| |
| |
| |
Tooneelkroniek
Over August Strindberg, den grootsten dramaturg sinds Shakespeare, verscheen destijds, van de hand van Strindberg's landgenoot Nils Erdmann, een volumineus boek, waarvan thans een Duitsche vertaling het licht zag (H. Haessel Verlag te Leipzig), aangevuld door den schrijver van het Zweedsche boek, en dus completer dan het origineel: 844 bladz. kleine tekst, waarin de auteur, met behulp van nieuw en nog onbekend materiaal, tracht de geheimzinnige schaduwen, die nog steeds deze groote figuur gedeeltelijk verbergen, te doordringen. Met duizend kleine trekjes wordt het beeld van den dichter opgebouwd en uitgediept; de auteur laat niets van het voorhanden zijnde materiaal ongebruikt. Maar juist deze profusie van, elkaar soms tegensprekende, details, de overvloed aan anekdotische levensbeschrijving, maken het beeld in zekeren zin toch weer onduidelijk. Dit gezegd met al het respect dat geboden is voor een dergelijken reusachtigen arbeid die alleen mogelijk was uit groote begrijpende liefde voor den mensch en den kunstenaar. We zien in dit boek Strindberg, als de voortdurend door zijn plicht-om-de-waarheid-te-zeggen gekwelde, - waar toch zijn behoefte was het leven licht en schoon te zien: tragische dualiteit die geheel zijn bestaan beheerschte, en... vergalde: ‘Het gansche leven geschoenriemd, en toch verlangen de menschen dat ge moois van hen vertelt... Dat deed ik dikwijls, doch dan waren het de eigen schoone gedachten van een gedroomde wereld die niet bestaat.’ Zooals hij ook in ‘Doodeneiland’ zegt: ‘Het kwaad dat gij gedaan hebt, verkeert in verlangen naar het goede; het leelijke dat ge zaagt, drijft u tot het schoone.’
We zien er den door velen voor een vrouwenhater gehouden Strindberg in zijn laatste levensjaren nog een meisje beminnen met den frisschen gloed, de teergevoeligheid van een ietwat romantisch jongeling. We zien hem tevens als de door de overgevoeligheid van zijn zenuwstelsel zich lange jaren op de grens van normale leven en waanzin bewegende, doch die daardoor tevens bladzijden heeft kunnen schrijven van geweldige, huiveringwekkende, gehallucineerde luciditeit, waarin spiralen omlaag kronkelen naar de mysterieuse diepten van onontdekte
| |
| |
menschelijkheid. Zijn op de spits gedreven wild en levenskrachtig idealisme, dat door iedere aanraking met de op een aantal vergulde leugens gebouwde samenleving tot in zijn diepste binnenst gekwetst werd, reageerde door toomeloos heftige, haast waanzinnige uitbarstingen van woede, die niets ontzagen, en des te verschrikkelijker waren, waar ze gepaard gingen met het besef van machteloosheid, en resignatie en onderwerping eerst konden komen nadat de levenskracht had afgenomen...
In het laatste gedeelte van het boek komt de auteur tot de conclusie dat Strindberg wereld en menschen al te zeer door den bril van zijn persoonlijke ervaringen en ziekelijke levensbeschouwing zag, dat zijn drama's steeds een bekentenis waren, karakteristiek voor den auteur zelf, meer dan voor de geteekende figuren. Het schijnbaar vrije, objectieve wereldbeeld is ontstaan door louter subjectieve indrukken. Wel is waar voegt Nils Erdmann er bij, dat ten slotte in alle dichtkunst dit ‘Umwandlungsprozess’, in grootere of mindere mate heeft plaats gehad, maar bij niemand is dit in zoo sterke mate het geval als bij Strindberg, zeer ten nadeele zijner plastiek. Klinkt deze stelling niet als een veroordeeling van het geheele moderne streven in het drama: veralgemeening? Wie, dichter, bevroeder, ontdekkingsreiziger in het rijk van psychisch leven en beleven, kan trouwens veralgemeenen, wanneer het iets anders betreft dan gemeenplaatselijke levensdingen?
In ieder geval een allermerkwaardigst boek.
