| |
| |
| |
Engelsche Kroniek
Brand Whitlock. Uprooted (New-York en Londen, Appleton. (7/6).
De heer Brand Whitlock is voor ons land een onbekende. Hij was de eerste gezant van de Vereenigde Staten in België, en wij herinneren ons nog allen welke diensten hij ons tijdens den oorlog bewees. De warme sympathie die hij ons sedertdien toedroeg heeft hij overigens welsprekend uitgedrukt in zijn boek Belgium, dat er machtig toe bijdroeg om ons land in Amerika te doen kennen en achten.
In een vorigen roman, J. Hardin and Son, beschreef hij het Amerikaansch leven zooals het zich in zijn eigen streek, Ohia, voordeed. In Uprooted toont hij ons nu het leven dier ‘ontwortelde’ Amerikanen welke zich na den oorlog, de eenen tijdelijk, de anderen voor goed, in Frankrijk vestigden. Meteen krijgen wij overigens andere ‘ontwortelden’ te zien. Er is Lady Agnes Drayton, een Engelsche dame van adel en van leeftijd, en een andere Engelsche, de jonge weduwe van een Fransch edelman. Er is ook de mooie Prins Moratta, een vage ‘Koninklijke Hoogheid’ van onbepaald Balkanschen oorsprong, die zich later als een tamelijk gemeene ‘rastaquouère’ ontpopt; en nog andere landen zijn in dat bont cosmopolitisch gezelschap vertegenwoordigd. En Schrijver heeft ze zorgvuldig waargenomen. Door zijn diplomatische loopbaan is hij blijkbaar iemand geworden ‘qui mores hominum multorum vidit et urbes,’ en die de zeden en steden van vele menschen niet alleen zag, maar ook nauwkeurig wist te bestudeeren en te begrijpen. Van daar ook het objectief standpunt waarop hij zich weet te plaatsen, zelfs tegenover zijn eigen landgenooten, om wie het hem vooral te doen is. Wij zien ze nu eens te Parijs, dan weer te Monte Carlo, zooals ze gezien worden door Leslie Waldron, een schilder die zoodanig ontworteld is, dat hij er niet meer aan denkt, naar Amerika terug te keeren. Die Leslie moet met den schrijver nauw verwant zijn; deze, immers, blijkt even veel begrip van, en sympathie voor, lijnen en kleuren te hebben als de kunstenaar die gedurig als vertolker van Whitlock's meeningen optreedt; zoodat zich de geheele handeling om zijn doen en laten beweegt.
| |
| |
De handeling is niet zeer ingewikkeld; wat verliefdheid tusschen Waldron en zijn mooie, levendige landgenoote Betty Marsch, die eerst verklaarde van de Vereenigde Staten niet meer te willen hooren, maar ten slotte toch heimwee krijgt; zij is nog jong genoeg om niet geheel ontworteld te geraken, en om met een Amerikaansch officier te trouwen, die steeds als een onverplantbare Amerikaan heeft gedacht, gesproken en gehandeld. Hij is rechtschapen, edelmoedig van inborst, maar dient Schrijver toch om eventjes, in zijn persoon, één der zwakheden van vele zijner landgenooten aan te wijzen: Europa, waaraan zij alles te danken hebben, is hun een schilderachtig, ouderwetsch, nog al verachterd en tamelijk grappig land, dat men niet al te ernstig moet opnemen, maar waarop men, uit de hoogte van zijn eigen splinternieuwe Amerikaansche beschaving, goedmoedig mag neerzien. Intusschen vertoont de oude, schatrijke Bunker een andere hebbelijkheid: de aantrekkingskracht op de Amerikanen uitgeoefend door al wat maar den Europeeschen adel aangaat, hoewel zij anders ongeveer alles in dollars schatten.
Door een menigte kleine trekken bewijst ons Schrijver hoe scherpzinnig en nauwkeurig hij opmerkt. Bij voorbeeld heeft de ontwortelde Mrs. Richardson zoo goed Fransch geleerd, dat zij de loopbaan van een andere cosmopolitische dame als volgt weet te kenschetsen: ‘Une vie accidentée, des aventures, des liaisons compromettantes, her voice taking on the peculiar sing-song tone the French employ when they enumerate a series of things.’
Dat juiste zien en juist weergeven van kleine en groote zaken en menschen maakt de voornaamste verdienste uit van dit boeiend boek.
| |
Joseph de Smet. Thomas Kyd. L'homme, l'oeuvre, le milieu, suivi de la Tragédie espagnole. Version complète comprenant les scènes ajoutées en 1602. (Bruxelles, Renaissance d'Occident, 1925. - Prijs: 10 fr.)
