De Vlaamsche Gids. Jaargang 15
(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
S.P.Q.A.Ga naar voetnoot(1)In Antwerpen is de cathedraal van Onze-Lieve-Vrouwe
Een slanke heilige in de wildernis...
Ze houdt het hoofd hoog in een blauwen droom
Van onbevlekte zuiverheid,
Doch moederlijk-meewarig dekt ze in
De ruime plooien van haar steenen kleed
De ellende en schande die aan haar voet
Op grauwe kamertjes hokken.
't Gebral van dronken matrozen smelt er saam met orgel-muziek,
De geur van den walmenden wierook
Met de scherpe reuken van huiden en teer,
Wijl onder de verlaten, schemer-hooge beuken
Meiskes van plezier devotelijk bidden
Vóór de Kruisafdoening van Rubens.
In rustige fierheid staat hij op 't boomenplein vóór de kerk,
Kijkend naar 't kleurengeschater der bloemenstalletjes:
Rozen in den zomer - op al de banken zonnen zich oudjes;
Chrysanthen 's winters als de schrale Noord-Ooster
Van uit den barren polder over de huizen tuimelt.
Aan den briezigen stroom waait het heimwee naar verre einders u tegemoet
In de zware silhouët van een afvarenden transatlantieker achter den dijk -
Op de schelp-witte westerkim schrijft de slierende rook
Een roet-zwart afscheidswoord
Van de wenkende masten op 't woelige water,
Uit elk gebronsd gelaat dat wit-getulband
In Oosterschen ernst langs u heenglijdt.
Er wuiven palmen langs de kale Schelde-boorden
En de bazaars van Bagdad en Caïro
Staan pakhuis-hoog langs de dreunende kaai.
| |
[pagina 79]
| |
Waar de sjouwers zweeten aan de ijzer-ombande katoenbalen,
Maakt de evenaars-hitte u duizelig;
Bij het hoog-getaste Noordsch-houtschip
Wandelt ge in eens in de bergwouden van 't koele Scandinavië.
Het donker geweld van het Steen grijpt u aan;
Libertijnsche liederen breken tegen zijn Middeleeuwsche muren.
Op het wandelterras gaat een woest beweeg van lijven
In razend-erotischen dans. Het regent bloed...
Als een kei uit een katapult schiet een gore, roode menschenhand
Over den ringmuur in 't grauwe water der Scaldis.
Visschersbooten vluchten...
‘Antigoon, geld-grage reus,
Hoed u voor Brabo, den held!’
Gij wordt kalm - en glimlacht gelukkig
Vóór de schoone wijsheid in het Vlaamsch huis van Plantijn,
‘Primus der drukkers.’
Achter de pittoreske ellende der oude stad -
Er glimt een bieeke, kronkelende streep lucht
Tusschen den dubbelen opstand der melaatsche trapgevels -
Liggen luchtig en breed de weidsche wijken
Der handelsmagnaten:
De vinnige, voorzichtige geest der onsterfelijke Fuggers
Waakt in de grootsche bankhuizen
Of luistert wijs-monkelend, weggescholen
Achter een der kunstig-gekorven pijlers,
Naar 't geraas der stemmen onder de schemer-zachte halle der Beurs.
Heel de menschheid huist hier;
De luizige Pool en de sluwe Chinees
Zoeken er even belust dezelfde arme hoer.
In de havenkroeg klinkt de grimmige kolenlosser
Met den praat-lustigen burger en den verloopen ‘gentleman’.
Antwerpen is die stad.
Zij is de zonde en de zuiverheid,
- Stadskleuren wit en rood -
Het licht en de duisternis.
Zij is de hoon en de glorie,
De hel en de hemel,
De droom en de werkelijkheid, -
En ik heb haar lief!,
FRANS DE WILDE. |
|