De Vlaamsche Gids. Jaargang 14
(1925-1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |
De Zorg voor het KindMet dankbare vreugde begroeten wij het verschijnen van de volgende deelen van Prof. Kohlbrugge's Practische SociologieGa naar voetnoot(1) In de voorgaande studie had de werkelijk hoogstaande geleerde uiteengezet, hoe ieder mensch zich ten opzichte van de samenleving heeft te gedragen om in zich het sociaal denken en voelen, waaruit het sociaal geweten zal ontspruiten, te ontwikkelen. Deel II beoogt een practische toepassing der sociale gedachte te brengen, met betrekking op het normale kind. Op boeiend wetenschappelijke wijze gaat de denker de geheele lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het kind na, van zijn geboorte af. Hij licht ons afdoende in over de moedercursussen, die het belang der natuurlijke voeding, van licht, lucht, verpleging en kleeding aantoonen. Vraagstukken van opvoedkunde en van huishoudkunde worden behandeld met de toekomstige moeders. Raadgevingsbureelen verstrekken de zwangeren raad over de te volgen levenswijze; kraamvrouwenvereenigingen verschaffen voedsel, luiermanden, geld. De vroedvrouwen geraken wetenschappelijk op de hoogte van zuigelingenzorg; onopgeleide bakers verdringt men door onderlegde kraamverzorgsters. De eisch van rust en voeding voor de jonge moeder leidt tot de invoering van kraamverzekeringen. Het zuigelingen-consultatiebureel veroordeelt de kinderkribben. In de bewaarscholen en de lagere scholen naar het stelsel van Dr. Montessori kweekt men anti-sociale individuen, die het harde leven niet kunnen dragen. Kinderen met verbale intelligentie behoeven gescheiden van die met sensorieele vermogens. De socialisten, die vroeger de gelijkheid verdedigden, zijn, sedert zij zich met de opvoeding zijn gaan bemoeien, tot de gevolgtrekking gekomen, dat slechts een beperkt aantal voor hoogere ontwikkeling vatbaar is. | |
[pagina 462]
| |
Op ieder van ons rust de sociale plicht om kinderen met buitengewonen aanleg, die door armoede der ouders er van terug gehouden worden dien te ontwikkelen, behulpzaam te zijn, om een opleiding te ontvangen, die aan hun talent beantwoordt. Prof. Kohlbrugge bemerkt weinig bereidwilligheid bij de onderwijzers om hun belangen aan die van het kind op te offeren. De leeraar trachte de inwendige krachten op te wekken. Hij blijve niet verstard in conservatieve methoden. (Maar hoogerhand moet meewillen!) De beperkte kennis van den onderwijzer is oorzaak, dat hij zelden twijfelt; toch leidt alleen twijfel tot eigen onderzoek en tot ingaan op de gedachten van anderen. Al wat wij weten dient om te weten, dat wij niets weten! Goed onderwijzen eischt gestadig zichzelf ontwikkelen en hernieuwen, zich aanpassen aan de karakters der kinderen. Deze nemen alleen op, wat overeenstemt met den zelfstandigen groei hunner persoonlijkheid. Dat weten heeft enkel waarde, dat men in de praktijk weet toe te passen. Handenarbeid geeft het kind, dat vroeger slechts leerde zwijgen, gelegenheid veel te vragen, met den onderwijzer en de andere makkers te overleggen. Kerschensteiner roemt zijn invloed op de sociale vorming. Het een kind leert van het ander, helpt het ander (Dalton), allen willen een doel bereiken. Alleen uit roeping mag iemand bij het onderwijs gaan. In de normaalscholen bindt men de geesten. Men vergeet, dat de onderwijzer een persoonlijkheid moet zijn. Voor het vervolgonderwijs zijn leerkrachten noodig, die op alle vragen kunnen antwoorden. Dit onderricht draagt het karakter der arbeidsschool. Dagonderwijs is te verkiezen boven een avondcursus, waarvoor de leerlingen wellicht de voldoende frischheid missen. Vakonderwijs mag niet verwetenschappelijkt worden. Het is van algemeen belang, dat de meisjes een goede ontwikkeling krijgen door huishoud- en nijverheidsonderricht. Zij behoeven te leeren hoe men een huis gezellig maakt. Door ouderraden treden de leerkrachten in intiemer verbinding met de ouders; zij nemen de tweespalt tusschen school en gezin weg. De oudercommissies zijn een machtig middel voor de geestelijke ontwikkeling van het volk. De school moet zich aansluiten aan het gestadig evolueerend leven der maatschappij. In vereenigingen van oud-leerlingen zal de invloed van den sociaal voelenden onderwijzer van onberekenbaar nut worden. De schoolarts zal een zielkundige en een opvoedkundige wezen. Hij blijft in voeling met het onderwijzend personeel en met de gezinnen der kinderen. Hij voedt de ouders op, geholpen door de schoolbezoekster. | |
