| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Indien het waar is, dat elke opvoeder er belang bij heeft zijn gezichtskring zoo ruim mogelijk te maken en te houden, dan is het eveneens waar, dat die gezichtskring herkennelijk is aan de boeken die hij leest en aan de tijdschriften die hij doormaakt.
Te lezen boeken vermelden we hier niet, voor zoover die vallen buiten het raam der onderwerpen, die rechtstreeks of onrechtstreeks elken schoolman interesseeren moeten. Wel willen we even afwijken wat tijdschriften betreft, omdat juist op dàt gebied, dus buiten het eng pedagogische en schoolsche om, zoo velerlei is te ontdekken, waarmee de geest van opvoeders verruimd wordt en verrijkt.
We noemden vroeger reeds Volksontwikkeling, de uitgave der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, te Amsterdam; we vestigen er nogmaals de aandacht op, al ware het slechts, in den pas afgesloten jaargang, om de merkwaardige verslagen van W.E. van Wijk over ‘Het tweede en het derde jaar van den Arend’, zijnde die Arend een avondklub of werkkring voor de rijpere jeugd, en om de lange, leerrijke reeks bijdragen over het ‘Werk ten behoeve van ontwikkeling en ontspanning van het personeel der Nederlandsche fabrieken’. Want in die artikelen zooals in het heele tijdschrift groeit de opvoeding uit tot een breedopgevat maatschappelijk werk, wat haar vast niet van ondienst is. Gaarne noemen we ook Wil en Weg, een der uitgaven van de Maatschappij voor goede en goedkoope lektuur. De ondertitel van dit tijdschrift luidt: ‘een volksuniversiteit in woord en beeld’, en daarmee omvat de uitgever voortreffelijk den veelzijdigen inhoud, bestemd voor al wie zich letterkundig, artistiek en wetenschappelijk verder ontwikkelen willen. Tot die ‘al wie’ behoort zeker de schoolman; en deze krijgt er, o.a. aan de hand van de artikelenreeks van Dr. Büchner over ‘Molekulen en atomen’, van Dr. Günther over ‘Het leven der insekten’, van Herman Hana over ‘Sierkunst’ en over ‘Beeldhouwkunst’, van L. Simons over ‘Het drama der XIXe en XXe eeuw’ ruim gelegenheid toe, zijn eigen begrippen en kennis te herzien en te volledigen, zooals hij dat doen zou indien hij geïllustreerde voordrachtenreeksen in een ernstige volkshoogeschool meemaakte. Vermelden willen we, eindelijk,
| |
| |
Savoir et beauté, een Fransch-Belgisch maandblad, uitgegeven door de provincie Henegouwen met de bedoeling, in zoo ruim mogelijken kring belangstelling voor het schoone te wekken. Diepgaand zijn de artikelen niet, wenschen ze ook niet te zijn; maar elke maand voeren ze toch voldoende gegevens aan over het schoone in de beeldende kunsten, in de nijverheid, in het openbaar leven en over de wijze waarop het onderwijs dat schoone ten dienste staat, om het tijdschrift voor zeer velen aanlokkelijk te maken. Het is trouwens rijk geïllustreerd, biedt telkens een mooie buitentekstplaat aan en laat elk jaar één of meer extra-nummers verschijnen. Dit jaar brengt ons een speciaal nummer over ‘De dekoratieve kunsten te Parijs’; in vorige jaren kregen we o.a. ‘De dekoratieve en nijverheidskunsten’, ‘Henegouwen als bakermat der kunst’, ‘Het moderne meubel’. Eén schaduwzijde biedt het tijdschrift: zijn leiders zijn niet thuis in het Vlaamsche landsgedeelte en schijnen zelfs nauwelijks te vermoeden, dat daar ten goede van het schoone in het leven een massa werk tot uiting komt, dat waard is langs denzelfden weg aan het publiek te worden voorgesteld. Moge deze bedenking de Redactie nuttig blijken.
* * *
De boekenmarkt voert, op onderwijsgebied, velerlei produkten aan; vele zijn interessant, weinige dringen zich op, haast geene zijn standaardwerken.
