De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Spanje, het Land en zijn Geschiedenis
| |
[pagina 98]
| |
grootendeels hebben bewaard. Leon, de vroegere hoofdstad van het rijk van dien naam, is zulk een plaatsje; Salamanca, de beroemde Universiteitsstad, niet minder. Burgos met zijn prachtige Kathedraal; Valladolid, dat tientallen jaren achtereen residentie der Spaansche koningen is geweest; Segovia, in onze Nederlandsche geschiedenis maar al te wel bekend door de edicten, die vandaar door Philips II tegen ons land werden gericht, zijn mede zulke plaatsen, zij het ook van grooteren omvang, die men aandoet als men met de z.g. Sud-express van Parijs naar Madrid spoort. Intusschen, men meene niet, dat men de geijkte toeristengewoonte kan volgen om dergelijke belangwekkende plaatsen te bezoeken in enkele uren en zich dan met een volgenden trein verder Madrid-waarts te begeven. Het spoorwegwezen in Spanje, dat een van de ernstigste grieven vormt die men tegen dit mooie land kan maken, belet zulks. De treinen in Spanje zijn goed ingericht; rijden op tijd, maar rijden te langzaam en te weinig. Men zal het niet licht gelooven, wanneer men hoort dat in een wereldstad als Madrid, met een bevolking, die het millioen nadert, per dag gemiddeld niet meer dan een dertigtal treinen, die beteekenis hebben, aankomen. Doch men zal het willen aannemen als men hoort, dat b.v. op de lijn Madrid-Barcelona slechts twee bruikbare en twee vrijwel onbruikbare treinen per dag rijden; dat de verbinding Cadiz-Madrid en de verbinding Grenada-Madrid door één trein per dag worden onderhouden, terwijl slechts den kant van Sevilla uit meer treinen gaan. Zelden ziet men het gebeuren, dat een hoofdstad zoo bijna in het geografisch midden van een land ligt als in Spanje het geval is. Vijftien of twintig K.M. van Madrid verwijderd ligt, op een kleinen heuvel, een klooster met bijbehoorende kerk. Zij zijn beide van niet ouden oorsprong, hebben weinig belangwekkends dan dit eene, dat gezegd wordt, dat zij inderdaad het juiste geografisch midden van Spanje uitmaken. Dat is geen toeval, want Madrid is de hoofdstad van Spanje geworden, nadat het rijk, in het bijzonder door Karel V en Philips II, was geconsolideerd. Maar dientengevolge mist Madrid die eigenaardige charme, die er uitgaat van een historisch gegroeide hoofdstad. Zeker, reeds ten tijde der Mooren was hier een vesting, | |
[pagina 99]
| |
die door de Christelijke Koningen werd veroverd; hier werd het kleine kerkje, aan de Heilige Maagd gewijd, gesticht, dat eeuwen later nog als hoofdkerk van Madrid dienst deed. Eerst de Bourbons zijn begonnen Madrid te verfraaien. Zij deden het werkelijk vorstelijk paleis bouwen, dat zich met zijn reusachtige tuinen en koninklijke domeinen langs beide oevers van de Manzenares, een wel heel onaanzienlijke stroom voor de hoofdstad van een groot rijk, uitstrekt. Prachtig is het gezicht, dat men op dit kolossale bouwwerk, imponeerend door een totaal gebrek aan uiterlijke versierselen, heeft vanuit het dal van de Manzenares; prachtig ook is het gezicht, dat men van de terrassen van het paleis af op de anders weinig schilderachtige omgeving van Madrid geniet. Tegenover het paleis strekt zich de Plaza del Oriente, een der mooiste pleinen van Madrid, uit, en vandaar komt men al spoedig op de Puerta del Sol, een soort van Madrilleensche Place de l'Etoile, vanwaar een groot aantal straten stervormig uitgaan. Hier is het Gouvernementspaleis, waar thans Primo di Rivera zetelt; van hier gaat de Calle de Alcala naar het Salon del Prado, dat met de daarbij aansluitende avenues prachtige wandelwegen aan Madrid geeft. Trouwens, wellicht juist, omdat Madrid geen rol heeft gespeeld in de Spaansche geschiedenis, geen vesting is geweest van beteekenis, heeft men het ruim uit kunnen bouwen. Het oude Madrid heeft weinig van de oude, schilderachtige straatjes, die men in geen enkele stad, welke eeuwen bestaat, mist, en