| |
| |
| |
Indrukken uit het herboren Polen
Van den naam Polen gaat nog steeds een zekere romantiek uit. Men herinnert zich de Bojaren met hun bijna vorstelijke bezittingen; den grooten staat, dien zij voerden; hun rijke kleederdracht; hun ietwat Aziatische, maar niettemin indrukwekkende gewoonten; de schoonheid en aantrekkelijkheid hunner vrouwen. En men denkt ook onwillekeurig aan de vermaarde Poolsche Landdagen, die nog zoozeer in de herinnering voortleven, dat een bekend Nederlandsche periodiek, die beter weten kan en weten moest, nog aanleiding vond daarnaar het moderne, herboren Polen te karakteriseeren. Niet alleen echter van die Landdagen, ook van geheel die oude romantiek vindt men weinig meer terug. Gedeeltelijk onder de nuchterheid van den modernen tijd is het bezweken; gedeeltelijjk onder den druk der tijden is het gewijzigd. Want men vergete niet, dat toen Pruisen, Oostenrijk en Rusland aan het einde der achttiende eeuw zich verbonden om Polen bij drie achtereenvolgende deelingen aan hun respectieve grondgebieden toe te voegen, zij dit land, dat te voren een economische eenheid vormde, ook economisch, ook cultureel deden uiteenvallen. De gevolgen er van zijn geweest, dat een z.n. Duitsch, een z.n. Russisch en een z.n. Oostenrijksch Polen ontstonden. Eigenaardig, terwijl in dit Oostenrijksch Polen, Galicië genaamd, zekere vrijheden werden verkregen en behouden, ja zelfs een eigen Landdag werd geschapen - geleek het én in het Russische én in het Duitsche gedeelte, kortweg Posen genaamd, een en al onderdrukking. Vandaar, dat de opstanden én van 1831 én van 1863 aanvingen te Warschau, zich in de eerste plaats tegen Rusland en Duitschland richtten. Zij zijn in bloed, in veel bloed gesmoord; de Poolsche ridderlijke tradities, maar tegelijkertijd de destijds aan den dag getreden onbezonnenheid deden de laatste hoop op Polen's onafhankelijkheid verloren gaan. Maar toch klonk onverzwakt
| |
| |
het: ‘Nog is Polen niet verloren;’ werd dit gehoord in alle Europeesche landen, met uitzondering intusschen van de overgebleven stukken Poolsch grondgebied zelf.
Wie van de oude zeventiende- en achttiende-eeuwsche Poolsche romantiek nog overblijfselen zoekt, komt bedrogen uit. Die romantiek heeft geen stand kunnen houden tegen de tijden in, en zeker niet naarmate Polen zich van vroeger uitsluitend landbouwend land heeft opgewerkt tot deels landbouwend, deels industrieel land. Neen, wie tegenwoordig Polen bezoekt, wordt er getroffen door groote contrasten. De regelmaat, waarmede de regeeringsmachine functionneert, in dit, zes jaren geleden nog geheel verdeelde land, steekt eigenaardig af tegen wat vroeger op de Poolsche Landdagen werd te zien gegeven. Oude, eerbiedwaardige traditiën vindt men er onmiddellijk naast de meest moderne gebruiken. Polen is een constitutioneel en democratisch land; de republiek heeft een president tot staatshoofd. Dat verhindert Polen echter niet om tegelijkertijd in onverzwakt nationalisme kracht te zoeken en veelal te vinden. Meer dan anderhalve eeuw werden de drie doelen van Polen gescheiden; werd al het mogelijke en onmogelijke gedaan om de Polen, die in deze verschillende gebieden leefden, te doen vergeten, dat zij stamverwanten, kinderen van één volk waren. En toch, nauwelijks werd, te midden nog van oorlogsjammer en van oorlogswee, de onafhankelijke Poolsche Staat gevestigd, of allen schaarden zich rondom hem, en al moge het gebrekkig zijn, bij gemis aan ervaring, aan voldoende outillage en vooral aan geld, de staatsmachine functionneert; Polen is een eenheid, en zal het, naar alle verwachting, blijven.
