| |
| |
| |
De aardrijkskundige Namen in Vlaanderen
Bij het onderzoek naar de beteekenis van de aardrijkskundige namen gaan historie en philologie hand in hand. De eerste helpt ons vooral om de beteekenis, de tweede om den vorm van den naam te bepalen. De eene wetenschap is er even noodig als de andere; waar de eene te kort schiet, brengt de andere gepaste aanvulling.
De aardrijkskundige namen in Vlaanderen hebben, het blijkt van zelf, niet altijd in hun tegenwoordigen vorm bestaan. Ze hebben dezelfde klankontwikkeling doorgemaakt als de andere woorden. Ze zijn daarbij in verschillende perioden van de geschiedenis ontstaan en hun oorspronkelijke vorm behoort tot de taal van liet volk dat ze in het leven riep. Een woordje over de verschillende volken, die in onze streken geleefd hebben, is hier dus niet misplaatst.
800 j. vóor Chr. komen alhier de Kelten van over den Rijn, waar ze door de Liguren verdrukt werden. Ze overmeesteren heel Gallië - van aan den Rijn tot aan de Pyreneeën. Al de groote stroomnamen in Frankrijk: Rhodanus (Rhóne), Garumna (Garonne), Liger (Loire) zijn Ligurisch. Séquana (Seine) is Ligurisch of Iberisch. De suffixen -ara en -ana zijn Ligurisch; daarom zijn onze waterloopen Yzer (Isara) en Samber (Samara) stellig Ligurisch en men vraagt zich af, of dat ook niet het geval is voor Schelde (Scaldis) en Maas (Mosa) en zelfs voor Rijn (Rhenus), ofschoon deze laatste gekeltiseerd is. De volksnamen Waal (Wahl, Volcae) en Germaan (kermer, schreeuwer) zijn daarentegen Keltisch.
Meer dan 300 jaar vóo;r Chr. worden de Kelten door de Belgen uit het Noorden van Gallië verjaagd. De Belgen vestigen zich tusschen Rijn, Noordzee, Seine en Marne. De oude Belgen zijn Germanen en de merkwaardigste getuige er van is Caesar zelf. Het is de moeite waard hier de aandacht te vestigen op de ethnographische en geographische beschrijving van Gallië, door hem
| |
| |
in het begin van zijn ‘De Bello Gallico’ gegeven. Hij zegt: ‘Gallië is in drie deelen verdeeld, waarvan een de Belgen bewonen, een ander de Aquitaniërs en het derde, degenen die in hun eigen taal Kelten, in de onze Galliërs genoemd worden..... Van al dezen zijn de Belgen de dappersten.’
Dat beteekent: onder de drie volken (nl. Galliërs of Kelten, Aquitaniërs en Belgen) die Gallië bewonen zijn de Belgen de dappersten. De gewone lezing als zouden de Belgen de dappersten van al de Galliërs geweest zijn is bare onzin, aangezien Caesar uitdrukkelijk zegt dat de Belgen geen Galliërs zijn. Elders in zijn boek verklaart hij dat de Belgen voor het meerendeel van Germaanschen oorsprong zijn en elders nog bevestigt hij nadrukkelijk het Germaanschzijn van bepaalde Belgische stammen als de Eburonen, de Condrusiërs, de Poemanen en de Segniërs. Op zijn beurt verklaart Tacitus in zijn ‘De Moribus Germanorum’ dat de Nerviërs en de Trevieren trotsch op hun Germaanschen oorsprong zijn. De naam Belgae zelf is Germaansch. Hij behoort tot een stam van ‘belgen’ en beteekent letterlijk opgezwollen en overdrachtelijk onstuimig. Dus: de Belgen = de onstuimigen. De naam Belgica van Caesar had betrekking op de streek van den Rijn tot aan de Seine; - ten Noorden daarvan was Frisia. Na Caesar kregen de streken die tot zijn Belgica (major en minor) behoorden, gaandeweg andere namen. Ten tijde van de Renaissance spreekt men van de Nederlanden. Ten Zuiden, in den Oostenrijkschen tijd, spreekt men van Provinces Belgiques. In 1830 kwam die naam opnieuw in zwang.
