De Vlaamsche Gids. Jaargang 14
(1925-1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
De Ballade van RoesschaardGa naar voetnoot(1)1.[regelnummer]
Heer Roesschaard zong een liefdelied
En tokkelde op zijn tooverluit,
Het vlugge visscherskind wekte op
En stak den kop aan 't venster uit.
2.[regelnummer]
- Wie mag die zoete zanger zijn...?
Zoo laat nog in den zomernacht?
- Ik ben de zanger van de zee,
Die naar uw sterrenoogje smacht.
3.[regelnummer]
De zee heeft mij dat lied geleerd
Met wondertoet en schelpenmond;
Zij zong het mij met al wat ruischt
En orgelt op haar diepen grond.
4.[regelnummer]
- Zong u de zee dat mooie lied?
Asa, het gaat mij recht naar 't hart.
't Is dartel, klaar als goud. Het lijkt
Vol liefdevreugd en liefdesmart.
5.[regelnummer]
- Ik leerde horken naar 't gezoef
Der vliggerzieke meeuwenwiek;
Ik spon de koele klanken saam,
Die neuren in de windmuziek.
6.[regelnummer]
De regen met zijn tokkelvreugd,
De stormen in het sterrenlicht,
De heele nacht werd tot een luit, -
Die levend in mijn armen ligt.
7.[regelnummer]
Hoor toe, wat wilde, milde wijs:
Ik baad er in, ik smelt er in.
Geen zoetgevooisde moeder kon
Zoo heerlijk zingen naar uw zin.
| |
[pagina 458]
| |
8.[regelnummer]
- 't Is waar; geen moeder bij den haard
Verzon zoo mooi een wiegelied.
Zeg aan, hoe luidt uw naam, wanneer
Het landvolk u zijn groete biedt?
9.[regelnummer]
- Mijn naam is Roesschaard, jonge meid,
Een naam, die ruischt gelijk de zee,
Een naam van 't landvolk welbekend,
En van het oude zeevolk mee.
10.[regelnummer]
Een naam, vol suizelzoet geweld,
Muziek van machtig stormgeluid,
Die orgelt over heel de kust,
Zoo ver de Vlaamsche hemel sluit.
11.[regelnummer]
- Van Roesschaard heb ik nooit gehoord:
Ik ben geen kind van dit gewest.
Ik kwam van 't oude Brabant her
En woon hier pas een week of zes.
12.[regelnummer]
Een brand vernielde heel ons burcht
En liet mij armer dan de straat;
Doch weet, een monnik heeft voorspeld:
Hier wacht ons weer een beter staat.
13.[regelnummer]
- Kom, volg mij dan ter wijde zee,
Waar zóóveel schoonheid u verbeidt,
En waar mijn boezem, houw en trouw,
Zich juichend op úw boezem vlijt.
14.[regelnummer]
Het lot schiep u een edelvrouw,
Al heet gij maar een boerenkind:
Ik weet dat ik geen zoeter meid
Van hier tot aan den einder vind.
15.[regelnummer]
- En welke schatten goot de zee,
Verliefde zanger, vóór uw voet?
Waar wenkt de weerhaan van uw slot?
Ginds op een eiland in den vloed?
16.[regelnummer]
- Zij bouwde mij een lichtpaleis
Van schelpengruis en paarlemoer,
Met vensters, vlammend als de zon;
Van gouden sterren laait de vloer.
| |
[pagina 459]
| |
17.[regelnummer]
Die schatten, meisje, bied ik u,
Die sprookjesweelde haalt u in.
Daar luidt een blijdag zonder eind,
Daar kroon ik u tot koningin.
18.[regelnummer]
Koralen takken langs den muur,
Met wieren dekt ge uw jonge borst.
Zeg aan, zeg aan, of gij wel ooit
Van hooger weelde droomen dorst?...
19.[regelnummer]
- Een droom, die niemand droomen dorst!...
- Het tot der zeemeermin gelijk!...
- Der vogels in de veldwarand...
Der elfen in het elfenrijk!
20.[regelnummer]
- Wij dwalen langs den lauwen plas,
Omspannen door een regenboog,
Bezwijmend in elkanders arm,
Een weeldetraan in ieder oog.
21.[regelnummer]
Vergeten zal het smachten zijn,
Het zwijgend zwoegen, vroeg en laat,
Vergeten voor het hoogste heil, -
Dat duurt zoo lang de wereld staat!...
22.[regelnummer]
Het lot schiep een edelvrouw,
Al heet gij hier een visscherskind:
Ik weet dat ik geen zoeter mond
Van hier tot aan den einder vind...
23.[regelnummer]
Daal neer: mijn wiegelbootje wacht...
De morgen is niet ver. Maak spoed...
Heer Roesschaard voert u regelrecht
Het zee-mysterie te gemoet!...
24.[regelnummer]
- Mij lokt uw wiegelzieke boot,...
Gelijk uw lied, uw oogengloed...
Kom, Roesschaard, voer mij regelrecht
Het zee-mysterie te gemoet!...
25.[regelnummer]
Daar daalt zij uit het donker raam...
Daar zit zij neder aan zijn zij...
Zij glijden heen,... verdwijnen in
Den mist... als in een blanke sprei...
| |
[pagina 460]
| |
26.[regelnummer]
Zij zoeken naar elkanders lip,
Geketend op elkanders borst...
‘Een heerlijkheid, getuigt het kind,
Een droom, dien niemand droomen dorst!?’
27.[regelnummer]
...Doch zie... Een wilde storm rukt aan...
Het bootje worstelt... ‘Helpt! Gena!’
De golven huilen, slaan het om!...
Geen mensch nabij!... Ha-ha-ha-ha!...
28.[regelnummer]
De kolken grijpen naar hun prooi...
Wat wil die rauwe schaterlach?!...
Op 't water drijft een vrouwenlijk
Bij 't rijzen van den rooden dag...
29.[regelnummer]
Pas op, indien gij Roesschaard hoort,
Gij, mooie meisjes van de kust!
Gelooft de rijke leugens niet,
Waarmee zijn lied uw droomen sust!
30.[regelnummer]
Past op, stopt haastig ieder oor!
Vaart nooit of nooit met Roesschaard mee:
Hij delft de visschersmeid een graf
In 't diepste van de diepe zee!
LAMBRECHT LAMBRECHTS. |
|