Inderdaad een nationale eenheid. Men bemerkt het van het oogenblik af, dat men door het vroeger Duitsch-Polen, en het mooie, ruim gebuuwde Poznan, het zoo karakteristieke Gneznio en het niet minder karakteristieke Torun, de hoofdstad Warschau, aan den Westelijken kant gelegen, nadert. Een eenheid, waarvan deze hoofdstad echter niet de beste vertegenwoordiging in zich bevat. Want Warschau is geen typisch Poolsche stad; het is naar het uiterlijk meer een Westelijke dan een Oostelijke stad. Dat valt reeds dadelijk daarom niet te verwonderen, wijl Warschau slechts met een gedeelte van de Poolsche
| |
| |
geschiedenis is samengegroeid. Hier, in de moerassige laagvlakten langs den Weichsel, Polen's nationale rivier, huisden vroeger de hertogen van Masovië. Zij bouwden een slot, dat later door de Polen werd veroverd, en tot de vestiging van Warschau aanleiding gaf. Tot in den aanvang der zeventiende eeuw bleven de Poolsche Koningen te Krakau woonachtig; eerst daarna verhuisden zij naar Warschau, betrokken er het kasteel. Zij zijn er sedertdien gebleven, en Warschau, nu een stad met bijna een millioen inwoners, is opgetrokken rond dit kasteel heen, dat eens een driedaagsche belegering van de Zweden had te doorstaan; dat in 1812 Napoleon huisvestte, voordat hij naar Moskou vertrok; dat later tot residentie van de Russische gouverneurs-generaal heeft gediend, maar tijdens den oorlog is leeggehaald, en zoodoende lang niet in alles herinnert aan de schitterende feesten, die zich hier hebben afgespeeld. Rond dit kasteel is de oude stad Warschau gegroepeerd, even karakteristiek als aantrekkelijk voor degenen, die houden van kijkjes in het verleden. Naar den anderen kant strekt zich de z.n. Krakauer voorstad uit; de breede straat, waaraan vroeger de paleizen der Poolsche edelen waren gelegen, die zij bewoonden ten tijde van de Landdagen, die op het naburige weideveld van Wola - thans een geheel volgebouwde arbeiderswijk - werden gehouden. Gedeeltelijk zijn die paleizen er nog, maar zij dienen als openbare gebouwen; zij worden gebruikt als departementen of, gelijk met het voormalige paleis van Johan Sobieski, den bevrijder van Weenen, het geval is, als Universiteit. Dicht bij de Krakauer voorstad is het z.n. Saksische plein, waar zich vroeger het prachtig paleis, dat de Saksische Keurvorsten zich deden bouwen, toen zij Koning van Polen waren geworden, verhief. Hier is ook het kleine paleis, waar graaf Brühl, de geliefde minister van den Saksischen Keurvorst, woonde en waar later Napoleon's jongste broeder Jerome heeft verblijf gehouden,
toen hij droomde Koning van Polen te zullen worden. Datzelfde dacht in die dagen de vermetele Murat, die verblijf hield in een paleis, dat thans receptiewoning van den Minister van Binnenlandsche Zaken is. Maar beider illusies werden door den uitslag van Napoleon's veldtocht vernietigd, en in de onmiddellijke nabijheid van beide paleizen wijst men
| |
| |
u het hotel d'Angleterre, waar Napoleon, de groote armee vooruitgesneld zijnde, op het onverwachtst aankwam om tegen de toegesnelde Poolsche Ministers het historische woord te bezigen: ‘Du sublime au ridicule il n'y a qu'un pas!’