Op de Hollandsche boekenmarkt zijn een heele reeks nieuwe Hollandsche tooneelstukken verschonen. De heer Ys-Vissel, een nieuweling, schreef een trilogie van eenakters, die gebundeld werd onder den titel De Val. Het eerste: Achilles en Briseus, een onderwerp uit de Grieksche mythologie - feitelijk een tweespraak -, is boven de macht van den auteur gebleken. Veel beter is nr 2: Professor Bulder. Misschien wat lang uitgesponnen - naar Hollandsche gewoonte -, is het een wel geestig ding, origineel, met gezonden humor en vlotte puntige dialoog. De man der toekomst, derde ‘val’, geeft, net als het stuk van Shaw dat denzelfden titel draagt, een episode uit het leven van Napoleon Bonaparte. Deze drie stukjes waren meer dan een belofte. In een volgende werk van dezen auteur, getiteld: De doodende straal, een pleidooi tegen den oorlog, komt echter van deze belofte niet veel terecht. Het is een dilettanterig, stumperig ding, naïef als een ‘mannekensblad’.
| |
| |
In het blijspel in drie bedrijven: De Hanebalk, van den heer Johan Broedelet, is het onderwerp een nieuwe variante op het thema van den armen schilder met talent en fierheid, die door een ‘schwärmerische’ fee met centen - hier de dochter van een rijkgeworden fabrikant van vulhaarden - uit de labyrinten wordt geholpen. De aangebeden man en idealist stribbelt eerst wat tegen, maar, zooals in de Duitsche blijspelen, naar wier patroon De Hanebalk geknipt werd, einde goed, alles goed. Gegeven en technische uitwerking zijn bepaald simplistisch, en in het tweede bedrijf werd schromelijk met ‘vulsel’ gewerkt. De dialoog is af en toe wel geestig.
De heer J.H. Speenhoff, de oolijke liedjeszanger, wiens ‘kunst’ erg wordt overschat, heeft destijds, in samenwerking met den heer Albert van Waasdyk, een stuk geschreven, dat door een Vlaamsche jury, in een der jaarlijksche prijskampen voor tooneelletterkunde, die door de stad Antwerpen worden uitgeschreven, den eersten prijs behaalde. Bij de eerste opvoering te Antwerpen constateerde de Antwerpsche pers dat het ding een pastiche was van een bekend Vlaamsch tooneelstuk.
Maskers en Wijn is thans verschenen. Ondanks latere wijzigingen blijft de gelijkenis met hoogerbedoeld Vlaamsch werk opvallend...
Van mevr. Suze La Chapelle-Roobol, de schrijfster van ‘Een boete’, een stuk dat ook bij ons herhaaldelijk werd opgevoerd, niet zonder bijval, verschenen twee nieuwe werken: Het Voorbeeld, tooneelspel in 4 bedrijven, en De Steek, blijspel in drie bedrijven. Het laatste is een vrij onschuldige tooneelbewerking van een novelle van den Spaanschen schrijver Pedro a de Alançon, als tooneelstuk minder geslaagd. Heel wat beter is Het Voorbeeld. Het gegeven is ongeveer hetzelfde als in het bekende: ‘Het hoogste Recht’, van mevr. Ina Boudier-Bakker. Maar het zwaartepunt ligt hier niet in den zielestrijd van de vrouwelijke hoofdpersoon, die, in haar huwelijk niet de volle bevrediging vindend van haar verlangens, haar man wil verlaten om een ander te volgen, dien ze denkt lief te hebben - en door de gedachte aan de kinderen, die ‘het hoogste recht’ hebben, wordt weerhouden. Bij mevr. La Chapelle-Roobol is het de moeder van de vrouwelijke hoofdpersoon die, vroeger zelf aan de roepstem van het leven gehoor gevend, man en kinderen heeft verlaten, doch het verwachte geluk niet vond, en haar dochter belet heen te gaan, haar het eigen voorbeeld voorhoudend, de eigen bittere ervaring. Door dit op een andere plaats liggend ‘zwaartepunt’ staat het stuk van Mevr. La Chapelle-Roobol veel minder sterk dan ‘Het hoogste Recht’.