geheel het nieuwe Madrid, dat toch reeds een driekwart eeuw bestaat, verheugt zich in het bezit van prachtige ruime straten en wegen, die met forsche, groote gebouwen zijn bezet. De blik b.v., dien men van het Salon del Prado werpt op het tegenwoordig Ministerie van Oorlog, eenmaal het paleis van Godoy, dat den toegang tot de stad schijnt te beheerschen, is Parijs of Londen minstens waardig. Het Salon del Prado dankt zijn naam aan het Museum van dien naam, dat niet alleen aan Spaansche kunst onmetelijk rijk is, maar ook van Italiaansche, Vlaamsche en andere schilderscholen een aantal doeken bezit, gelijk men slechts zelden samen ziet. Achter het Prado is het park van Madrid, lieflijk en mooi, maar tegelijk in het bezit van een prachtig standbeeld voor Alphonsus XII, dat een indrukwekkend | |
[pagina 100]
| |
monument vormt bij het meer in dit park. Verder uit zijn naaf de verschillende kanten de wijken gebouwd, die het nieuwste Madrid samenstellen, en die reeds bij den eersten aanblik doen bemerken, dat men hier in een wereldstad is. Maar mist wellicht Madrid de historische charme van andere hoofdsteden, - ook al moet men dit niet al te letterlijk opvatten - de stad maakt het in ruime mate goed in haar omgeving. Want daar zijn, in de bijna onmiddellijke nabijheid: Toledo, Aranjuez, het Escuriaal en Segovia met het prachtig lustslot La Granja. Men aarzelt wanneer men slechts over korten tijd beschikt, welke van deze men het eerst zal bezoeken. Men verzuime althans Toledo niet, de beroemde stad der wapensmeden, waar ook thans nog wapenen worden gemaakt, maar die men toch veel meer bezoekt én om haar Kathedraal én om het typisch Moorsche aanzien, dat zij, ondanks haar tal van kerken, kloosters en hospitalen, behouden heeft. Van alle Spaansche steden, die wij zagen, wint Toledo het in karakteristiek opzicht wel verre. Aan drie zijden door de Taag omgeven, min of meer amphitheatersgewijze gebouwd en reeds uit dien hoofde een sterke vesting, maakt het een overweldigenden indruk, wanneer men het nadert. Vele van de poorten van Toledo zijn nog gaaf; vele der oude bouwwerken herinneren aan vroegere, ja zelfs aan Romeinsche tijden. Het Alcazar, dat de stad beheerscht, is thans Cadettenschool, en bevat een militair museum, dat uit algemeen oogpunt minstens even belangwekkend is als de te recht beroemde Armeria en het maritiem museum te Madrid. Hoe geheel anders zijn niet de indrukken, die men in het Escuriaal opdoet. Philips II liet het bouwen, ten einde een belofte jegens den Heiligen Laurentius gestand te doen; hij maakte er een samenvoeging van paleis en klooster van, ten einde naar het voorbeeld van zijn vader, Karel V, te leven. Vlak achter de kerk van het Escuriaal, die gebouwd is naar het model van den St. Pieter te Rome, vindt men de vertrekken, die Philips II bewoonde: sombere, sobere kamers. Vlak bij het altaar der kerk was zijn werkkamer, waarin ook zijn bed stond; van dat bed, dat hem bij zijn dagenlangen doodstrijd heeft gedragen, hield hij steeds het oog op het altaar gevestigd. Zijn opvolgers namen met deze sombere vertrekken geen genoegen, en zij bouwden | |
[pagina 101]
| |
zich een paleis in dit klooster, dat daarmede natuurlijk niet in overeenstemming was, maar dat wel de bezichtiging verdient wegens den schat van gobelins, die het omvat. En dan geheel dat verder Escuriaal, die geweldige hoven, gangen, vertrekken, waarin de kloosters en al wat daarbij behoort zijn ondergebracht, voor een deel thans nog in gebruik! Reeds door zijn geweldige grootte maakt het Escuriaal een indruk van benauwende somberheid, gelijk het, tegen het grijze Guaderrama-gebergte aangebouwd, daarvan deel schijnt uit te maken. Van het Escuriaal gaat de weg over Segovia en La Granja, en in Segovia vindt men dezelfde benauwende somberheid terug, die in La Granja schijnt te zijn weggevaagd, ook zonder dat men er de prachtige fonteinen ziet springen, die Versailles overtreffen. En