[pagina 463]
| |
Speeltuinen zijn een veiligheidsklep voor den overtolligen levenslust der jeugd; daardoor vermindert de criminaliteit. De jongen moet een vrije beroepskeus kunnen doen en dus de verschillende beroepen leeren kennen. Ambachts- en vakonderwijs behoeven geregeld en uitgebraid te worden. De vakvereenigingen zouden zich om den jongen arbeider moeten bekommeren. Een dringende eisch is de wijziging der wetgeving ten opzichte van het kind der ongehuwde moeder... De coëducatie stelt ons voor een moeilijk vraagstuk. Er schuilt een groot gevaar in de afzondering der geslachten. Deze leidt tot geslachtelijke overprikkeling. Het Katholicisme legt door zijn ascetisme al te veel nadruk op het sexueele en vergroot de beteekenis daarvan. Aan de katholieke opvoeding schrijft Masaryk het geslachtelijke element in de Fransche letterkunde toe. Zij, die de coëducatie hebben toegepast, tactvol en voorzichtig, stellen vast, dat er een machtige invloed van uitgaat. De kinderen gedragen zich als broeders en zusters. Hysterische meisjes keerden terug tot normalen geestestoestand; lompe jongens herkrijgen gevoelens van ridderlijkheid. Wel ontwaken soms gewaarwordingen van genegenheid, die later tot gelukkige huwelijken leiden, doch dit kan onmogelijk als een nadeel der coëducatie worden aangemerkt. Het stelsel moet echter in handen zijn van personen met bijzondere opvoedkundige gaven. Het vergt een getrouwe nabootsing van het gezinsleven. Voor elke stad zou het een groote aanwinst te noemen zijn, zoo zij over een ernstige kinderpolitie beschikte. Abnormale kinderen worden bijzonder bestudeerd in deel III. Geestelijk abnormaal zijn de achterlijken, de zwakzinnigen, de idioten; de psychopaten, de nerveuzen; de lijders aan vallende ziekte. Achterlijkheid gaat gepaard met moreele defecten. In bijzondere scholen leert men hun vooral hun handen te gebruiken. Staat er een vaste wil boven hen, zoo zullen zij maatschappelijke deugden leeren beoefenen. Nochtans kunnen slechts de besten onder hen later op de vrije markt mededingen. Daartoe moet aangepast vak-, ambachts en avondonderwijs bijdragen. Voor kinderen, wier geringe geestelijke ontwikkeling, karakterfouten of onhandigheid niet veroorloven hen met normale werklieden te mengen, heeft men arbeidsscholen geopend. Daar zoo velen van deze zwakzinnigen mislukken, waardoor al wat er voor hun opvoeding besteed werd, als nutteloos weggeworpen moet worden beschouwd en zij spoedig anti-sociaal worden en hierdoor de gemeenschap op nieuwe kosten jagen, | |
[pagina 464]
| |
zoo diende men hen onder curateele te kunnen stellen. Voor sexueel-abnormalen, verwaarloosden, crimineelen, zijn centrale gestichten noodig. Voor de behandeling van psychopatische kinderen (door middel van speelmiddagen, wandelclubs, observatiehuizen, verplaatsing in een andere omgeving, vacantiekolonies, sanatoria) komt Duitschland aan de spits. Epileptische kleinen hebben het recht de openbare scholen te bezoeken, al geven zij wel eens storing. Tot de lichamelijk abnormalen behooren de kreupelen, de blinden, de doofstommen, de slechthoorenden, de slechtzienden en de spraakgebrekkigen. De constitutioneel zwakken, de reconvalescenten, de lichtvermoeiden, de zenuwachtigen, de bloedarmen, de klierzieken, de teringachtigen komen in aanmerking voor de openluchtschool. Lijdertjes aan hartkwalen, tering, toevallen, algemeene zwakte geeft men onderwijs in hun woning of in de ziekenhuizen. Een fout is het, bij het zenden der kinderen naar kolonies in de eerste plaats te denken aan het proletariërskind der groote steden. Vele plattelandskinderen zouden bij de slechte woningtoestanden even zeer behoefte hebben aan herstellingsoorden, en hetzelfde zou van vele middenstandskinderen gezegd kunnen worden. In de Tehuizen voor schoolgaanden dient men alleen kleinen uit zulke gezinnen op te nemen, waarvan bewezen is, dat zij goede verzorging in eigen huis missen. Voogdijraden behartigen de belangen van hen, die zoo verwaarloosd zijn, dat de Staat hen aan de ouders moet onttrekken. Gezinsvoogden zijn bijzondere personen, die bereid zijn de herklasseering van een gezin te beproeven of aan een verwilderd kind leiding te geven. Herstel in de ouderlijke macht is een zaak, waarop telkens de aandacht moet worden gevestigd, want geen kind mag langer in een gesticht blijven dan noodzakelijk is. Het is wenschelijk, dat de bestuurders hieraan herinnerd worden, want het mag geen sleur zijn de kinderen tot aan hun meerderjarigheid onder voogdij te houden. Alle gestichten zullen trachten, als zij hun kweekelingen in de maatschappij brengen, hun een werkplaats of een dienst ten platten lande te bezorgen. In de meisjesgestichten heerscht nog het stelsel der dressuur, in plaats van de hartelijke verhouding van het gezin, die meer in de jongensinrichtingen bestaat. De slechtste uitslagen leveren de gestichten, waar uitsluitend bedreigde en crimineele meisjes in opvoeding genomen worden. De toekomst van deze hangt niet | |