| |
| |
Mevrouw Boudier-Bakker overtuigt ons, mevrouw La Chapelle-Roobol niet. Het voorbeeld van de moeder bewijst immers niets. Een vrouw die man en kinderen verlaat, om een minnaar te volgen, kan ongelukkiger worden dan ze was bij haar man, maar ook het tegenovergestelde kan waar zijn. Bij mevrouw Boudier-Bakker loste het speciale geval zich op in de algemeene moreele wet: de moeder moet bij haar kinderen blijven, desnoods daar alles voor dulden en doorstaan. Bij mevrouw La Chapelle-Roobol blijft het speciale geval voortdurend hoofdzaak, en belemmert de ontwikkeling van een naar gemeenschappelijkheid strevende gedachte. Toch is Het Voorbeeld een flink en degelijk werk, met een logische lijn en klimming, vlot en natuurlijk gedialogeerd, en dat, mits een goede vertolking, ongetwijfeld een bijval van goed allooi tegemoet gaat.
Al deze Hollandsche stukken werden uitgegeven door ‘Haverman's moderne Tooneelbibliotheek’ te Naarden.
Van meer dan gewone beteekenis is Liefde van Henri Bakels (N.V. Drukkerij Jacob van Campen, Amsterdam). De heer P.H. Ritter Jr., die voor dit stuk een voorrede schreef, zegt daarin o.m.: ‘De schrijver heeft getast naar het hoogste dat hij zich als menschelijke liefde denken kan, en heeft een ideaal gesteld. Hij projecteert deze waarheid als een levensvizie, een lichtende idee, hij verheft er een individueel vraagstuk door tot een vraagstuk van universeele beteekenis.’ De heer Ritter blijkt goed gezien te hebben, waar hij het drama samenvat: ‘De verschillende figuren die in dit spel verschijnen, vertegenwoordigen verschillende zijden van den naar liefde hunkerenden, in liefde teleurgestelden en met de liefde niet tot duidelijkheid komenden mensch onzer dagen.’ Een stuk als dit is een zeldzaamheid, en gespeeld voor een doorsneeschouwburgpubliek, zou het waarschijnlijk niet zijn wat men noemt: een succes. Het is eer het werk van een dichter en denker dan van een dramaturg. Maar voor een meer beperkt, speciaal publiek, dat den schouwburg niet beschouwt als een oord van uitspanning en pleizier, maar wel als een tempel, een brandpunt van geestelijk leven, kan, bij gepaste insceneering, en wijding en overgave bij de vertolkers, hiervan een indruk uitgaan, heel wat dieper en echter dan van menig succestooneelstuk. Het uiterlijk gebeuren is in Liefde tot een minimum beperkt. Het drama is geheel innerlijk. Naar den buitenkant zijn de figuren slechts even aangegeven, om hun verlenging te krijgen in het zielegebeuren.
Op één punt zijn we het niet met den inleider eens, nl. daar waar hij de meening uitdrukt dat de schrijver zich evengoed, of wellicht beter, tot andere vertolkingsvormen dan die van het
| |
| |
actueel gebeuren had toegewend. De stijl van dit drama wijst weliswaar in de richting een legendarische of historische aankleeding. Maar van grooter belang is, dat de schrijver niet alleen een drama wou schrijven, maar ook moraliseeren. Sommige passages brengen het werk beslist in de sfeer van ons moderne leven. B.v. als in het tweede bedrijf (blz. 54) Constant zegt: ‘De menschen zoeken; ze moeten wel zoeken, want het oude systeem, onder de leuze: “Kennis is macht” heeft gefaald, heeft een gemeenschap van zielszieken, van ontevredene zenuwzwakken en zenuwzieken gekweekt. Goddank, de tijd gaat aanbreken waarin we zullen belijden: - Wij moeten niet streven naar macht, doch naar geluk en liefde. Er is toch niets belangrijkers, dan dat de mensch gelukkig is.’
We beamen volkomen de woorden van den inleider, waar hij zegt dat wie dit stuk met de noodige vroomheid leest ‘geen berouw zal hebben over nutteloos verspillen van uren, want dit werk van Bakels is een merkwaardige verschijning te midden van het geestelijk leven in het Holland van onze tijd.’
ERNEST W. SCHMIDT.
|
|