Warschau is zeker van historisch-karakteristieke merkwaardigheden niet gespeend. Maar het is toch voor alles een groote, moderne wereldstad, welker karakter zich in de groote wijken, die zich rondom den intact gebleven Saksischen tuin en verder uitstrekken, ook uitspreekt. Hoe geheel anders is niet Krakau, de eigenlijke konings- en kroningsstad van Polen! Krakau, dat in den loop der laatste jaren zijn economische beteekenis merkelijk heeft zien verminderen, wordt bijna geheel beheerscht door den Wawel, den voormaligen koningsburcht, door de Oostenrijkers tijdens de overheersching als kazerne gebruikt en zoodanig geschonden, dat het herstel daarvan een der eerste werkzaamheden van den Poolschen Staat is geweest. Groote sommen zijn er reeds aan ten koste gelegd, en worden daarvoor nog steeds gebruikt, waarbij men de particuliere milddadigheid te hulp roept, ook in dezen, wel karakteristieken vorm, dat men ieder, die een bijdrage geeft, vermeldt op den muur van den Wawel, in dat gedeelte, waarlangs de opgang tot de kroningskerk leidt. Want deze maakt het voornaamste onderdeel van den burcht uit. Hier heeft, als een Poolsche Thomas Becket, de toenmalige bisschop Stanislaw den genadeslag van Koning Bolislaw II ontvangen, toen hij dien vorst berispte over zijn onmenschelijke krijgvoering; hier is de tragedie begonnen, die eindigde met Bolislaw II's excommuniceeren en sterven in vergetelheid en armoede. Hier hebben de Poolsche ridders Hedwiga van Anjou, de nicht van den grooten Casimir, bewogen om haar voorgenomen huwelijk met een Duitschen prins op te geven en de hand te aanvaarden van Jagello van Lithauen, die met één slag, ten gerieve van zijn bruid, geheel het Lithauensche volk tot den Christelijken godsdienst bekeerde. Hier zijn de achtereenvolgende Poolsche Koningen gekroond en gezalfd; hier zijn zij in ootmoed en eerbied geschreden langs het praalgraf van den door Bolislaw II vermoorden bisschop. Hier, onder in de kerk, rusten Polen's
koningen en rusten drie zijner grootste nationale helden: Koszciusko, die voordat de tweede Poolsche
| |
| |
deeling werd voltrokken, den Russen tegenstand bood; Poniatowski, die in de Napoleontische oorlogen de Poolsche legioenen aanvoerde, en Adam Miekiewiecz, de geniale dichter, die van uit den vreemde de Polen opriep om niet te versagen. Geen stad in Polen of men vindt er een straat naar hem genoemd; geen stad van eenige beteekenis of men vindt er zijn standbeeld. Dat te Warschau is ongetwijfeld het schoonst. Het werd onthuld, nog tijdens de Russische overheersching, en verboden waren daarbij toespraken. Maar een duizend- en nog eens duizendhoofdige menigte omringde het monument op het oogenblik der onthulling, en het eerbiedig algemeen zwijgen, dat zich daarbij voordeed, was welsprekender dan de schoonste redevoering had kunnen zijn!