[pagina 465]
| |
zoozeer van de ontvangen opleiding af, maar van het feit of zij al of niet tot een huwelijk komen. Weeshuizen moeten zoodanig ingericht, dat de kinderen deze steeds als hun thuis kunnen blijven beschouwen. Rijksgestichten leiden allicht tot ambtenaarsgedoe, tot bureaucratie, te ver doorgedreven controol en militairen dril. De bestuurders moeten zelfstandige en onafhankelijke menschen zijn, die hun persoonlijkheid kunnen leggen in hun werk. Het personeel behoeft oorspronkelijk te wezen, vol toewijding, van voldoende ontwikkeling, maar bovenal toegerust met die gaven, welke onderwijzers stempelen tot opvoeders. Het zal een machtigen steun kunnen vinden in den psychiater, die koeler oordeelt; zijn zuiver ontledende werkwijze kan den leeraar weer in zijn evenwicht brengen, om daarna, na gemeenschappelijk overleg, te komen tot een rustig overwogen opvoedingsplan. Observatiehuizen zullen steeds nuttig zijn ter vervanging van de huizen van bewaring, ter verwijdering van een kind uit zijn omgeving bij onmiddellijk dreigend gevaar, verder voor die gevallen, waarin een kind, na een kortdurende observatie, weer aan de ouders kan worden terug gegeven en eindelijk in zulke omstandigheden, waar de invloed van den gezinsvoogd, door de tijdelijke opname van het kind in zulk een gesticht, versterkt wordt. Landbouw wordt door gestichtskinderen weinig beoefend; toch verdient hij aanbevolen te worden voor de rustige achterlijken; daarin kunnen zij volkomen voldoen en dus nuttig zijn. Turnen, sport, spel, wandelingen, kampeeren ontwikkelen het lichaam. Muziek, zang, kunst, letterkunde worden verder als opvoedkundige middelen toegepast. De persoonlijkheid mag echter nooit onderdrukt. Men moet den band tusschen ouders en kinderen niet voor goed verbreken; het is niet voldoende, dat zij elkaar zien alleen eens op een feestdag. Dat het bezit en het beheer van eigen geld niet met de goede orde in een gesticht vereenigbaar is, wijst op een schaduwzijde te meer van deze opvoeding. Men late de kinderen met hun 21e jaar niet geheel los, zooniet zal bij velen de aan hen bestede moeite verloren gaan, en de toegewijde opleiders zullen er mismoedig onder worden. Voor men een jongen in een gezin plaatst, heeft men er voor te zorgen, dat hij een goed uitzet heeft, zoodat hij in deze niet onderdoet voor de zoons van het huis. Eenerzijds heeft men het kind te beschermen tegen uitbuiting, anderzijds de pleegouders, opdat hun liefdewerk niet onge- | |
[pagina 466]
| |
daan worde gemaakt door ouders of natuurlijke moeder, die gebruik makende van de rechten, die de wet hun verleent, het kind weer aan hen willen onttrekken, die alle zorgen hebben gedragen. Ten slotte laakt Prof. Kohlbrugge het nogmaals, dat men overal in de katholieke opvoedingsgestichten met zorg en angst de geslachtelijke ontwikkeling gadeslaat, wat tot wantrouwen en onvrijheid leidt. De tot het uiterste doorgedreven ‘verbijzondering’ in het clericaal onderwijs bergt in zich tal van gevaren; de onbeperkte vermeerdering van het aantal kinderen, nu het gebrek aan geldelijke hulpmiddelen zoo nijpend wordt, dient ook met een critisch oog onderzocht... Prof. Kohlbrugge is een ziener en een baanbreker tevens. Hij is gewis de flinkste socioloog, dien Noord of Zuid bezit; een wetenschappelijk vorscher van allereerste gehalte. Zijn onverdroten werkijver verrijkte ons met een gewrocht van ongemeene beteekenis, dat voor iedereen, die zich om het onderwijs bekommert, van buitengewoon belang zal blijken. De toekomst onzer zoo zeer geschokte maatschappij ligt in de handen der jeugd. Laten wij dan doordringen in dezer wezen, om haar te helpen de fouten, die wij begingen, niet te bedrijven. Gezonder gids dan Prof. Kohlbrugge op dit terrein is niet denkbaar!
JOZEF PEETERS. |
|