ten slotte Aranjuez, het door Don Carlos niet ten onrechte geprezene, gelegen te midden van bosschen, in de omgeving van Madrid zoo zeldzaam. Het vertoont een schat van rijkdom en natuur en bloemen; de paleizen in Aranjuez zijn nog interessant, al ware het alleen maar uit historisch oogpunt. Maar veel liever begeeft men zich naar buiten, in de vrije natuur, die zoo weldadig aandoet! Madrid is nog altijd de grootste, de volkrijkste stad van Spanje, maar Barcelona streeft het naar de kroon. Van Barcelona naar Madrid is per spoor een 12 à 14 uren, een zeer belangwekkende reis, die midden door Aragon en langs het typisch Spaansche Saragossa voert. Barcelona is de havenstad van Spanje, waarmede zich geen der andere Spaansche havensteden ook maar in de verste verte meten kan. Reeds in oude tijden bood Barcelona concurrentie aan Genua en Venetië; thans is het de mindere van Genua, maar de meerdere van; Marseille. Barcelona, de hoofdstad van het roerige, maar tegelijk werkzame Catalonië, is een geheel moderne stad; slechts het oude middendeel er van, waarvan de straten voor het meerendeel uitloopen op de Rambla, de beroemde wandelplaats van Barcelona, heeft het typisch nauwe, bochtige karakter der overige Spaansche steden. Aan de haven is het mooiste Columbus-standbeeld van de vele Columbus-gedenkteekenen, die wij in Spanje gezien hebben; aan de haven begint ook het groote park, opgericht ter plaatse, waar eens de Citadel stond. Die citadel is er thans ook nog; het fort Montjuich fungeert als zoodanig, en kijkt min of meer grimmig | |
[pagina 102]
| |
op de stad en haar haven, die perfect in orde is, neer. Maar veel mooier is het gezicht, dat men heeft van de Tibidabo af, een soort ontspanningsplaats, hoog boven Barcelona gelegen, en van waaruit men geheel de stad met de omringende dorpjes kan zien, ja bij helder weer zelfs de schilderachtige Balearische eilanden kan ontdekken. Nog mooier, maar geheel anders van karakter is het gezicht, dat men heeft van den Montserrat af, volgens de overlevering het oude Monsalvat, dat den Heiligen Graal van Parsifal en zijn ridders droeg. De tocht daarheen per tandradbaan is alleszins loonend. Het grimmig gebergte, dat min of meer geïsoleerd staat in de vlakte, lijkt nog grimmiger, wanneer men het nadert. Boven aangekomen, vindt men er het beroemde hospitaal, dat men binnengaat door een poort, die van 1555 dagteekent. Tal van uitstapjes kan men er maken; uitstapjes, elk op zichzelf de moeite loonend door de schitterende uitzichten, die men geniet. En steeds weer ziet men aan zijn voeten liggen het uitgestrekte, schijnbaar geheel witte Barcelona, een aanblik biedend, die zich bij een reis langs de Oostkust van Spanje herhaalt; echter bij elke plaats, die men daarbij aandoet, kleiner. Want Valencia, Carthago, Alicante, Murcia, zij zijn alle even lieflijk als mooi gelegen; zij bieden alle even vele voordeelen op het gebied van Zuidelijk ooft, maar in beteekenis halen zij geen van alle in de verste verte ook maar bij het zich steeds uitbreidend Barcelona! Wie de kaart van Spanje ziet, meent, dat er een directe verbinding is tusschen Barcelona en Grenada, geheel in het Zuiden. Die verbinding met den trein is er inderdaad. Maar de spoorwegen in Spanje zijn in handen van verschillende maatschappijen, meest buitenlandsche, omdat dit de eenige waren, die het risico aandurfden. De spoorwegen nu tusschen Grenada en Barcelona zijn dusdanig verbrokkeld, dat men drie à vier dagen behoeft om, tengevolge van de slechte aansluitingen, langs dezen weg te sporen. Vandaar, dat men beter doet van Barcelona naar Madrid te gaan en vandaar naar Grenada, in welk geval men over het laatste traject een mooie, loonende reis heeft, die eerst voert door het district van de Mancha, waar telkenmale herinneringen aan Don Quichotte en zijn Sancho Pancha naar voren komen. Grenada, men weet het, is de stad van het Alhambra, en | |
[pagina 103]
| |
