J.E. Verheyen schreef Uit het leven van Frans en Grietje (uitg. A. De Boeck, Brussel): interessante leesstof uit het dagelijksch leven, weer goede afschrijfoefeningen. Jammer, dat we er de handeling niet bij zagen; want dit boekje, - voor welk studiejaar? - bedoelt deel uit te maken van een ‘nieuwe methodiek voor het gansche moedertaalonderwijs’, wat geweldig veelomvattend is.
Alb. Van Laar liet Lessen in de vaderlandsche geschiedenis, voor den vierden graad, verschijnen (uitg. ‘De Sikkel’, Antwerpen). We hebben het boekje met genoegen ingezien, omdat het iets anders vóór ons ophangt dan de traditioneele koningenen veldslagengeschiedenis. Maar zoo we aan leerkrachten de kennismaking kunnen aanbevelen, voor leerlingen van 12 tot 14 jaar is de taal volledig en de inhoud, al te zwaar op de hand en niet van ‘demokratiseerende’ tendenz ontbloot, voor een kindsgedeelte ongeschikt.
O. Vanderhaegen bezorgde een omgewerkte uitgaaf van Vermast's geïllustreerd Album-handboek der algemeene geschiedenis (uitg. Vanderpoorten, Gent). Het gedeelte I, de Oudheid, is rijk aan leerstof en doet ons de vraag stellen of het wel goed is dit boek voor de hoogere en tevens voor de lagere klassen te bestemmen. Dat de bewerker te raadplegen bronnen aanduidt vinden we een beste innovatie; alleen had hij dan, naast allerlei handboeken, ruimer de ontspanningslektuur mogen bedenken, die zeer interessante werken aanbrengt.
H. VAN TICHELEN.
|
|