Men behoeft niet slechts een vriend van de oude Poolsche romantiek te zijn om in Krakau met belangstelling te verwijlen. Want Krakau is niet alleen een historische, maar ook een mooie stad; men vindt er de beste werken van den genialen beeldhouwer Veit Stosz, dien Polen en Duitschland elkander wederkeerig betwisten; men vindt er prachtige kerken, reeds onder den invloed staande van de Italiaansche kunst, die de Italiaansche gemalin van een der Poolsche Koningen er bracht. Men vindt er de mooiste bibliotheek, die Polen heeft en het meest nationale museum, dat men - ondanks het uitnemend geleide museum te Poznan - er aantreft. Zeker, het huis van Sobieski te Lwow of Lemberg, waarin verschillende Poolsche verzamelingen zijn ondergebracht, is karakteristieker in innerlijk, maar het museum te Krakau is gevestigd boven de Lakenhal, een gebouw van groote schoonheid, dat de eeuwen heeft getrotseerd. De Lakenhal staat op een marktplein, waar zich anderzijds de Kathedraal verheft. Wel, het is daar op een marktdag een mooi en karakteristiek gezicht, want de Polen, het Poolsche landvolk in het bijzonder, houden van frissche, niet vloekende, maar toch opgewekte kleuren. Er is van het Poolsche nationaal costuum weinig overgebleven, maar de drachten der boeren vertoonen daarvan toch nog een en ander, dat meer dan aantrekkelijk is. Wie de rijke kleederdracht van vroeger jaren nog bij de edelen zou verwachten, komt alweer
| |
| |
bedrogen uit. Op zijn goederen, die dikwerf nog van onmetelijken omvang zijn, kleedt de Pool zich als een moderne heereboer. Slechts bij bijzondere feestelijke gelegenheden, bij de bruiloft van de dochter des huizes, bij de begrafenis van den landheer, komen de oude gewaden voor den dag. Dan kan men ze in het dagelijksch leven zien; nu ziet men ze het best en het mooist in de ethnografische afdeeling, die het museum te Poznan heeft ingericht. Eigenaardig, noch de Russen noch de Duitschers stonden aan het verdrukte Poolsche volk toe om zijn eigen musea te hebben. Vandaar, dat het meest typisch Poolsche museum is gevestigd ver buiten de landsgrenzen, in een kleine plaats aan het meer van Zurich. Vandaar, dat Poolsche schilderijenverzamelingen nog maar schaarsch in aantal zijn. Al geven die te Krakau en te Poznan heel wat werk, ook op historisch gebied, te aanschouwen, dat de moeite loont.
Wil men van het oude naar het meer moderne Polen, wel, men ga van Krakau, dat men van uit Warschau in ruim negen uren bereikt, terug naar Lodz, een der grootste fabriekssteden van Europa. Maar een der afschuwelijkste tevens. Want Lodz heeft, ook industrieel, geen geschiedenis, geen traditie. Lodz is een schepping van den meest kunstmatigen aard, door den Russischen overheerscher tot stand gebracht. Het lag niet aan een knooppunt van verbindingen; het telde geen belangrijke arbeidersbevolking in en om zich; het was niet in de nabijheid van grondstoffen voor de textielindustrie. Neen, de Russen, die Polen's medewerking behoefden om zich onafhankelijk te maken van het overig Europa, plaatsten er fabrieken, breidden die fabrieken uit, met zoodanig goed gevolg, dat thans Lodz een bevolking telt van meer dan een half millioen inwoners, en het aantal zijner, voornamelijk textielfabrieken, nauwelijks bij honderd meer kan tellen. Eigenlijk is het geheele Lodz niet anders dan één groote, kilometerlange straat, die de toch reeds lange Marskalkowska, de voornaamste winkelstraat van Warschau, een paar keeren in lengte overtreft. Aan weerszijden van deze mijlenlange straat, die de beide stations van Lodz verbindt, verheffen zich winkels, restaurants en de achtergevels van de fabrieken, die voor het meerendeel in de omgrenzende
| |
| |
straten uitkomen. Hoog steken deze fabrieken haar schoorsteenen in de lucht, en geheel den dag door brengen zij smook en rook en... stank over Lodz. Het aanzien, dat Lodz heeft, is weinig oogelijk, en wie er komt wordt direct herinnerd aan den z.g. socialen roman, door den talentvollen Poolschen schrijver Reymont aan het leven in Lodz gewijd. Hij is de schepper van die bijzondere figuur, die hij als ‘Lodzscher Mensch’ heeft aangeduid. Zulk een ‘Lodzscher Mensch’ is een type, dat voor niets terugdeinst, waarmede hij zich fortuin kan verwerven. Reymont heeft ons, gelijk Upton Sinclair het later in de groote vleeschfabrieken van Chicago zou doen, in de Lodzscher fabrieken geïntroduceerd; hij heeft ons doen zien al de uitwassen, die daar opeengehoopte arbeid met zich brengt. Maar het zou onbillijk zijn om Lodz, waar vóór den oorlog meer Duitsch dan Russisch gesproken werd, uitsluitend naar die verschijnselen te beoordeelen. Het is een werkzame stad, die, naar het uiterlijke althans te oordeelen, een groot aantal der Poolsche Joden, die zich van hun bijzondere kleeding niet afkeerig toonen, herbergt. Het is een stad, waarin echter het leven weinig aangenaam moet zijn, en waarin eerst in de latere jaren enkele betere, goedgebouwde wijken zich verheffen te midden van al het fabriekmatige, dat de stad verder karakteriseert.