Interessant is wel F. Pécaut's En marge de la pédagogie (uitg. F. Nathan, Parijs), een reeks artikelen, werkelijk op den zelfkant van het opvoedkundig vak, behalve een paar die handelen over ‘eenheidsschool en demokratiseering’ en ‘een Amerikaansch schoolman en het pedagogisch genie’, al wordt de opvoeder er niet veel wijzer mee. Belangwekkend ook Nos enfants door M. en E. Théodore (uitg. Desoer, Luik), zijnde een overzicht van wat huis en school te presteeren hebben in verband met lichamelijke, verstandelijke, manueele, esthetische, zedelijke en maatschappelijke opvoeding, maar rakende zooveel programmapunten aan, dat oppervlakkigheid vanzelf moest op den voorgrond treden. Interessant eveneens Tolstoi's Mémoire à Boulgakof sur l'éducation (uitg. ‘Lumière’, Antwerpen), een stuk van twaalf bladzijden, dat Charles Baudouin ons in zijn heel wat langere inleiding voorstelt als Tolstoi's pedagogisch testament en feitelijk hierop neerkomt, dat godsdienst en moraal de grondslag en ziel van alle opvoeding moeten zijn; maar welke godsdienst, welke moraal, dat wordt ons niet voorgehouden, al kunnen hier honderd vragen opgeworpen. Veel belangwekkender echter, want meer rechtstreeks ten bate van het onderwijs,
| |
| |
heeten we Individueel werk en het Daltonplan door A.J. Lynch, uit het Engelsch vertaald door J.E. Prins-Willekes Macdonald (uitg. Tjeenk Willink, Haarlem) en Vers l'école rénovée door O. Decroly en G. Boon (uitg. Office de Publicité, Brussel), die beide, in verband met haast dezelfde vastgestelde tekortkomingen van het klassikaal onderwijs, een onderwijsstelsel opbouwen dat een merkelijke verbetering wil zijn. Eerstgenoemd werk, waarvan we vroeger de Engelsche uitgaaf bespraken, bedoelt het klassikaal onderwijs grootendeels door het individueele te vervangen, door een volledig nieuwe werkindeeling. Het tweede, een brochure slechts, maar een zakelijke, zoekt de verbetering in het hergroepeeren van de leerlingen en het invoeren der belangstellingscentra. Beide werken geven een beeld weer van werkelijk doorgevoerde proefnemingen. En beide ook, indien de toegepaste stelsels wellicht niet geroepen zijn om algemeen ingang te vinden, hebben een intrinsieke waarde, groot genoeg om voor enkele jaren de belangstelling van alle pedagogische hervormers vast te houden. Gaarne voegen we hieraan een derde werk toe, L'autonomie des écoliers door Ad. Ferrière (uitg. Delachaux en Niestlé, Neuchatel), dat niet op het onderwijs, maar op de opvoeding der schoolgaande kinderen wil ingrijpen, en zulks wel door het inrichten van schoolgemeenschappen, leerlingen-republieken en het overdragen daaraan van een gedeelte van het gezag en de verantwoordelijkheid. Ook dat stelsel, in een aantal Amerikaansche en Europeesche scholen op de proef gesteld, kan gehinderd worden in zijn verlangen naar veralgemeende toepassing; maar Ferrière's beweegredenen en dokumentatie ten gunste zijn weer overtuigend genoeg om ons te dwingen, er meer dan terloops onze aandacht aan te schenken. - Een boekje, dat ons een aktualiteit leek,
was Is onze rijpere jeugd in wezen anders dan vroeger? (uitg. ‘Ontwikkeling’, Den Haag). 't Is eigenlijk een rapport, opgesteld door A.G. Dyserinck, S. Groshans en S.C. van Leersum, aan de hand van talrijke antwoorden op deze vraag, bij hen ingekomen. Er zijn bevestigende, ontkennende en twijfelende antwoorden bij; algemeen echter wordt erkend, dat de levensomstandigheden veranderd zijn en verbetering mogelijk is. In de conclusies staan enkele belangwekkende raadgevingen, al kwam men er niet toe, een diep ingrijpende maatschappelijke onderneming op te bouwen, wat nochtans wenschelijk is. - Gelezen hebben we ook The dawn of juvenile literature in England door G. Andreae (uitg. H. Paris, Amsterdam), een boek onder de zeldzame Engelsche, die kinderliteratuur behandelen. Gaarne hadden we daarin nauwer het verband zien leggen tusschen de 17e en 18e eeuwsche opvattingen in Engeland en elders; de literatuur voor
| |
| |
kinderen stond immers overal in hetzelfde teeken, en inzonderheid in Duitschland, Nederland en Frankrijk? Belangwekkende gegevens bevat het boek echter wel; de invloed van Locke, Defoe, Swift wordt er voortreffelijk in toegelicht, al blijkt het onkinderlijk gemoralizeer zoomin de Engelsche auteurs als de vreemde te hebben losgelaten.