De Galliërs, die door de Belgen uit het Noorden werden verjaagd, gingen zich tot in verwijderde hoeken vestigen, nl. in het westelijke Cornouailles (Cornu Galliae) en in het land van Walis, dat zoo heet naar hunnen naam; ze doolden zelfs tot in de bergen van Schotland en in de Iersche vlakte; maar hier waren vroeger reeds Kelten.
Tusschen 59 en 51 vóor Chr. overmeestert Caesar heel Gallië. De Romeinen bleven er gedurende meer dan vier eeuwen en voerden er hun taal en beschaving in. Officieel ging de bezetting tot aan den Rijn. Keulen (Colonia Agrippina), Loosduinen
| |
| |
(Lugdunum), bij de Arx Brittanica, en Nijmegen waren belangrijke grensposten. Feitelijk werden de moerassige streken ten Noorden van de huidige taalgrens weinig beïnvloed. De Romeinen vergenoegden zich er mede hsier en daar posten te vestigen. De noordelijkste was de Arx Brittanica, het huis te Britten, aan de Hollandsche kust, een verweer tegen mogelijke aanvallen van de Britten. De Rijn was de oificieele grens; de steenweg van Bonen (Boulogne) naar Keulen was de feitelijke grens; hij was op heel zijn lengte met versterkingen (castra, castella) bezet; daarvandaan de talrijke plaatsnamen als Kaster, Kester, Kaastre, Kessel, Kassel, Chastre. Andere bezettingen in het Noorden waren Maastricht (Mosae trajectum) en Utrecht (Trajectum vetus); trecht is niet te verwarren met drecht in Zwijndrecht, waar het beteekent weide (Du. Trift.)
Omstreeks 400 n. Chr. gebeurt de geweldige inval der Franken in het Roomsche rijk. De Franken zijn Germaansche volksstammen, die aan beide oevers woonden van den Rijn tusschen Keulen en Zeeland. De naam Franken beteekent: die met een werpspies en na den inval: vrij van geboorte, onafhankelijk. Een eerste poging om de grenzen te overschrijden, in de tweede helft van de derde eeuw, werd door de Romeinen verijdeld. In het midden van de vierde hadden de Salische Franken, die in zalen (sala en sali) woonden, van Keizer Julianus de toelating verkregen om zich in Taxandria (Kempenland) te vestigen. (Taxandria, regelmatig Texandria, staat in verband met Lat. dex-ter en Gotisch taihswa = rechter, zuider en beteekent dus rechterstreek of Zuiderstreek, ttz.: streek ten Zuiden van den Rijn. Ten Noorden van den Rijn was Swiftarband, linkerstreek of Noorderstreek). De Salische Franken kwamen dan eerst vooruit tot aan het Kolenwoud (Sylva Carbonaria) en gingen tot aan Bonen. Op hen volgden de Ripuarische Franken, tot aan de Ardennen (Sylva Arduenna) en de moerassen van Peel. Van uit het Noorden kwamen de Friezen en de Saksen. De Friezen bezetten de kust, de Saksen hier en daar het binnenland.
In de oude IJslandsche sagen wordt het Vlaamsche strand en heel de kust van Bonen tot aan Jutland Friesland genoemd. In de vijfde eeuw heette de kust van Kales tot in het Noorden
| |
| |
Litus Saxonicum, ttz.: kust tegen de Saksen. Westen Noordelijk Vlaanderen waren reeds heel vroeg, misschien sedert het einde van de derde eeuw, door Friezen bewoond. Volgens Orosius (VII. 32) woonden dezen in ongenaakbare moerassen, wat voor Caesar een reden was om zijn tocht tot in die streken niet voort te zetten. In de vita's van de H.H. Eligius en Amandus wordt van een Friesch volk in Vlaanderen gewag gemaakt. Diezelfde Friezen worden sedert het einde der zevende eeuw Vlamingen genoemd.
