| |
| |
| |
Boekbeschouwing
B.J. Douwes. - Moderne Paedagogiek, beknopt overzicht voor kweekelingen en hoofdakte-candidaten. (J.B. Wolters, Groningen, den Haag).
B.J. Douwes, directeur van de Rijkskweekschool en van den hoofdakte-cursus te Appingedam, geeft in drie deelen (vier boeken) een overzicht van de moderne opvoedkunde.
Het 1e deel A (3e druk in 1925; ing. f 1.60; geb. f 2.10) heet Methodenkennis, richtingen en stroomingen en behandelt lezen, schrijven, rekenen, zaakonderwijs, spreken, vertellen en handenarbeid.
Het 1e deel B (2e druk in 1924, zelfde prijzen) behandelt zuiver schrijven, stellen, vaderlandsche geschiedenis, aardrijkskunde, plant- en dierkunde, natuurkunde, zingen, handteekenen.
Aan 't woord is een ervaren vakman, die een practisch, bruikbaar werk leverde.
Na elk vak wordt één methode uitvoerig en grondig besproken, met veel ontleeningen, lessen en illustraties; daarop volgen dan de richtingen en stroomingen van het behandelde leervak en de karakteristieke verschillen van andere methodes met de eerst besprokene. Alleen gaan geen algemeene beschouwingen (over de methode in 't algemeen, de eischen voor methodisch onderwijs) vooraf.
Het 2e deel (3e druk in 1925; ing. f 2.10; geb. f 2.60) behandelt zielkunde (bewustzijnverschijnselen, bewustzijn en ziel, geestelijke verschillen); kinderkennis; algemeene opvoedkunde (verstandelijke opvoeding, godsdienstige en zedelijke opvoeding); onderwijswetten (Nederlandsche lager-onderwijswet, leerplichtwet).
In het 3e deel (ing. f 2.10; geb. f 2.60) komt de geschiedenis van onderwijs en opvoeding, waarin o.m. Quintilianus, Vittorino, Rabelais, Luther, Comenius, Fénélon, Locke, De la Salle, de Piëtisten, Francke, Rousseau, de Philantropijnen, Basedow, Salzmann, Pestalozzi, Herbart, Fröbel, Ligthart, Montessori, De Wey en tal van andere opvoedkundigen, stelsels, schoolinrichtingen enz. besproken worden.
| |
| |
Het geheele ‘overzicht’ van B.J. Douwes is helder, eenvoudig, practisch, frisch uiteengezet en kan ook voor Vlaamsche onderwijzers veel nieuws en dienstigs aanbrengen.
A.
| |
P. de Keyser. - Ken u zelf (Van Rijsselberghe & Rombaut, Gent).
Het onderwijs in de zedenleer heeft de eigenschap vele leeraars een kwelling te zijn. De oorzaak? Gebrek aan gekoncentreerd bronnenmateriaal, verplichting de gegevens uit allerlei boeken te betrekken. Dit boek, zoo goed als het eerste in zijn aard, neemt bedoelde oorzaak grootendeels weg. Het biedt, ten gerieve van de leerlingen in ‘de middelbare scholen en de drie lagere klassen der athenea’, een bloemlezing van stukken met zedelijke strekking aan en laat deze voorafgaan van een inleidend hoofdstuk en twaalf teksten met bespreking. Het inleidend hoofdstuk trok ons het sterkst aan, omdat het den geest en de methode bleek aan te geven, die volgens schrijver het onderwijs in de zedenleer moeten kenmerken; een tekst lezen, den inhoud samenvatten, aangepaste zedekundige vragen beantwoorden, bijkomende oefeningen maken. Daarmede kan men het niet anders dan volkomen eens zijn, vooral waar uit voorbeelden blijkt, dat die bijkomende oefeningen zeer verscheiden vormen aannemen, als die van een opstel, een voorlezing, een dissertatie, een spreekbeurt, een plaatbespreking, en de schrijver buitendien het aanleggen van een ‘gewetensdagboek’ en een verzameling ‘gulden gedachten’ aanbeveelt. Het kiesche punt echter, daarna, zou de keus der leesstukken zijn, waarbij de oefeningen dienden aangepast. Die keus is gelukkig in dien zin, dat meestal uit lektuur voor jongeren geput werd; den schrijver zouden we echter, met het oog op een volgende uitgaaf, willen vragen nog radikaler die richting uit te stevenen en alzeker zulke abstrakte, zwaar-op-de-handsche stukken als die van Plato, Vermeylen, Minnaert uit te schakelen, al ware het slechts ten goede van zekere artistieke sprookjes en ook verzen, die een heerlijke moreele beteekenis hebben. De bespreking, die de eerste twaalf teksten volgt, maakt een rijke afwisseling in vorm en inhoud der lessen mogelijk; zulke bespreking zal den lesgever zelf allerlei horizonten openen.
Die lesgever moet echter, ten goede der bespreking zelf, vermijden vragen te stellen, die met één enkel woord beantwoord worden. De platen in het werk zijn van zuiver artistieken aard; ze stellen modern schilder- en beeldhouwwerk voor, dat tot ethische beschouwingen kan aanleiding geven.
| |
| |
De schrijver van het boek heeft zijn kollega's een reëelen dienst bewezen. We wenschen hem toe, dat de bijval, dien zijn werk oogst, den uitgever er toe prikkelen zal, zoo spoedig mogelijk een afzonderlijke uitgaaf van de leesstukken, met nog mooier uitgevoerde illustraties, naast een afzonderlijke uitgaaf van den beknopten wegwijzer voor den lesgever te bezorgen.
| |
Rich. Lange. - Zur deutschen Wortkunde (Dürr'sche Buchhandlung, Leipzig, 1925).