De heer Joseph de Smet, aan wien men reeds allerlei verdienstelijken letterkundigen arbeid dankt, waaronder studies over, en vertalingen van Lafcadio Hearn en Joseph Conrad, heeft nu weer, door zijn boek over Kyd, een wezenlijken dienst bewezen aan het Fransch-lezend publiek. Niet dat de Spanish Tragedy als kunstwerk zeer hoog staat: het vertoont het Elizabethaansche drama in zijn kindsheid - een tamelijk ruwe kindsheid.
| |
| |
Het wemelt van moorden en andere gruwelen, van onbeholpenheden in den bouw der handeling, en ook van onverdraaglijk onnatuurlijke toestanden. Villuppo, b.v., een der ‘verraders’ uit het stuk, zegt, tot slot van een tooneel (blz. 114): ‘Ainsi, par un récit envieux et faux, j'ai trompé le roi, trahi mon ennemi, et j'espère recevoir le prix de ma scélératesse.’
En verder (blz. 169): ‘Déchiré par te souvenir d'un acte aussi vil, mon âme coupable se soumet à son sort. Ce n'est pas pour venger des injures, mais dans l'espoir de récompenses et de faveurs que j'ai honteusement mis sa vie en péril.’
Kan men zich een misdadiger inbeelden, die zulke zelfkennis aan den dag legt, en die zoo vriendelijk is den toeschouwer in te lichten over wat de schrijver van zijn karakter denkt? ‘'t Is maar dat je 't weet: Ik ben een schurk.’
Ook wordt er door allerlei personen - en dit te midden van de smartelijkste aandoeningen - gedurig met Latijnsche citaten uitgepakt!
Maar elders ontdekt men wel eens de belofte van een toekomstigen kunstenaar van waarde, die ook een Hamlet zal schrijven, en die eerste Hamlet zal dan door Shakespeare benuttigd worden. Daarin ligt vooral het belang dat men aan Kyd moet hechten. De heer de Smet heeft dit ingezien en bespreekt op scherpzinnige wijze het verband dat te vinden is tusschen de Spanish Tragedy, Kyd's Hamlet en Shakespeare's Hamlet.
Hij doet dit in een uitvoerige inleiding, waarin hij ook een bondige en duidelijke beschrijving van de toenmalige letterkundige toestanden geeft. Ik heb daar, onder meer, een korte, maar rake weerlegging aangetroffen van de beruchte theorie die de werken van Shakespeare aan Bacon toeschrijft. (blz. 81). Overal blijkt schrijver op de hoogte van zijn onderwerp en zijn belezenheid is bewonderenswaardig. Maar men neemt nu niet meer aan, dat het Engelsch rijmloos vers - en o.a. het zoogenaamde ‘blankverse’ - te wijten zou zijn aan een ‘tendance classique et aristocratique,’ en in de XVIe eeuw pas werd ingevoerd ‘selon l'usage antique (blz. 71).’ Vóór de XIe eeuw waren alle West-Europeesche verzen rijmloos, ook het Angelsaksische, en Shakespeare's ‘blankverse’ is een verre afstammeling van het Beowulf-vers.
De verzen van den oorspronkelijken tekst zijn in goed vloeiend Fransch proza vertaald, zonder iets van die stijve gewrongenheid die dergelijk werk dikwijls aankleeft. Over 't algemeen laat de vertaling aan nauwkeurigheid ook weinig te wenschen over. Slechts hier en daar werd een oude uitdrukking niet juist of niet volledig weergegeven. Minos made this device beteekent niet Minos prononça ceci (blz. 95). maar ‘prit la
| |
| |
mesure suivante’; elle lui parla à l'oreille (blz. 96) is eigenlijk murmura à l'oreille (rounded). Consort my friends is niet réconforter (blz. 293), maar accompagner mes amis.
Maar nooit zijn die kleine onnauwkeurigheden van zulk een aard dat zij het algemeen begrip zouden schaden, en ze komen overigens maar zelden voor.
Het geheele boek maakt een uitstekenden indruk, o.m. door den flinken stijl van de inleiding, en men mag er den schrijver hartelijk geluk mee wenschen.
| |
S.A.E. Hickson. The Prince of Poets and most illustrious of Philosophers. (Gay and Hancock, 1926. - 7/6.)