Het oude Russische Polen, het z.g. Congres- of midden-Polen, is trouwens het industrie-rijke gedeelte. Hier ook vindt men de delfstoffen, waaraan de Poolsche bodem in menig opzicht zoo rijk is. Hier, in dit oude Russische gedeelte, waar de wegen zoo slecht zijn onderhouden, dat men van een auto weinig of geen nut heeft, steken de fabrieken overal haar hooge schoorsteenen in de lucht. Lodz is de grootste industrieplaats, maar er zijn er nog talrijke andere, van kleiner omvang, en onder deze dient vermeld Czestochowa, dat intusschen grootere bekendheid geniet als het Poolsche Lourdes. Inderdaad, Czestochowa is het Poolsche bedevaartspunt bij uitnemendheid. Niet Czestochowa zelf, maar het klooster Yasna Gora, dat zoowat een half uur buiten de stad gelegen is. Dit klooster, dat zich oudtijds verhief aan de Westelijke grenzen van het door de Katholieken bezette gebied; dat met rijke schatten werd beladen, was vroeger versterkt. Menigen aanval heeft het zegevierend doorstaan,
| |
| |
en slechts de Russen zijn er eens in geslaagd het stormenderhand te nemen. De Russen ook ontdeden het van de vestingmuren, die er blijkbaar te dreigend uitzagen; geheel het klooster, met zijn ragfijnen kloostertoren, ligt nu open voor een ieder, die het nadert. Geheel in het innerlijk van de kerk is daar de grootste schat van het klooster: het rijk versierde Mariabeeld, waaraan millioenen en nog eens millioenen aan kostbaarheden zijn geschonken en dat dan ook slechts zelden getoond wordt aan de geloovigen, die in devotie daarheen komen. Vooral in de warme zomermaanden trekken dagelijks scharen van duizenden door de breede laan, die Czestochowa met het klooster verbindt; zij zorgen er des ochtends om zes uur, wanneer de groote dienst een aanvang neemt, te zijn. Benauwend vol is het dan meestal in de overigens niet al te kleine kerk; niet slechts geknield, maar geheel ter aarde liggen daar de meesten, in afwachting van wat komen zal. En dan plotseling, te zes uur precies, zet de dienst met gezang en bazuingeschal, dat klinkt als uit den hemel komend, in, en zelfs hij, die hier niet gekomen is uit geloovige overwegingen, die hier verwijlt als toerist, wordt getroffen door de innige overtuiging, die er uit de houding van geheel de menigte spreekt. Rijk en arm, jong en oud, de verwande stedeling en de boer in zijn typische kleederdracht mengen zich hier dooreen, verbonden door hetzelfde gevoel. Czestochowa is het pelgrimsoord bij uitnemendheid; hier verwacht men genezing of verzoening; hier is rond het klooster de lijdensgeschiedenis van Christus in aangrijpende beelden voorgesteld, werk van Poolsche beeldhouwers. Rondom het klooster strekt zich de lachende laagvlakte, die tegen het Zuiden zich verheft naar de Karpathen toe, uit. Poolsch, typisch Poolsch land is het hier, maar zoo geheel anders dan de vreemdeling, die Polen nimmer heeft bezocht, het zich denkt!