Een werk dat we heelemaal apart te noemen hebben is Dr. J.L. Prak's De psychotechniek der beroepskeuze (uitg, J.B. Wolters, Groningen). Ofschoon het bedoelt zich tevens tot leeken te richten, is het hoofdzakelijk een uitmuntend boek voor opvoeders en psychologen, wie de maatschappelijke toekomst van de jeugd interesseert. De auteur, psycholoog aan de Philips-fabrieken, onderzoekt grondig de methoden die worden aangewend om het beroepspersoneel uit te kiezen en acht de psychologie den eenig ernstigen grondslag; maar die psychologie moet dan in rechtstreeksch verband gebracht met de bedrijven en beroepen en de eischen die ze stellen. Bedoeld verband wordt aangelegd door de psychotechniek, die de beroepsbeelden opmaakt, de physiologische, zielkundige en intellektueele testen samenstelt en uit de uitslagen der testonderzoeken haar besluiten afleidt. De testen vormen de ultra-delikate zijde van de psychotechniek; vele testen en ook zg. persoonslijsten zijn beslist af te keuren. De auteur verwerpt de vragen van Roels en Van der Spek, eveneens de enquêtes van Heymans en Wiersma; hij erkent alleen het experiment, dat toelaat de bewustzijnsverschijnselen af te zonderen. Het werk, dat 270 bladzijden omvat, is streng wetenschappelijk; en daarom dwingt het eerbied af, de bekentenis te lezen hoezeer de experimenteermethode nog in haar eerste stadium van ontwikkeling is.
* * *
Een woord thans over leerboeken, met inbegrip van boeken, die hoofdzakelijk den lesgever van dienst willen zijn. Om werk van eigen bodem voor te trekken vermelden we eerst Teekenen en handenarbeid (tweede graad) door J. Broeders en E. Vincent (uitg. H. Krick, Antwerpen) en Proeve van apologetische schriften voor het turndom door O. Delaive (uitg. ‘Anvers-Bourse’, Antwerpen). Eerstgenoemd werk, dat een vervolgstuk is, plaatst niet alleen teekenen en handenarbeid, maar alle overige leervakken mede in het teeken van het arbeidsbeginsel; maar het behoudt toch aan teekenen en handenarbeid om en voor zichzelf het leeuwenaandeel, zijnde 200 bladzijden tekst en 14 losse platen, voor, - en dat is goed. Alleen, en hier worde een verkeerde opvatting voorkomen: die 200 blz. zijn meer een veelzijdige studie en diepgaande ontleding van het onderwerp
| |
| |
dan wel een degelijke handleiding voor den onderwijzer. In afwachting dat de auteurs ons deze laatste, bondig en klaar, bezorgen, vertoonen zij zich als meesters in het vak en bieden zij dit aan als een werkelijk levenwekkenden en rijkelijk opbouwenden faktor in het onderwijs. Het boek van den heer Delaive over turnen draagt een dithyrambischen titel; en wie het inkijkt doet dikwijls den indruk op, dat de schrijver vooral als methodenstrijder en debater tegen de ‘Zwedisten’ verlangt op te treden, in verband met hun invloed in België, en ook gaarne de polemiek te gemoet ziet. Wij onthouden hier alleen de volledige Nederlandsche vertaling der ‘Schriften van Ling’, in dit boek opgenomen, en verder de grondige historische en methodologische kennis van het turnvak, die den auteur eigen blijkt te zijn. - Van eigen bodem ook is Taalschat door M. Wijckmans (uitg. ‘Excelsior’, Brugge). We gelooven niet, dat de auteur, leerares aan de Rijksnormaalschool te Brugge, de bedoeling heeft dit werk doorloopend, van a tot z, te laten gebruiken; maar dat elke taalleeraar in vierden graad, middelbaar en normaalonderwijs er rijkelijk stof tot persoonlijke verwerking in vindt is zeker, en daarom weze dit boekje van harte aanbevolen.