zoozeer overheerscht dit oude Moorsche paleis de stad, in figuurlijken en in letterlijken zin, dat de haastige toerist nauwelijks de moeite neemt om Grenada zelf in oogenschouw te nemen. Toch loont dat de moeite, en wie des avonds laat aankomt, zich naar het overigens slecht geëxploiteerde Alhambra Palace hotel begeeft en van daaruit op de verlichte, maar slapende stad neerziet, krijgt reeds dadelijk een indruk van het Moorsch karakter, dat zij ongetwijfeld heeft. De straten zijn er nauw en bochtig; de huizen dicht op elkander gebouwd, zonder dat men er in gelijke mate de prachtige patio's of binnenhoven ziet, die én in Sevilla én in Cordova zoozeer opvallen. Midden in de stad ligt de Kathedraal, monument, gewijd aan de verovering van deze laatste Moorsche vesting door Ferdinand en Isabella in 1492. De Kathedraal is prachtig; kan, én wat omvang én wat inrichting betreft, met die van Toledo, van Sevilla, ja zelfs van Burgos wedijveren, al leggen alle deze Kathedralen het min of meer af bij de schijnbaar eenvoudige, maar artistiek zoo schitterende Kathedraal van Santiago del Compostella, geheel in het onherbergzame Biskaysche Noorden. De Kathedraal heeft een afzonderlijke Capella Real, verrijkt met de schitterende grafmonumenten, gewijd eenerzijds aan Ferdinand en Isabella, gewijd anderzijds aan Philips den Schoone en zijn ongelukkige gemalin Johanna. Prachtig zijn deze beide grafmonumenten, en daaronder liggen in allen eenvoud, in bijna onaanzienlijke kisten, de overblijfselen van deze vier vorsten en vorstinnen geborgen. Ook de sacristie en het aan de Kathedraal verbonden museum zijn vol van herinneringen aan de belegering van Grenada. Hier vindt men de vlag en den degen van den Koning; hier vindt men den sleutel, die bij de overgave aan Ferdinand en Isabella werd aangeboden; hier vindt men het Mariabeeld, dat bij de eerste mis in Grenada werd gebruikt. De schatkamers van de groote Kathedralen in Spanje zijn alle rijk voorzien, ook wat schitterend geborduurde gewaden betreft, maar die te Grenada telt zeker onder de rijkste, vooral wat de historische curiosa betreft, mede. Maar, als gezegd, Grenada wordt beheerscht door het Alhambra, gebouwd op een der beide heuvelen, die de stad vormen. De andere heuvel draagt den naam van Albacin; diende vroeger | |
[pagina 104]
| |
den Moorschen hovelingen tot woonplaats, maar is sedert tot de mindere buurten van Grenada gaan behooren. Door de tuinen van het Alhambra komt men bij het kasteel, in drie deelen te splitsen. Daar is eerst de Citadel, die den buitensten vestingmuur vormt, maar in zich tal van poorten sluit, die even zoovele kleine paleisjes omvatten. Daar is vervolgens het eigenlijk paleis, en ten slotte dat gedeelte, dat door het lagere personeel werd bewoond. Het Moorsch paleis wordt, in de onmiddellijke nabijheid, overschaduwd door het groote nieuwe paleis, dat Karel V er deed zetten; in zijn voorgevel herinnert dit aan den Friedrichsbau in Heidelberg. Maar het is nimmer gereed gekomen; het geld ontbrak; men heeft den bouw opgegeven, en het kan slechts verwondering wekken, en bewondering voor de soliditeit der gebruikte grondstoffen, dat deze onafgewerkte bouw niet tot veel grooter verval is geraakt. Tegenover dit Karel V-paleis doet, naar het uiterlijk althans, het Alhambra op het eerste oog teleurstellend aan. Moorsche paleizen noch woningen hebben ooit kracht gezocht in een schitterend uiterlijk. De Moorsche bouwtrant, die geen ramen in de muren, maar slechts naar de binnenhoven kent, werkt dit in de hand. Zoo ook bij het Alhambra. Maar nauwelijks heeft men den voet daarbinnen gezet, of de teleurstelling wijkt, en men staat elk oogenblik voller van verwondering en bewondering. Men gaat aanvankelijk door het patio de la Alberca, met een prachtig vijvertje in het midden, vermoedelijk gelegenheid gevend tot baden. Men betreedt daarna de inderdaad in bootvormigen stijl aangebrachte Sala de la Barca, om vervolgens