Het geloof, het is de onzichtbare schakel, die voor de gedachten van iederen reiziger in Polen Czestochowa en Wilna verbindt. Men noemt Krakau wel eens de stad der kerken, en ongetwijfeld bevat zij er mooie, vele en kostbare. Maar toch, hoe geheel anders is het in Wilna! Er zijn er daar talrijke, met de Kathedraal te beginnen tot de kapellen, een aan den Grieksch-Katholieken godsdienst gewijd, toe, en zij zijn alle
| |
| |
mooi, van buiten karakteristiek, van binnen uitnemend onderhouden. Maar toch, Wilna is de stad van de Ostrabrama. Die Ostrabrama is een zestiende-eeuwsche stadspoort, die een rijweg overspant, vrijwel de eenige in Wilna niet alleen, die geplaveid is, maar die ook vrij behoorlijk begaanbaar is. Daarboven wordt gedurende een groot gedeelte van den dag het Maria-beeld, ook hier rijk met schatten beladen, vertoond; men kan het door een nauwen zijgang naderen; men kan er ook voor knielen midden op en ter zijde van den rijweg. En geheel den dag door, ongeacht of het Maria-beeld zichtbaar is of niet, knielen daar de boeren en de boerenvrouwen uit den omtrek, de stedelingen van verre. Want ook van dit Maria-beeld heet een wondere kracht uit te gaan, die beproefd wordt telken dage opnieuw. Geen voorbijganger, hij moge in het Maria-beeld gelooven of niet, zal het wagen om de Ostrabrama onderdoor te gaan zonder eerbiedig den hoed af te nemen; doet hij het, soms uit vergeetachtigheid, niet, een niet onvriendelijke, maar afdoende terechtwijzing van een der voorbijgangers is voldoende om hem tot zijn plicht te brengen. Wilna is overigens een belangwekkende, inderdaad oude stad met een Universiteit, die in de achttiende eeuw beroemd was, doch later door de Russen werd gesloten en eerst sedert de hergeboorte van den Poolschen Staat is geopend. Wilna vertoont een onmiskenbaar Russisch karakter, tot in den bouw zijner huizen en kerken. Maar voor het overige, in de nauwe bochtige, zoo karakteristieke straatjes, die het in groot aantal telt, is het vooral Poolsch, en, gelegen aan een tweetal zacht stroomende rivieren, is het van een lieflijke schoonheid. Hoog boven Wilna verheffen zich drie witgele kruisen op een punt, waarheen men gaarne een wandeling onderneemt. Die kruisen, vroeger van hout, werden door de Russen herhaaldelijk weggenomen; zij, de belijders van den Grieksch-Orthodoxen godsdienst, duldden deze symbolieken van den Roomsch-Katholieken godsdienst niet.
Doch ziet, een geheimzinnige hand bracht deze kruisen steeds weer terug, en eer grooter dan kleiner. Thans zijn de drie houten kruisen vervangen door drie zware steenen, beeldhouwwerk van een tegen de Bolsjewieken gesneuvelden jongen Poolschen beeldhouwer. Ver, ver buiten Wilna
| |
| |
zijn zij zichtbaar, tot mijlen in het land, dat zich naar de Russische grenzen begeeft. Land, dat reeds iets verraadt van den houtrijkdom, die het Oostelijk Polen zoo duidelijk kenmerkt!
