De Vlaamsche Gids. Jaargang 15(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Kleine Verzen I. De dorre blaadjes vallen Met ritselfijn geluid. En op de kale twijgen, Waar loovertoontjes zwijgen, Daar schudt een vink zijn veertjes uit. In droef-verlaten herfsttuin Ziet 't slaperig om zich heen, Tot plots lichtstraaltjes flikkeren. Zijn kleine oogjes blikkeren En ras vliegt hij door 't zonlicht heen. II Zooveel lampjes, glinstergoud, Brandden in den schemeravond, Boven boomen, zwart en oud... Toen in stilte alles sliep, Is een bloeme zacht ontloken. Dacht ze, dat de zon baar riep? In het sneeuwgeruisch van licht Heeft ze, ontwaakt in kille nachtlucht, Huiverend zich opgericht. Stil, in 't openbloeiend hart, Bleeke hemelstralen vielen: Balsem voor haar bloemensmart. [pagina 81] [p. 81] III Het laatste licht kleurt mijne witte handen Met rozegloed. De schemer spint ragsluiers op de landen, Waar bloemenkinderen sluimeren zoet. Hoog in den avond klanken lichtgeluiden Van 't merellied. Donswolkjes, kleurlichtvol, gaan naar het Zuiden En hooren droomstil 't verre lied. Zoo wil ik, als het allerlaatste lichten Schier is vergaan, Mijn oogen naar nabijen hemel richten En stil-vertrouwend slapen gaan. AGNES VAN DER TORRE. Vorige Volgende