De Vlaamsche Gids. Jaargang 14
(1925-1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
TijdschriftenkroniekLa Revue Belge. - Europe. - De Toerist. - Abendland.Wij eindigden onze vorige kroniek met te zeggen dat, in het nr. van 1 Januari 1926 van LA REVUE BELGE, een artikel van oud-President Poincaré gepubliceerd werd, betiteld Après Locarno. 's Schrijvers naam is een programma: M. Poincaré kan, mug niet tevreden zijn over het Akkoord van Locarno. Eerst herinnert ons schrijver aan 1919: onderteekening van het Verdrag van Versailles, defilee der geallieerde troepen onder het Are de Triomphe, proclamaties, plechtige verklaringen.... Daartegenover, nu, in 1925, te Londen, het onderteekenen van het Akkoord van Locarno... De vertegenwoordiger van het Fransche ‘Bloc National’ begint met al de moeilijkheden op te sommen, waartoe de voorafgaande besprekingen aanleiding gaven, en die, volgens hem, het bewijs zijn, dat Duitschland het vertrouwen niet waard is, dat men er in stelt. Daarna onderzoekt hij de overeenkomsten zelf: M. Poincaré vindt het niet goed, dat men er eerst en vooral den nadruk niet oplegde, dat Duitschland - en Duitschland alleen - de schuld draagt van hetgeen in den tekst niet meer heet dan ‘le fléau de la guerre 1914-1918’; M. Poincaré vindt het niet goed, dut Engeland nu als een scheidsrechter staat tusschen Duitschland eenerzijds, Frankrijk en België anderzijds; M. Poincaré vindt het niet goed, dut Frankrijk en België niet als rechters mogen optreden, in zaken, waar ze eigen belangen te verdedigen hebben, maar, vooraleer Duitschland den oorlog te verklaren, de uitspraak van den Volkenbond af te wachten hebben; M. Poincaré vindt het niet goed, dat, na de onderteekening van het Akkoord, men in de Duitsche pers over Eupen-Malmedy en Elzas-Lotharingen nog mag spreken, dat men er in Duitschland nog aan denken mag, dat die streken tot het Reich eens hebben behoord; M. Poincaré vindt het niet goed, dat men aan Duitschland niet terzelfdertijd de verplichting heeft opgelegd ook de Oostelijke tegenwoordige grenzen als definitief te aanvaarden; M. Poincaré vindt het niet goed, dat men te Locarno aan de vertegenwoordiger van Duitschland mondelinge beloften heeft gedaan, ‘des promesses latérales’ en dat Duitschland nu aandringt, opdat men deze vervullen zou; M. Poincaré vindt het eindelijk niet goed, dat men, op het Akkoord steunend, reeds de algemeene ontwapening aan 't voorbereiden is. - Het Akkoord van Locarno is natuurlijk geen perfectie: het is een werk der menschen... Maar het is een ‘akkoord’ en geen opgelegde vrede; daarom moest men van beide kanten toegeeflijk en inschikkelijk zijn. De geest van Locarno en de geest van M. Poincaré zijn twee onvereenigbare geesten...