U moet weten dat Elisabeth, Koningin van Engeland, een zoon kreeg, wiens vader haar minnaar Lord Leicester was; het kind werd aan den ‘Lord Keeper of the Great Seal’, Nicholas Bacon, toevertrouwd, en zoo kwam het, dat het Francis Bacon heette. Er werd voor de ontwikkeling van zijn uitstekende geestesgaven goed gezorgd door Elisabeth - in 't geheim! - door Leicester en door het echtpaar Bacon. Hij werd de grootste geleerde en philosoof van de wereld en klom tot het hooge ambt van rijkskanselier. Wat later - zegt de geschiedenis - werd hij, voor omkooperij, tot het betalen van een groote boete veroordeeld en viel in smadelijke ongenade. Maar generaal Hickson beweert dat hij onschuldig was. Jaren te voren had hij, in het gevolg van den Engelschen gezant, het Fransche hof bezocht, en was daar verliefd geworden op niemand minder dan de vrouw van Hendrik IV, de schoone, maar zeer lichtzinnige Marguerite de Navarre; spoedig moest hij echter alle hoop op wederliefde opgeven. Nu wijdde hij al zijn krachten aan zijn grootsch plan: het toekomstig heil van het menschdom voor te bereiden door den invloed van zijn wonderbare wetenschap, gepaard met zijn even wonderbaar letterkundig talent. Daarom richtte hij een veelzijdige propaganda in, en schreef in verschillende talen, allerlei beroemde werken, die hij nu eens Bacon onderteekende, dan weer Shakespeare - toevallig de naam van een onbeduidenden ‘young rustic’ uit Stratford, dien hij niet eens kende toen hij dien deknaam koos. Een voorliefde voor Pallas, de godin der wetenschap, die, zooals bekend, met een speer in de hand verbeeld wordt, bracht er hem toe, zich ‘speer-zwaaier’ te noemen. Verder gebruikte hij nog vele andere deknamen: Gascoigne, Laneham, Spenser, Lyly, Broke, Gosson, Webbe, Puttenham, Watson, Lodge, Daniell, Greene, Nash, Peele, Marlowe. In het Fransch schreef hij Essais, en
| |
| |
onderteekende ze Montaigne. Don Quixote schreef hij in het Engelsch, maar vertaalde het werk in het Spaansch, en onderteekende de vertaling Cervantes.
Al die namen zijn, tot voor kort, beschouwd als die van verschillende schrijvers; dat was een dwaling, die echter juist door Bacon werd gewild, opdat zijn propaganda te beter zou lukken!
Deze ontdekking is alleszins van indrukwekkenden aard - al zijn wij van de Baconianen veel wonderbaars gewoon. En de redeneering, die ze moet staven, steunt dan ook op een verbazend uitgebreide belezenheid.
Maar het wordt tijd dat ik eenige staaltjes van die redeneering onder de bewonderende oogen mijner lezers breng.
De schrijver van Hamlet, Macbeth enz. blijkt geheel te huis in de hofkringen en behandelt ze bij voorkeur. Hoe zou die boer uit Stratford daar iets van geweten hebben? Maar de zoon van Elisabeth verkeerde gedurig aan het hof en met hovelingen. Dus: Bacon is Shakespeare (blz. 12).
Bacon, Shakespeare en ook Cervantes houden steeds die gulden waarheid vóór, dat kennis, als macht, niet voldoende is; men moet ze nog doelmatig en met goede voornemens kunnen en willen gebruiken. Dus: Bacon = Shakespeare = Cervantes (blz. 10 en volg.) Overigens, Bacon, Shakespeare, Montaigne, Lyly putten allen graag uit Plutarchus: een teeken dat zij maar één persoon uitmaken (blz. 67). Bacon veracht de oude ridderromans; Laneham, Nash en Cervantes ook: die vier zijn er natuurlijk maar één (blz. 109).
Een miniatuurportret van Francis als achttienjarige knaap - dat wij te zien krijgen - vertoont zekere gelijkenis met dat van Elisabeth - dat wij ook te zien krijgen. Dat is maar natuurlijk: moeder en kind! Maar op dat van Bacon heeft de schilder geschreven: Si tabula daretur digna animum mallem. Onder het bekende Droeshout-portret van Shakespeare staat - ditmaal in 't Engelsch - een dergelijke wensch: ‘Kon de kunstenaar maar Shakespeare's geest zoo goed voorstellen als zijn gelaat!’ Dus: de zoon van Elisabeth = Bacon = Shakespeare (blz. 12-13). Ik, aan mijn kant, heb ontdekt dat Vondel zoo iets onder het beeld van den heer Augustijn Alsten Bloemaert heeft geschreven. Zie maar Vondels werken, uitgave Unger, deel over de jaren 1657-1660, blz. 161:
Dees print verbeelt u slechts de schaduwe des mans.
De kunst kan 't wezen der verheve deught niet raken.