De uitgeversfirma J.B. Wolters, te Groningen, komt ononderbroken met nieuwe of hernieuwde produkten op de pedagogische markt; en het is tevens treffend, hoe het meerendeel hiervan in een stoffelijk kleed wordt aangeboden, mooi genoeg om onze Vlaamsche auteurs naar een Vlaamschen Wolters te doen verlangen. Van deze firma vermelden we: het Nederlandsch Leesboek in drie deelen, samengesteld door G. Bolkestein, A.P.C. Poelhekke en Dr. J. Prinsen, met de bedoeling het leesen taalonderwijs in den breedst mogelijken zin van dienst te zijn, wat ons, bij onze groote waardeering voor de mooie bloemlezing, verlangen doet, eenmaal het bondig voorbericht door een omstandig toelichten dier bedoeling te zien vervangen, zoodat het heele werk den lesgever zelf een didaktische leidraad wordt; - Précis historique et anthologie de la littérature française, door J.B. Besançon en W. Struik, een historische, geïllustreerde bloemlezing in twee deelen, waarvan het tweede alleen de 19e eeuw behandelt, met telkens een welsprekend overzicht van de behandelde literaire periode, al worden daarin tusschenbei figuren als een Charles De Coster en een Eugène De Molder vergeten; - Voyage en France, door J.H. Kool, dat een aardrijkskundig leesboek, met illustraties en plannen, maar ook met oefeningen op den taalschat is en op aantrekkelijke wijze Frankrijk kennen leert; - Poésie, tweedeelige bloemlezing, door P.B. Benjert en J.J.B. Elzinga, voor het middelbaar onderwijs bestemd en biedende, in klimmende moeilijkheid, honderdvijftig gedichten, waaronder vele bekende en mooie, bij uitstek voor
| |
| |
voordragen geschikt; - Beknopte Nederlandsche Spraakkunst, door Dr. C. De Baere, vooral belangrijk omdat zij ‘voor Belgische scholen’ geschreven, er zich mede op toelegt een massa on-Nederlandsche ‘distels’ uit te roeien; - In St. Jürgen, Ein stiller Musikant, door Theodor Storm, twee verhalen, opgenomen in de geannoteerde uitgaaf ‘Von deutscher Art und Kunst’, onder leiding van E. Brouwer en G. Ras, die in al onze middelbare onderwijsgestichten thuisbehoort. Het taalonderwijs wordt dus door de firma Wolters, - en vele hier niet vernoemde uitgaven kunnen dat bevestigen -, voortreffelijk gediend! Mede van deze firma kwamen ons bovendien P.R. Bos en J.F. Niermeyer's Beknopt leerboek der aardrijkskunde (herzien door A. Jochim) en G.J.A. Mulder's Britsche wereldrijk toe, die beide, maar vooral het tweede, belangwekkende aardrijks- en volkenkundige mededeelingen bezorgen; maar toch worden die op zulke wijze aangebracht, dat we die werken liefst aan leerkrachten, niet aan leerlingen, toevertrouwen.
* * *
Van F.W. Drijver verschenen achtereenvolgens Mozaïek, Historie en Legende en Schetsen en beelden, (uitg. P. Noordhoff, Groningen). Geen schooluitgaven, dat geven we toe, maar boeken, wier folkloristische geest bepaald zijn intrede in de school diende te doen, zoo eng verbonden is hij met den geest van ons volk en met het volksche leven. Trouwens, laatstgenoemd werkje, dat bedoelt ‘iets bij te dragen tot de verbreiding der volkskunde’, is aldus geschreven, dat heele bladzijden om hun inhoud dadelijk de jeugd aanspreken, als over iets dat deel uitmaakt van hun eigen gevoels- en gedachtenleven. En de andere twee, zijnde een rijke bron aan volkswetenschappelijke gegevens, laten den opvoeder toe, dat leven tot een overvloed aan eigen schoon te maken, gelijkloopend met het schoone leven van alle kinderen en alle volkeren. Mozaïek beleefde een vierden druk, omgewerkt en met een groot aantal nota's op folkloristisch gebied aangevuld: allerlei wetenswaardigheden over maanden en getallen, feestdagen, volksgeloof en volksgebruiken, spelen, dranken, volksetymologie.
H. VAN TICHELEN.
|
|