in de Hal der Ambassadeurs, waar de Moorsche vorsten met groote waardigheid ontvingen, te komen. Men heeft dan aan de eene zijde verschillende hoven, waaronder het patio der Leeuwen, aldus genoemd naar de leeuwenfiguren, die de fontein in het midden dragen, het middelpunt vormt. Men heeft aan de andere zijde een deel, dat de prachtigst denkbare lusthoven omsluit. En telkens staat men in bewondering verdiept voor de decoratieve afwerking van de gewelven, van de muren, van de pilaren, die het geheel dragen en verbinden. Er is, reeds in de wijze, waarop de juiste verhoudingen in acht zijn genomen, iets in dit paleis, hetwelk eigenlijk een reeks kleine paleisjes in zich sluit, dat stemming en | |
[pagina 105]
| |
indruk teweegbrengt. Men zou, een oogenblik de oogen sluitend, de heerschers uit den Moorschen tijd hier voor zich willen zien; de verschillende Mohammets, die hier hebben geheerscht, ja zelfs den lafhartigen Boabdil, de laatste van zijn geslacht, die over de Sierra Nevada en zijn besneeuwde kruinen wegvluchtte. Eigenaardig, gelijk men in Pompeji velen verdiept kan vinden in Bulwer Lytton's zoo pakkende schildering van de laatste dagen van deze stad, zoo vindt men er hier ook velen, gemakkelijk in een patio gezeten, die lezen in Washington Irving's schetsen, die ons het Alhambra doen zien gelijk het moest geweest zijn toen daar leven, beweging, vreugde heerschten! Slechts noode neemt men afscheid, en dan nog slechts daarom, wijl nieuwe schoonheden in Spanje wachten. Want van Grenada gaat men over Bobadilla naar Cadiz. Heeft men den tijd, dan doet men goed te Bobadilla te verblijven; vandaar naar Malaga te gaan, niet alleen om deze wel zeer bijzondere plaats te bezichtigen, maar ook om te genieten van de woeste schoonheid der natuur in de Heyo de Cherro, dien men op den weg naar Malaga doorgaat. Van Bobadilla naar Cordova is de reis zonder veel afwisseling. Maar zij schenkt toch een voldoenden indruk van het Spaansche landschap in het Zuiden, zoozeer verschillend van Castilië. Toch doet men onjuist om zich Castilië te denken als een hoogvlakte zonder eenigen natuurlijken rijkdom. Integendeel, waar men in Spanje gaat, gevoelt men en ziet men, dat het een rijk land is, waaraan nijvere handen, waren zij aanwezig, meer zouden kunnen onttrekken dan thans geschiedt. Cordova zelf ook is er het bewijs van. De eens zoo beroemde stad van het geslacht der Khaliefen, dat uit Damascus naar hier kwam, is tot een provinciestadje van den tweeden of derden rang teruggegaan. O, zeker, het bezoek is loonend... voor den toerist. Wie zal in geheel Spanje straten vinden als in Cordova, die bij elke kronkeling nieuwe verrassingen brengen? Wie kent er, zelfs in het schilderachtige Sevilla, binnenplaatsen en patio's zoo rijk met planten en bloemen versierd als hier? Maar toch, er is geen leven in deze stad, en al is dat aangenaam voor den toerist, die er verblijft, en er, al wandelend, zich oude tijden kan terugdenken, van voorspoed getuigt het niet. Het zou dan ook zeer de vraag mogen heeten of toeristen hier veelvuldig zouden komen, | |
[pagina 106]
| |
ware er niet de Kathedraal, beroemd omdat zij kathedraal en moskee tegelijk is. Inderdaad de zonderlingste vermenging, die het menschelijk brein heeft kunnen bedenken. Men mag zich dan ook afvragen of de Christelijke Koningen, die in de eerste helft der twaalfde eeuw de hand op Cordova legden, niet verstandiger zouden hebben gedaan een Kathedraal naast deze Moskee te bouwen. Zeker, slechts het middenstuk van de Moskee heeft men veranderd; het koor en de capella major der Katholieke kerk zijn in anderen stijl gebouwd. Zij zijn, wat Karel V, die zich tegen deze verbouwing verzette, gaarne toegaf, prachtig, maar niet minder waar blijft zijn opmerking, dat men dit schitterend middenstuk der Kathedraal ook elders had kunnen opbouwen en dat men daartoe niet had behoeven te schenden iets, dat inderdaad eenig was in de wereld! Maar