Wilna brengt ons den afloop van den grooten oorlog in herinnering; het doet ons ook denken aan Napoleon's uittocht naar Rusland. Van Wilna gaat men over Bialystok, waar het hoofdkwartier van grootvorst Nicolaas gevestigd was, en over Grodno naar Warschau terug. Men moet in Grodno verblijven; er zich de Niemen laten afvaren op een der typische schepen, die men daar ten dienste heeft. Overigens, de Njemen is niet de meest Poolsche rivier. Dat is, en zal te allen tijde blijven de Weichsel, naar welke het land door de Russen werd genoemd toen deze zelfs den naam Polen niet meer wilden vermelden. De Weichsel, die thans op Poolsch gebied ontspringt, door Poolsch gebied stroomt en in Danzig in zee valt. Warschau ligt aan den Weichsel, maar men heeft voor den bouw der stad daarvan geenszins het voordeel getrokken, dat men zich in Boedapest van den Donau, of in Praag van de Moldau heeft ten nutte gemaakt. Warschau is dan ook geen echte Weichsel-stad. Men moet van Warschau uit den Weichsel afgaan naar Plock, of naar eenig ander stadje in midden-Polen. Die zijn er nog wel, maar de toerist, die zich reizen laat, vindt ze niet. Hij zal niet bij voorkeur komen naar Lublin, een schijnbaar onaanzienlijke plaats van overigens een 50.000 inwoners. De entree in Lublin werkt afschrikwekkend; het plaveisel, in het algemeen geen Poolsche specialiteit, is hier erbarmelijk. Maar trotseert men dit eenmaal, en komt men in het centrum van Lublin, in dat gedeelte, waar zich om de kerk heen de oude gevels van wat eens paleizen waren, aaneenrijen, wel dan wordt men voor die ongetwijfeld moeilijke wandeling ruimschoots beloond. Lublin was vroeger de stad der Jaarmarkten; hier kwamen Oost en West samen; hier werd de Poolsche Landdag gehouden. Nu is dat niet meer het geval; nu is het er naar verhouding stil en rustig; stiller en rustiger in elk geval dan in den grooten oorlog, toen afwisselend de Oostenrijkers en de Russen in dichte gelederen door deze straten
zijn getrokken. Maar Lublin blijft een karakteristiek Poolsche stad, met haar eigen eigenaardigheden, met haar
| |
| |
onaanzienlijk monumentje, herinnerend aan de Unie, die omstreeks het einde der zestiende eeuw voor eeuwige verbinding tusschen Polen en Lithauen werd gesloten. Lublin op een laten zomeravond, badend in zilveren maneschijn; Lublin in de stilte van den nacht, met schimmen opduikend uit het verleden, het is een droom, die bij het naderen van den dag echter snel vervliegt!
Als jaarmarkt is Lublin sedert tientallen van jaren door het meer Oostelijk gelegen Lwow, beter bekend als Lemberg, overvleugeld. Lwow is de hoofdstad van Galicië, het voormalig Oostenrijksch gedeelte van Polen. Het is een volgens Westersch model gebouwde, kraakzindelijke stad, waarvan het oude gedeelte met een prachtig Raadhuis en een niet minder prachtigen Dom, is ingebouwd tusschen twee breede, ruim uitgelegde wandelplaatsen, die in hun standbeelden er aan herinneren, hoe nauw de betrekkingen tusschen Lwow en koning Johan Sobieski zijn geweest. Daar is op den zomeravond de promenade; langs deze gaat men naar het waarlijk schitterend ingericht opera- en theatergebouw, waar een uitnemend gezelschap zich in den regel doet hooren. Lwow is de zetel van een drukbezochte Universiteit en een technicum. Maar Lwow is meer. Het is ook het centrum, althans het uitgangspunt van de Galische petroleumindustrie, die zich eigenlijk langs geheel de Karpathenketen uitstrekt, slechts onderbroken door een strook van vrij aanzienlijke breedte, waar nog geen petroleumbronnen zijn gevonden. Men kan hier in den avond uren achtereen gaan, als rijden, per auto of per voertuig, door een woud van boortorens, fantastisch verlicht. Galicië's petroleumrijkdom is bekend; de petroleum behoort tot een der niet minst aanzienlijke Poolsche exportartikelen. Maar ditzelfde land, grenzende aan de ietwat wild-romantische Boekowina, bergt nog oude tradities in zich. Die worden het sterkst gehandhaafd bij de Hoezoelen, de volksstam, bijna geheel in het Oosten levend, van Taras Barabola. Franzos, de geniale schrijver van het Oosten, heeft dezen Taras Barabola, die meende als rechter over zijn medemenschen te kunnen optreden, doch die ten slotte, misgegrepen hebbende, erkende, dat slechts een hoogere macht alles ziet en hoort, zich bij de justitie aangaf, in vaste lijnen geteekend, en de tragiek, die aan
| |
| |
zijn figuur ten grondslag ligt, duidelijk doen gevoelen. Al zegt zijn boek het niet, hier in Lwow, de hoofdstad van het gewest, moet het vonnis zijn geveld; hier moet het schavot hebben gestaan, waarop hij is gestegen.
