Boekbeschouwing
Dr. G. Schamelhout, De Volkeren van Europa en de Strijd der Nationaliteiten. (Amsterdam, uitg. van de Wereldbibliotheek, I, 488 blz. kl. 8o, met 4 kaarten en 24 platen, ingen. 3,50 f., ingeb. 4,40 f.).
Dit is het eerste deel van een breed opgezet werk over een vraagstuk dat tegenwoordig geheel Europa in beroering zet. Alleen over Litauers, Letten, Esten en Finnen wordt er in gehandeld, nl. in hoofdstuk 4 tot 7, terwijl de eerste drie hoofdstukken ingenomen zijn door de algemeene beschouwingen over ras, volk en natie. De schrijver staat beslist op het standpunt van het nationalisme en dat met zoo een overvloed van feiten en kracht van argumenten, dat we niet zien hoe men het zou aan boord leggen om hem te weerleggen. Zijn leus is: De Taal is gansch het Volk; hij haalt Dauzat aan, die zegt: La langue est devenue à notre époque le symbole le plus trangible de la nationalité (blz. 55); en den Gentschen hoogleeraar Fr. Laurent, die schrijft: La diversité de langue est un signe de la diversité nationale (blz. 116); en Masaryk, die bevestigt: De nationaliteit doet zich praktisch door de taal kennen (blz. 144); en den Franschen hoogleeraar Ch. Ruyssen, die de Latijnsche formule overneemt: Lingua gentem facit (de taal maakt de natie, blz. 99), enz., enz.
Zeer opwekkend zijn blz. 84-86, waar de schrijver aantoont hoe er gehandeld wordt tegenover ethnische groepen die niet de staatstaal spreken. Zij mogen wel hun dialect in eere houden, maar er wordt voor gezorgd dat ze geen ander kultuurtaal dan de staatstaal kennen; hun eigen kultuurtaal, nl. de beschaafde vorm van hun dialect, is immers de taal van den vijand, of op zijn zachtst van den vreemdeling.
Overal, geheel het werk door, ook in de voetnota's, ontmoet men dingen die stof tot nadenken geven. Zoo visschen we uit blz. 225 nota 24 op: Het is weinig bekend, dat Pius XI, die vóór zijn verkiezing nuntius te Warschau was geweest, bij zijn verblijf in Vilna de daar gevestigde Litauschvoelende priesters