ondanks alles, men verzuime het bezoek aan de Kathedraal te Cordova niet. Wie binnentreedt, staat een oogenblik als verstomd. Hij ziet een lusthof van prachtig bewerkte en boogvormig onderling verbonden pilaren voor zich; hij ziet er de sobere, maar typisch Moorsche kleuren schitteren. Die gangen van onderling verbonden pilaren geven een geheel aan doorzichten, dat wonderbaar en tegelijk prachtig is. Zij laten den bezoeker niet los, en zij brengen hem als vanzelf tot het heiligste der heiligen, de Mihrab, waar eertijds de gebeden werden gezegd. Waarlijk, wie gemeend heeft in het Alhambra te Grenada reeds iets moois te aanschouwen op het gebied van decoratiewerk, ziet hier de kunst van het Alhambra nog verre overtroffen. Want dit vroeger middelpunt der Moskee is van een fijnheid en gaafheid van bewerking, waarvan men niet genoeg kan waardeeren, dat zij door de overwinnaars niet is gestoord. Immers, verliezen wij één ding niet uit het oog: wij kunnen nu gemakkelijk zeggen, dat het zonde is, dat zij de Moskee in haar geheel hebben geschonden, maar zij zijn dan ook Cordova binnengetrokken na langdurigen strijd en in een tijd, waarin geloofsverschillen wellicht niet zwaarder, maar op andere wijze wogen dan tegenwoordig! Van Cordova naar Sevilla is een betrekkelijk korte afstand. Zelfs een Spaansche trein ziet geen kans er meer dan drie uren over te doen. De aankomst in Sevilla verraadt niet het pétillante, dat deze stad eigen is. Sevilla is de hoofdstad van Andalusië; | |
[pagina 107]
| |
het is voor den gemiddelden niet-Spanjaard de stad van Carmen. Trouwens, hoevelen gaan er niet naar Spanje om het te zoeken zooals het in de opera's en de boeken leeft en zooals het - gelukkig! - niet is. Wie op den eenzamen landweg in Castilië of in Aragon den trotschen bewoner, op paard of muilezel gezeten, tegenkomt, zal reeds dadelijk erkennen, dat deze gemiddelde Spanjaard niets gemeen heeft met de voorstelling, die men zich van vechtlustige, zwetsende personen, die hen in een roman moeten uitbeelden, maar al te gaarne maakt. Een reis naar Spanje is ook reeds daarom nuttig, wijl men Spanje en zijn bewoners er recht door leert kennen. Maar men zal dan ook tot de ervaring komen, dat er verschil is tusschen een Andalusiër en een Castiliaan. Verschil en overeenkomst. Want beiden zijn ten slotte hidalgo; beiden wenschen als caballero te worden behandeld; beiden zijn zich van hun waardigheid bewust. Maar wat in den Castiliaan somber en wantrouwend is, is in den Andalusiër zonnig en voorkomend. In Sevilla is de breedgerande sombrero, maar bij voorkeur van lichte, kleurige tinten, overheerschend. Men moet dat zien op een der ochtenden van de Feria, de een week durende groote jaarmarkt, die geheel Sevilla op stelten zet. Dan is er op het groote plein van San Sebastiaan, onmiddellijk nabij de beroemde tabaksfabriek, waar waarlijk niet alleen Carmens werken, groote markt, waar paarden, vee en pluimvee aan den man worden gebracht. Daar draven de Andalusische ruiters, die één schijnen te zijn met hun paard, in het rond; daar paradeeren des middags de bevallige signora's en signorita's in hun auto's en rijtuigen, en het moet met leedwezen geconstateerd, dat deze laatste, met veelal prachtige paarden bespannen, alweer in de minderheid dreigen te komen! Sevilla gedurende de Feria is wel geheel iets anders dan Sevilla in gewonen dos, hoewel erkend moet worden, dat het ook dan een stad is, die de moeite loont. Eertijds was Sevilla niet alleen een aangename, maar ook een belangrijke stad. Nog steeds is de handel van Andalusië er geconcentreerd, maar er is verschil tusschen den handel van Andalusië en dien van Catalonië. Men ziet het Sevilla uiterlijk ook aan, dat het niet een ‘echte’ handelsstad is, schoon thans | |
[pagina 108]
| |