Lwow en Wilna zijn de uiterst Oostelijke punten van Polen's omvangrijk grondgebied, dat ruim elf maal Nederland omvat met een bevolking van bijna dertig millioen zielen. Geheel in het Westen daarentegen ligt Poznan, het oude Posen, dat door de Duitschers werd gegermaniseerd in uiterlijk en in wezen. Poznan met het nabijgelegen Gneznio behoort tot de oudste der Poolsche plaatsen. Het Poolsche karakter er van spreekt duidelijk, wat intusschen de Pruisische machthebbers niet verhinderde om de stad te ‘verfraaien’ met een aantal gebouwen, die nu eenmaal in deze stad niet thuis behooren. Een dier gebouwen, aan den ingang van Poznan opgericht, was nog wel het gebouw, waar de z.g. kolonisatie-commissie zetelde; het gebouw, vanwaar de gedwongen Germaniseering uitging. Nu, deze Germaniseering heeft juist het tegenovergestelde bereikt van wat zij zich ten doel stelde; verkoop van land werd als verraad aan de nationale zaak beschouwd, en degene, die dit deed, werd zoodanig uit den eigen kring uitgestooten, dat hij tot dien verkoop slechts als uiterste noodzaak zijn toevlucht nam. Merkwaardig, terwijl Polen nog maar zes jaren in Poznan huist, is de bevolking er reeds geheel verpoolscht; Duitsch hoort men nauwelijks spreken, en in nog mindere mate in het nabijgelegen Torun, ook al een typisch Poolsch stadje. Daar zijn wij al in het gebied van den z.g. Poolschen corridor, het land, dat tusschen Pommeren en Oost-Pruisen in ligt; het land, dat de eenheid van Pruisen in den weg staat. Maar tegelijkertijd aan Polen zijn verbinding geeft met de zee. Men moet in dien Poolschen corridor gereisd hebben om de moeilijkheden, die grensautoriteiten, met de beste nationale bedoelingen bezield, den internationalen reiziger kunnen aandoen, te beseffen. Waarlijk, wij kwamen van Danzig, hadden van deze buitengewoon belangwekkende, meer Hanzeatische dan Duitsche, stad genoten. Maar wij genoten weinig van de reis van Danzig naar Warschau, die heel wat meer
moeilijkheden opleverde dan men kan veronderstellen!
Het in 1918 herboren Polen behoort tot die landen van
| |
| |
Europa, waarheen zich - voor een deel gelukkig - in den loop der eerstvolgende jaren de groote stroom van reizigers zeker niet zal richten. Daarvoor heeft men in dit, gedeeltelijk onbekende land, nog met te veel moeilijkheden, intusschen meer schijnbaar dan werkelijk, te kampen. Polen is nog niet tot dien trap van twijfelachtige ontwikkeling gekomen, dat men er al gereisd wordt; er niet meer zelf kan reizen. De tijden, dat men, als in de zeventiende en in de achttiende eeuw, werkelijk avonturen tegemoet ging, zijn in Polen zoo goed als elders voorbij. Maar toch, iets wat naar den avontuurlijken kant zweemt, zit er nog in een reis naar dit gedeeltelijk onbekend gebied met plaatsen, welker namen nog niet overal bekend zijn. Op onvriendelijkheid jegens den vreemdeling zal men er niet stuiten; op onwil om hem te helpen nog minder!
Nog is Polen niet verloren: men heeft het gezongen gedurende geheel de negentiende en een klein deel der twintigste eeuw. Inderdaad, ook nu nog geldt het, want economisch en financieel behoort Polen nog allerminst tot de reeds geheel gesaneerde Staten. Maar het heeft een eigen innerlijk; het wenscht een eigen leven te leven, en wie er rondreist, kan daaraan niet twijfelen: het werkt voor eigen zelfstandigheid.
H.CH.G.J. VAN DER MANDERE.
April 1926
|
|