In dit zelfde nr 1, Jg, Hl, van LA REVUE BELGE heeft het Karl Hunquet, hoogleeraar te Luik, over: Nos marks en souffrance. Schrijver voorziet dat de 7 miljard Duitsche marken, die in de kelders onzer Nationale Bank berusten, in ten afzienbaren tijd door Duitschland zullen overgenomen worden, Hij stelt dit verheugend nieuws in verband met persoonlijke gesprekken, die hij te Rome had met aartsbisschop Tacci en met 's Pausen secretaris, aartsbisschop Gasparri. Minister Tschoffen drong wat later bij het Vatikaan aan en voetstappen werden door het pauselijk hof te Berlijn aangewend om België in zake de overname | |
[pagina 287]
| |
der marken voldoening te geven. Of Duitschlands gunstige stemming alleen te danken is aan de tusschenkomst van den Paus schijnt ons niet heelemaal bewezen. Prof. Hanquet deelt in het 2e gedeelte van zijn bijdrage een artikel uit L'ACTION FRANçAISE mede, waaruit blijkt dat men er in Duitschland ernstig aan denkt de 7 miljard marken over te nemen tegen de teruggave van Eupen-Malmedy. Daar zal Rome zeker aan vreemd zijn... In La Quinzaine Littéraire bespreekt Albert Giraud: 1. het nieuw stuk van Gustave Van Zype: Les Antres, dat hij ‘la tragédie bourgeoise de l'altruisme’ heet en aanziet als het best opgebouwde en volledigste tooneelspel dat Van Zype ooit schreef; - 2. Amours Rustiques, drie novellen van Hubert Krains, uitgegeven door ‘La Renaissance du Livre’ te Brussel; - 3. Tantes, van C. Buysse, in het Fransch vertaald door Aimé Colpaert en uitgegeven insgelijks door ‘La Renaissance du Livre’. Buysse's laatste roman schijnt Giraud niet buitengewoon geboeid te hebben. Hij heeft het werk in den oorspronkelijken tekst ook niet kunnen lezen, daar hij het Nederlandsch niet machtig is en hij bekent zelf dat hem daardoor veel van de waarde van het werk heeft moeten ontsnappen. Ziehier dan zijn beoordeeling: ‘Le milieu provincial est pittoresquement décrit. Les trois vieilles filles sont évoquées avec bonheur, dans leurs attitudes guindées et leurs manières désuètes. Les trois nièces leur font pendant, en plus pâle. Les deux amoureux me semblent quelconques. La révolte de la fin est émouvante et clôt dramatiquement l'oeuvre, qui languissait un peu. J'ai relevé des longueurs, des lourdeurs et par moments des trivialités fâcheuses. L'espèce de menuet des trois tantes et des trois nièces a du piquant, mais il est trop symétrique et m'évoque ces petits personnages falots que fait mouvoir, lorsqu'on tourne sa manivelle, une orgue de Barbarie de l'ancien temps. Quoi qu'il en soit, l'oeuvre n'est pas ordinaire, elle a des parties excellentes, vigoureusement traitées. Elle a de plus le périlleux honneur de présenter une certaine analogie avec un des plus beaux romans de Balzac: Pierrette.’ In La quinzaine politique heeft het oud-Minister Paul Tschoffen over den toestand der openbare financiën in Frankrijk en België, in België vooral, waar dunk zij den ijver van oud-Minister Theunis en van Minister Janssen de horizont stilaan opklaart; hij zou sneller opklaren indien België zooveel vertrouwen in zijn eigen munt stelde als de vreemde landen het doen. Minister Tschoffen twijfelt er echter niet aan, dat, des ondanks, onze Meester van het geldwezen het ondernomen werk tot een goed einde zal brengen, daar hij met zich de verlichte kapitalisten en de tegen alle avonturen gekante burgers heeft en daar hij op den steun van al de mandatarissen der kleine lui rekenen mag.
No 37 (15 Januari 1926) van het maandschrift EUROPE (Parijs) behelst o.m. een psycho-sociale novelle, die onze tijden op uiterst treffende wijze typeert: /L'Employé Municipal van Leonhard Frank, uit het Duitsch vertaald door Claude Ginarin; verder een psycho-literaire studie van Félix Bertaux over Heinrich Mann et les Lettres Françaises. Op het oogenblik dat IL REGIME FASCISTA, het orgaan van Farinacci, het persbericht de wereld inzendt, dat de debatten over de zaak Matteoti hoogstwaarschijnlijk in de eerste dagen der maand Maart zullen beginnen voor het assisenhof van Chieti, schijnt ons het artikel van prof. Caetano SalveminiGa naar voetnoot(1): L'Affaire Matteoti wel het belangrijkste stuk, dat in het hier besproken nummer | |
[pagina 288]
| |
van EUROPE voorkomt. Na de personages van het drama te hebben gekenmerkt en gesitueerd, verklaart schrijver chronologisch te willen te werk gaan en zijn onderzoek te willen steunen op documenten, die hij eerst en vooral opsomt, op de waarde van elk dezer den nadruk leggende: de brief-testament van Finzi, het gedenkschrift Filippelli, de brief, het gedenkschrift en de verklaringen van Cesare Rossi en het requisitoir Santaro. Met deze stukken in de hand valt het Salvemini niet moeilijk te bewijzen, dat de moord, op den socialistische afgevaardigde gepleegd, het werk was van de in Italië aan het bewind zijnde menschen. Schrijver herinnert ons aan alles wat door den machthebber, Mussolini en zijn trawanten verzonnen en ondernomen werd om de schuldigen aan de verdiende straf te onttrekken: zoo werd er aan de amnestiewet van 31 Juli 1925 zóó gewrongen en gerokken, dat ze op twee der voornaamste misdadigers kon toegepast worden en Salvemni voorziet voor de anderen een onmiddellijke in vrijheidstelling of zelfs een algemeene vrijspraak. Mussolini zelf zal natuurlijk buiten het debat worden gehouden; staat de ‘duce’ inderdaad niet boven de wet en heeft men zijn persoon niet onlangs heilig willen verklaren? EUROPE kondigt voor 15 Februari a.s. een extra-nummer aan, gewijd aan Romain Rolland, ter gelegenheid van zijn 60e verjaring. ‘En plus des témoignages et des articles, que nous avons annoncés dans notre précédent numéro, zegt de redactie van het tijdschrift, nous sommes heureux d'informer nos lecteurs que ce numéro contiendra d'importantes pages inédites de Romain Rolland.’