Het is duidelijk: Vondel is maar een zooveelste deknaam van Bacon, Shakespeare, Cervantes, Montaigne...; en dat is dus een pluimpje dat ik op mijn hoed mag steken!
| |
| |
Als Romeo aan Julia zegt dat hij zijn naam haat, dan is dat niet omdat hij Montague heet, en de veete Montague-Capulet zijn liefde tot Julia Capulet in den weg staat, zooals de contekst duidelijk schijnt aan te wijzen. Neen, hij haat zijn naam omdat Shakespeare-Bacon, als zoon van Elisabeth, eigenlijk Tudor moest heeten, en de naam Bacon het teeken is van zijn smadelijke verloochening door zijn moeder (blz. 32).
En nochtans, Ascham zegt dat Elisabeth van een natuurlijken, duidelijken stijl, van ongedwongen metaphoren en ook van wel aangebrachte antithesen hield. Nu, daar houden Bacon en Shakespeare ook van: ‘a remarkable indication of hereditary genius’ (blz. 62).
En als de dichter van ‘The Complaint of Philomene’ verklaart dat God de zonde tot in het vierde geslacht bezoekt, dan wijst dit op Bacon's afkomst van Dudley, den grootvader van Leicester, die veel op zijn geweten had. Immers, dat gedicht wordt ‘toegeschreven’ aan Gascoigne, en wij weten nu dat Gascoigne Shakespeare-Bacon is (blz. 131).
Een spoor van Bacon's ongelukkige liefde tot zijn ‘verloren Marguerite’ vindt men in Shakespeare's Love's Labour's Lost; want de naam der schoone Rosalind uit dit drama is een anagram van Daiselorn = lorn daisy, verloren madeliefje of Marguerite! (blz. 132). De werkelijkheid van dien liefderoman blijkt overigens ten overvloede uit de scene waarin Romeo zijn Julia voor het eerst ontmoet. Want achter dien Romeo schuilt Bacon en achter Julia, Marguerite de Navarre (blz. 149). Wel was deze de verpersoonlijkte ontrouw, terwijl Julia juist een martelares van de liefdetrouw is. Maar om zoo een onbeduidende bijzonderheid is de generaal niet verlegen.
Bovenstaande voorbeelden schijnen mij voldoende om aan te toonen dat Schrijver merkwaardige gevolgtrekkingen heeft weten te halen uit de boeken die hij gelezen heeft, en die zijn vele! Het komt ons daarbij vreemd voor, dat hij herhaalde malen spreekt van ‘Bandello's History of Hamlet’ (blz. 59, 82). Wie heeft daar ooit van gehoord? Hamlet kwam van Saxo Grammaticus via Belleforest onder Shakespeare's pen. Nog vreemder is op blz. 162 de volgende opsomming van schrijvers: Theocritus, Virgil, Mantuan, Petrarch, Boccacio, Maro, Sanazarus (sic) and other Italian and French poets’. Weet die eenmaker van vreemde namen niet dat ‘the Mantuan’, Maro en Virgil drie manieren zijn om Vergilius Maro (uit Mantua) aan te duiden?
Het boek sluit met een ‘epilogue’ door Harold Shafter Howard, op wien men de methode van generaal Hickson zou
| |
| |
durven toepassen; beiden redeneeren net op dezelfde wijze. Dus Howard = Hickson.
Genoeg, dit is een plezierig boek, waarvan ik de lezing aan alle romanliefhebbers kan aanbevelen. Bij de talrijke motto's die tot sieraad dienen van het uitvoerig titelblad, van de opdracht aan ‘the mother of Shakespeare’ en van een tweede opdracht aan de nagedachtenis van ‘one of the greatest men who had no name of his own’ zou ik er nog een willen bijvoegen, aan de voorrede ontleend (biz. XVII), en best op het boek toepasselijk: ‘I ask therefore those who differ from the conclusion here offered, to look upon my book as a work of imagination, and to read it as a fanciful story...’
De firma Wolters uit Groningen zond ons nog twee nummers van haar uitstekende reeks schooluitgaven ‘A new English Library’. Het eerste, Selections from the Pre-Raphaelites, bewerkt door Dr B.C. Broers, kost fl. 1,40 (fl. 1,60 ingebonden) en bevat uittreksels uit de werken van D.G. Rossetti, zijn zuster Christina en William Morris. Portretten der schrijvers en welgekozen reproducties van schilderijen van Rossetti versieren het deeltje.
Het andere nummer is Strife, een der beste drama's van Galsworthy, met portret van den schrijver, (fl. 1 en 1,20). Het is bewerkt door Dr H. de Groot.
Zooals de andere uitgaven der reeks zijn beide boeken voorzien van een degelijke inleiding en van nota's die deels van taalkundigen, deels van letterkundigen aard en altijd doelmatig zijn.
M. BASSE.
|
|