Bedoeling van den schrijver is, den leeraar en door diens bemiddeling de leerlingen een scherper inzicht bij te brengen betrekkelijk het wezen, het leven, het worden en verworden der Duitsche taal. Daartoe opent hij dit boek met een overzicht van de geschiedenis dier taal en geeft hij verder een welsprekende bloemlezing uit Hoog-, Middel- en Nederduitsche produkten in poëzie en proza, met de noodige aanteekeningen er bij. Tusschen die twee gedeelten in handelt hij over zin en zinsbouw, woord en woordvorming en woordenkoppeling, en doet zulks op een wijze, die de belangstelling in de taal als levend en evolueerend organisme terdege gaande houdt. Wie een voortgezetten leergang in Duitsch leidt, zal in dit werk een degelijken steun vinden.
| |
H. Scharrelmann. - Aus meiner Werkstatt (G. Westermann, Braunschweig, 1922)
Scharrelmann is, onder de Duitsche pedagogen, geen oude en geen jonge. Hij blijkt er zoowat één van alle tijden, door de sterk persoonlijke, opwekkende wijze, waarop hij de onderwijsvraagstukken aanpakt en uitwerkt. Hij blijft namelijk zoo dicht mogelijk bij het kind en diens kinderlijke belangstelling; en daaraan knoopt hij dan b.v. zijn boekje ‘Herzhafter Unterricht’ vast, dat zoo treffend elk praktisch schoolman naar het hart spreekt, en zijn heerlijk kinderboek ‘Berni’, in vier deeltjes, dat zoo eenig waar en in zijn werkelijkheid zoo leutig jongensachtig is. En in dat teeken ook staat ‘Aus meiner Werkstatt’, waarin Scharrelmann aangeeft, zonder mooidoenerij, hoe zekere onderwerpen, aan natuur en leven ontleend, tot prachtige centra van belangstelling uitgroeien, zoo de lesgever maar verbeelding en gevatheid heeft. De ondertitel luidt ‘Präparationen für Anschauungsunterricht und Heimatkunde’; wie het boek echter leest voelt zich meer opgewekt tot zelfstandig en vruchtbaar handelen, door Scharrelmann's voorbeeld zelf,
| |
| |
dan wel methodisch voorbereid, in den engen schoolmeesterachtigen zin van het woord. De boterbloem, de aardappel, de kat, de kramer, de markt en dgl. meer, ze zijn Scharrelmann een gelegenheid om een gebeurtenis, een verhaal aan het klasseen kinderleven vast te knoopen en rond dat verhaalde zelf een rijkdom aan bijkomende, praktische, prettige leerstof te vereenigen, zonder ooit te vervallen in 't holle woordenonderwijs. En de moraal, die er telkens, al of niet uitgedrukt, uit voortvloeit, blijkt: ziet ge, zoo deed ik het, maar ik had het ook zus en weer anders kunnen doen, kijk maar; probeer gij 't nu ook eens, in uw eigen klasse en op uw eigen wijze, - ge zult er vreugde aan beleven!... We gelooven het best.
| |
P.G. Muench. - Die Kunst, Kinder zu unterrichten. - Freude ist alles. Lustige Leutchen. - Erlebnisse mit Eltern (Dürr'sche Buchhandlung, Leipzig, 1923-1925).
Indien het niet gewaagd was, in de pedagogiek iets anders dan een strenge wetenschap te zien, dan zouden we deze boekjes als ontspanningspedagogiek betitelen, d.i. als werkjes, die zich met korte opstelletjes en schetsen, zoo luchtig mogelijk in elkaar gezet, tot de ouders zoowel als tot de onderwijzers richten, maar die de gave hebben, juist om hun luchtigheid, de belangstelling van uiterst velen gaande te maken en te houden. Nu, het onderwijs, zoo het tot nog toe geen volkszaak is, kan dat wel worden bij gelegenheid. Maar dan moet de man, die 't over de geschiedenis der leermethoden en over de arbeidsschool als jongsten faktor in die geschiedenis heeft, den breeden blik, den nuchteren zin en het ruime hart van een Paul Georg Münch bezitten; dan dient hij, zooals Münch, na ‘Die Kunst, Kinder zu unterrichten’, leutige kijkjes te nemen in het werkzame schoolleven, waar ‘Freude’ alles is, en in de schooljeugd de ‘Lustige Leutchen’ te herkennen, waartoe ze werkelijk behoort; en dan moet hij, eindelijk, bij al den luchtigen humor waarmee hij waarneemt en vertelt, genoeg levensernst behouden om zijn publiek te laten snappen, wat praktisch uit en achter dezen humor valt te leeren. ‘Erlebnisse mit Eltern’ is in dit opzicht openbarend; de schetsjes er in zijn geestig, kort, geschikt om, als een extraatje, op oudersavonden te worden voorgelezen, - maar juist geknipt ook om voor de ouders het praten tusschen school en huis tot een genoeglijkheid te maken.
H.V.T.
|
|