In nr. 1, Jg. V van DEN TOERIST (Antwerpen), orgaan van den thans 30.000 leden tellenden Vlaamschen Toeristenbond, beschrijft ons Ernest Claes met zijn welbekend talent een Oud Kempisch stadje. Pol de Mout bespreekt er West-Brabant, nr IV van de reeks ‘Steden en Landschappen’ uitgegeven door ‘De Sikkel’ te Antwerpen, in samenwerking met den ‘Vlaamschen Toeristenbond’, 1925. Dr. G.S. schetst op hoogst interessante wijze de geschiedkundige lotgevallen en de ethniscïie toestanden in Subkarpatisch Roetenië en zegt ons een woordje over de voornaamste steden van dit land. Buiten een paar mededeelingen van het Bestuur van den Bond, hoeven we nog de correspondentie uit Engeland te vermelden over den Londenschen Mist, een meer sociaal en grootstadsch verschijnsel dan een meteorologisch phenomeen, dat voor den gezondheidstoestand der bevolking vreeselijke gevolgen heeft.
Wij ontvangen daareven aflev. 5 (1 Febr.) van ABENDLAND, het nieuwe Duitsche maandschrift, dat we aan onze lezers reeds hebben doen kennen. Aflev. 5 is een ‘Sonderheft’ met het oog op Duitschlands aanstaand binnentreden in den Volkenbond aan vraagstukken gewijd, betrekking hebbende tot Volkenbond en Volkenrecht. Een eerste gedeelte - met artikels van Oud-Bondskanselier Ignaz Seipel (Weenen) (Internationale Zusammenarbeit), van prof. Dr. Theod. Bauer (Karlsruhe) (Zum Plan einer Weltwirtschaftskonferenz), van Nationaalraad Streeruwitz (Weenen) (Kulturkrisis nach Weltplanwirtschaft) en van Dr. Paul Jostock (Freiburg) (Eschatologie des Kapitalismus) - heeft uitsluitend betrekking tot het vraagstuk der praktische samenwerking der volken. Vier andere artikels: individualistische u. universalistische Völkenrechtsauffassung door prof. Dr. A. Verdross (Weenen), Der deutsche Gedanke der Volkergemeinschuft door Dr. Karl Heyer (Stuttgart), Die Angelsachsen und der Völkerbund door lic. Dr. Hans Hartmann (Solingen) en Die Lebensgrundlagen des Völkerbunds door Leon Bourgeois staan gegroepeerd onder den gezantenlijken titel Geistige Grundlagen des Völkerbundes. Een derde gedeelte heet: Zür Völkerbundspolitik en behelst volgende bijdragen: Locarno, eine Etappe auch zum Europaproblem door Reichsminister a. D.H. Bell (Berlijn), Der Völkerbund und das neue Europa, door prof. Dr. A. Vulliod (Nancy), Die Gliederung des Völkerbundes, door Boliemicus en L'Union Catholique d'Etudes internationales, door Dr. Carl Docku (Zurich). C. DEBAIVE. 4 Februari 1926. |
|