De naam Vlaming is van Frieschen oorsprong en beteekent vluchteling, want zoo noemden de Friezen hun stamgenooten, die zich van het gros van hun volk afscheidden om de Schelde over te steken en zich in het Zuiden te vestigen. Vlaming, Vlaander zouden in normaal Nederlandsch scherplange oo moeten hebben. Vlooming dan en Vloomder, Vloonder of Vlaander zijn afgeleid van vloome = vlucht, in verband met vlieden, vluchten, als droom met (be)driegen en stoom met stuiven. Vlaming is Vlaander met een ander suffix. Vlaanderen is het meervoud van Vlaander en beteekent dus letterlijk onder de Vlamingen; vergelijkt de landsnamen Beieren, Pruisen, Saksen, meervouden van Beier, Pruis, Saks. Vlaming gaat over in het Picardisch als Flamenc. Flamenc wordt in het Fransch regelmatig Flamand, als alle oude Fransche ontleening uit het Germaansch, die op een gutturaal uitgaat en vormt in het Picardisch een werkwoord flaminguer, dat beteekent Vlaamsch spreken, waarvan tegenw.: deelwoord flaminguant, en een adjectief flamingant. Dit laatst komt dan in België als flamingant met de beteekenis van iemand die Vlaamsch spreekt waar men verwacht dat hij Fransch zou spreken! De verklaring dat flamingant een verfranschte uitspraak zou zijn van Vlamingen is onjuist.
Meyerus noemt in zijn oudste brieven Oostende een stad in Friesland. Oostende is verkort uit Oost ende ter Streep, ttz. de plaats op de kust aan het oostelijke uiteinde van de Streep. De Streep was een zandplaat die zich uitstrekte langs onze kust tusschen Oostende en Westende (uit West ende ter Streep) en ook bij overstrooming droog bleef. Tegenover het midden lag Middelkerke en in het zicht van het huidige Mariakerke ligt,
| |
| |
in de zee bedolven, O.L. Vr. ter Streep, evenals de oude kerk van Oostende.
Een lijn gaande ongeveer van Tourhout naar St Niklaas scheidde de Friezen van de Franken. Kenmerkend voor de aanwezigheid van de Friezen is de uitgang -muide als in Dijksmuide, d.i. mond(ing) van het water; dijk is immers Du. Teich, poel; -monde daarentegen als in Dendermonde, Rupelmonde is Frankisch. Bij voorkeur Frankisch zijn de dikwijls voorkomende plaatsnamen op -sele en -gem; -gem uit ngahem beteekent woning. Dus is Zwevegem (Swevingahem) heim der Zwevingen; Zottegem (Sottingahem) heim der Zottingen, enz. Vergelijk Du. Mulheim, Eng. Birmingham, Fr. ham-eau, Waalsch Marbehan, -sele uit sali beteekent zaal, heerenhuis als in Zwevesele (Swavinsali); -sele is tweede lid in Brussel (Bruoc-sali), dat beteekent nederzetting aan de Broek, een der verschillende benamingen van de Zenne. Hetzelfde Broek vindt men met ablaut in Brabant (Bracna-bant, Braakbant), dat beteekent beemd of streek aan de Zenne. Het oudere Bracna is nog te vinden in Eigenbrakel (Braine l'Alleud) en 's-Gravenbrakel (Braine le Comte).
De talrijke plaatsnamen op -kerke en -kapelle herinneren aan de verspreiding van het geloof in onze streken. Zoo: Snaeskerke (Senaanskerke), Kaaskerke (Acasiuskerke), Ramskapelle nevens Ramskappel, welke laatste uitspraak wijst op ten minste de 11e eeuw; ook -munster (uit monasterium) als in Ingelmunster, Waasmunster, Eng. Westminster, Du. Münster, Serbisch Monastir. Parvijs en parvis, als in Zoerleparwijs (Antwerpen) en Parvis Notre Dame (Parijs) is het Lat. paradisum in de beteekenis van kerkhof, later plaats rondom de kerk waar gewoonlijk, als thans nog op den buiten, het kerkhof lag, later nog bidplaats. Pervisie is een oratorium gesticht door St. Niklaas van Veurne.