de Guadalquivier bevaarbaar is voor zeeschepen tot voor Sevilla, en schoon er een werkelijke haven bij Sevilla bestaat. Maar een deel van het oplevend handelsverkeer is aan Sevilla ontnomen door Cadiz, de natuurlijke voorhaven van deze stad, de meest Zuid-Westelijke van Spanje. Want Cadiz heeft een ligging, waarvan in nog grooter mate partij zou kunnen worden getrokken dan thans geschiedt. Cadiz zelf is een eiland, slechts door een zeer smalle landtong met het achterland verbonden. Ver naar voren in zee strekt het zich uit, en tusschen dit eiland en de overzijde is de prachtige beschermde Golf van Cadiz, die ruimte biedt voor geheele vloten. Alleraardigst is de wandeling, die men rond Cadiz kan maken, aan drie zijden door den Atlantischen Oceaan, aan een zijde door de Golf van Cadiz omgeven. Eertijds brachten hier de zilvervloten haar schatten binnen, als althans een Piet Hein ze niet roofde; eertijds heerschte er weelvaart, ja groote rijkdom in Cadiz. Maar in 1596 deden de Engelschen een maar al te zeer geslaagden aanval op Cadiz; zij verwoestten een groot deel van dien rijkdom, en tientallen van jaren had de stad noodig alvorens zij zich herstelde. Maar wie ziet de tal van gebouwen en groote huizen, stammende uit de achttiende eeuw, twijfelt er geen oogenblik aan of dit herstel is gekomen. Geweldig rijke handelslieden moeten er hebben gewroond; groote ondernemingen moeten er zijn gevestigd; de huizen spreken in dat opzicht een duidelijk verstaanbare taal. Cadiz was de zetel van den Cortez, die de liberale Grondwet van 1812 afkondigde; sedertien staat het bij meer behoudende elementen in een kwaden reuk, evenals Malaga. Vandaar, dat het, min of meer kunstmatig, is achteruitgezet in beteekenis en is achteruitgegaan in voorspoed. Dat kan veranderen, indien men in Cadiz maar meer partij trekt van de natuurlijke omstandigheden en de haven ontwikkelt. Spanje is een rijk, een aantrekkelijk land. Aantrekkelijk niet alleen, omdat men elk oogenblik den voet zet op historischen bodem, teruggeroepen wordt in een rijk en schilderachtig verleden. Aantrekkelijk ook door het volk, dat dezen bodem bewoont; waarmede gij wellicht niet direct tot overeenstemming en tot recht begrip van wederzijdsche verstandhouding komt, doch een volk, waarvan gij de innerlijke beschaving maar | |
[pagina 109]
| |
al te spoedig aanvoelt. Er is in Spanje heel wat te verbeteren, te veranderen. Spanje wordt niet bewoond door een volk, dat als geheel genomen wellicht gelukkig is. Toch is men, ondanks armoede en zekere achterlijkheid, ook niet ongelukkig. Dat ligt in het Zuidelijk karakter van het Spaansche volk opgesloten. Nog teert men voor een te groot deel op het inderdaad grootsch verleden; nog ontleent men daaraan rechten, die te groote verplichtingen medebrengen. De gemiddelde Spanjaard is nog deels soldaat in zijn hart; men moet maar eens zien met welk een belangstelling alles wat het militaire betreft, gevolgd wordt; hoe civiele gardes en politieagenten zich naar het militair model schikken. Maar aan den anderen kant, welk een tegenstelling ook weer niet met elders! Men ga eens in de morgenuren de aflossing van de wacht voor het koninklijk paleis te Madrid bijwonen. Men ziet daar een volmaakt militair schouwspel, met infanterie, cavalerie en artillerie. Ja, zelfs met kanonnen betrekt men de wacht voor het paleis van Alphonsus XIII. Het gaat zeer stipt; het gaat met groot ceremonieel, maar tegelijk heerscht er tusschen de militairen en het omringende publiek een zoo eigenaardige, genoeglijke verstandhouding, dat van afscheiding bijna niets te bemerken valt. Tot zelfs in de kleinste kleinigheden is Spanje het land van de tegenstellingen; waar men dikwerf de woningen van de rijken onmiddellijk naast die van de armsten aantreft; waar etiquette en ceremonieel zwaar gelden, maar - het moet ook hier geconstateerd worden - nooit ontaarden in wat men deftigheid noemt, die schijnbaar alleen een Hollandsch artikel, niet voor export bestemd, is! Zooveel is zeker, men oordeele Spanje niet zonder het gezien te hebben!
H.CH.G.J. VAN DER MANDERE. |
|