De Vlaamsche Gids. Jaargang 15(1926-1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] [Verzen] De Bedelaar De blinde bedelaar gaat met opgeheven hoofd. Zijn donkre ziele dwaalt door ongekende straten; Hij gaat, van licht en lente- en zomerzon beroofd, Zoo eenzaam, zoo wreed alleen en zoo gelaten. De oude bedelaar strompelt voort, hij die gelooft Aan al de weelde, die wij menschen, vlug verlaten; Sinds lang heeft hij zijn eigen zieleklacht gedoofd, Al heeft zijn zucht naar 't licht hem nooit verlaten. De blinde grijsaard gaat, en bedelt om wat centen. Mijn eigen bedelend pogen, gevoed door droom en daad, Vruchtloos zoekt de sferen, waar Licht de rede baadt. Zoo blijf ik bedelaar, en luister aan de tenten Die 't menschenharte stil om de eigen droomen slaat, Of niet door éen dier harten mijn eigen liedje gaat. Wihéries Een wonder dorpje, Wihéries, Geplooid, gekromd, gevouwen, Een brokje weelde en poëzie, Verdoken, ver in Henegouwen. In zachte golving biedt er de aarde Den helderblauwen, zijden hemel, Mét de huisjes die zij baarde, Van smalle straten 't gul gewemel. [pagina 83] [p. 83] Kleine, wondre Wihéries, Vol muziek, zoo fier gedragen, Nog woelt in mij de melodie Van de oude, trouwe vriendschapsdagen. 't Stadje Waar ik ook dwaal en waarover ik spreek, Ik denk aan mijn stadje in de kolenstreek. Aan huizekens wit en aan dakjes rood, Die lachten in 't heldere morgenrood. Aan kolenheuvels en ovens grijs, Vol gloeiende, heete vlammenspijs. Aan 't ijzeren raam met draaiend oog, Dat zoovele menschen uit de aarde zoog. Waarom ik zoo innig van 't stadje hou, Daarver aan de grens, in Henegouw? Ik liet er zoo rustig mijn ooge baden In blijde en blonde dageraden; Ik kende er de menschen en was er thuis En vond er vriendschap in ieder huis; Ik liet er mijn jeugd en mijn jonge streven. Nu blijft er iets van me zelven leven; En waarheen ik ook ga langs mijn nieuwe strand, Ik hou van 't stadje in 't zwarte land. F.V.E. Vorige Volgende