Veel plaatsen bevatten het begrip stad: Keltisch dunum als in Augustodunum (Autun), Eng. town. Dit beteekent eigenlijk omheining, zooals blijkt uit ons tuin, en Hoog-Duitsch Zaun. In het Russisch hebben we grad in Petrograd (Peterstad, nu Leningrad), of gorod, hetzelfde woord als ons gaarde, Du. Garten, Eng. garden in Nijny-Novgorod, de witte, nieuwe stad; in het
| |
| |
Turksch bazar in Novibazar. Haag beteekent kreupelbosch en 's-Gravenhage is dus synoniem van 's-Hertogenbosch.
Ten slotte ontleenen een aanzienlijk aantal plaatsnamen hun beteekenis aan plaatselijke bijzonderheden. Dat geldt voor die op strate (Steenstrate); berg (in het slavisch Balkan); duin in Wenduyne; veld in Ertvelde, bosch in 's-Hertogenbosch; brugge in Steenbrugge en Gentbrugge d.i. aanlegplaats aan de Gent of Gont, een riviertje of rivierarm waarvan de naam ook voorkomt in Gontrode (rode is verbaalsubstantief van roden, nu roeien en beteekent uitgeroeid bosch). Moere beteekent modder en Loo is hetzelfde als Lat. lucus, ttz. bosch. Le Hâvre = de Haven, Kopenhagen = Koopmanshaven. Japan is een Chineesche samenstelling: jeh-penn = zon, - wortel, - oorsprong of -opstand, wegens haar oostelijke ligging zoo door de Chineezen genoemd. Den 25-12-1497 ontdekt Vasco de Gama de kuststreek van Zuid-Oost-Africa, die in verband met het feest van den dag Natale (Fr. Noël) noemt. De Bretoensche Kaap dankt haar naam aan de Bretoensche visschers die in 't begin van de 16e eeuw door deze waters heenvoeren. Finland (Vin-land) werd omstreeks het jaar 1000 zoo genoemd door Leif, zoon van Eric, wegens de talrijke wijngaarden waarmede zijn kusten beplant zijn. De voorafgaande benamingen danken hun ontstaan aan een feit uit de ontdekkingsgeschiedenis.
Tourhout heeft niettegenstaande de gewone overlevering met den Germaanschen god Thórr niets te maken. De vorm Thórr is Noorsch; in onze streken heette die god Thonar, waarvandaan Donderdag. Tourhout is een wisselvorm van Turnhout en beteekent Turfhouwe; trouwens dicht bij Tourhout ligt de Turfhouwehoek. Evenmin bestaat Antwerpen uit hand en werpen. Die verklaring is ontleend aan de legende van Brabo of omgekeerd, de legende is gemaakt om den naam te verklaren. Antwerpen of Antwaerpe beteekent tegenaanwerping, dijk tegen de Schelde, evenals Amsterdam, dam tegen den Amstel. Rome staat ook niet in verband met den legendarischen Romulus, maar behoort bij den stam van Grieksch rheô, Sanskrit sru = stroomen en beteekent stroomstad. De oude naam van den Tiber is Rumo, die bij denzelfden stam behoort. Verder is Ieper(en) of IJper(en) een afleiding van iep, den naam van een olmsoort,
| |
| |
zooals Eeckeren van eik; - leeuw of lee in Denderleeuw en Heiligerlee beteekent heuvel. Het beantwoordt, aan een ouder hlêo, Latijn clivus, Fr. dé-cliv-ité en verschilt etymologisch van leeuw of leu (lion), dat beantwoordt aan een ouder lêo. Leu in ‘Vlaanderen die leu’ is een tweeklank en dient dus uitgesproken te worden als leeuw. In dezelfde verhouding als leeuw en lee staan zeeuw en zee. De Zeeuwen zijn dus de bewoners van Zeeland, dat beteekent polderland. Een ander naam voor heuvel is hille (Eng. hill) als in Stalille; - lede als in Hooglede en talrijke andere namen behoort bij het werkwoord lijden in de beteekenis van gaan (evenals overlijden = overgaan, sterven) en is zooveel als waterloop.
Onder de meest uiteenloopende vormen komt in de aardrijkskundige namen het begrip water voor. Water is Lat. aqua, Gotisch ahwa, West-Germaansch aha, Nederlandsch a met de dialectvormen ee, ie, ij. Zoo: -a in Breda, Gouda, Fulda; -ach in Eisenach, Steinach. Achen is Latijn aquae. Aa is de naam van vele rivieren in Holland, Antwerpen en Fransch Vlaanderen. Afleidingen met de beteekenis van waterland zijn ouwe in landouwe, uwe in Betuwe, Veluwe, oog in Schiermonnikoog = eiland der witte monniken of Bernardijnen en ei in eiland. Hierbij komen ij als in IJmuiden (synoniem van Dijksmuide) en ee als in Noordee, een kreek te Breedene bij Oossende Zierieksee (Ziegeriek's ee), Munnikree (dissimulatie uit Munnikenee) bij Knokke en Goeree (ter goeder ee). In Raversij, Lombardsij beteekent ij kreek, waar de Heer Walrave's of Lombard's booten thuishooren. Kok in Koksij is de naam van een eetbare schelp Cardium Edule, kokkerd in het Nederlandsch. Er is een verdronken Koksij bij Aardenburg aan de kanten van Sluis.
De vormen ee, ie, ij, zijn Friesch en beantwoorden aan Ned. aa, a, ontstaan uit Westgerm. aha, waar de h weggevallen is tusschen twee klinkers. Het Duitsche ach is uit ahha, versterking van aha; ei is Friesche umlaut van ooi (Gotisch auj-) of ou(w) (Got. awi).
Is de kennis van de geschiedenis voor de studie van de toponymie onontbeerlijk, op haar beurt is de philologie voor de geschiedenis een kostbaar hulpmiddel. Door de studie van de
| |
| |
aardrijkskundige namen erkent de philoloog bij welke taal ze behooren en welke volken op bepaalde tijden op dezelfde plaats verbleven. Is een volk in vroegere tijden om een of ander reden van gelijk welken aard uit een land moeten wijken, zijn taal leefde er voort in de aardrijkskundige namen, tot blijvende herinnering aan zijn oponthoud. Zoo vonden de Romeinen een aantal Keltische riviernamen in Gallië. Op dezelfde wijze herinneren de talrijke Scandinaafsche plaatsnamen in Normandië en langs de boorden van de Manche aan den inval van de Noormannen in de middeleeuwen, de Slavische namen in Pommeren, Brandeburg en Saksen aan het verblijf van de Slaven in Noord-Duitschland en vele Arabische namen van plaatsen, rivieren en bergen in Spanje aan de Arabische overheersching.
De historische beteekenis en waarde van de plaatsnamen werden door Duitschland zoo sterk gevoeld, dat de regeering stelselmatig al de Slavische namen in de Baltische provincies verduitschte en daarbij het gebruik van den term Polen of Poolsch in officieele stukken verbood. De moderne nationaliteitsijdelheid handelt in denzelfden geest.
Uit de voorafgaande beschouwingen over de aardrijkskundige namen in Vlaanderen moet duidelijk de Germaansche oorsprong van de meeste onzer plaatsnamen blijken. Een eenvoudige blik op die bezuiden de taalgrens volstaat opdat we getroffen worden door het verschil in klank en vorm waarin ze van de onze afwijken. Inderdaad, terwijl de streek benoorden de taalgrens door zuivere Germanen is bewoond, is die tusschen den steenweg en de Seine en Marne door geromaniseerde Belgo-Kelten bewoond; aan de overzijde van de Seine en Marne bevinden zich geromaniseerde Kelten.
Dr T.J.
|
|