Zoo zat Maria daar gebogen
en Jesus zoogend in de schaûw,
en streelde met haar hand en oogen
het kindje dat maar drinken wou.
Zij voelde - en 't jonge hart ontroerde -
hoe 't straaltje naar zijn lippen liep,
en keek maar hoe dat mondje roerde
en telkens dronk totdat het sliep.
Dit is in elk rijk moederleven
de tijd waar liefst herinnering toeft:
als ze uit haar zelf alleen mag geven
al wat haar hulploos kind behoeft.
Klinkt dat niet even fijn en innig als een simpel middeleeuwsch Marialied?
Nog rest ons te wijzen op het verschijnen van den tweeden zang - Avond - van Karel de Winter's Pan (Regenboog, Borgerhout), waarin we veel meer de Jordaensche weelderigheid waardeeren - al wordt ze soms door woordenoverdaad geschaad - dan de filosofische bespiegelingen, die er doorheen geweven zijn. Pan II is een fel-bewogen fresco, ontworpen door een kunstenaar, die met gulzigheid zwelgt aan al wat het leven hem biedt. Hij grijpt reeds naar nieuwe vreugden, nog vóór in hem de indruk van het pas gesmaakte genot tot bezinking kwam en kristalliseerde tot gedegen kunst. Pan II is in elk geval een beloftenrijk en waardevol werk.
Volksch van toon en vorm zijn de liedjes, die Jozef Simons uitgaf onder den titel Kattestaart (Gudrun, Brussel). Deze dichter neuriet zijn wijsjes in eenvoud en kruidt ze met snaakschen humor. Hij is de landsche dichter, ‘niet op grootheid tuk’ en voor wien ‘'t Bloempje dat men heet geluk, bloeit langs kleine wegen.’
In Zwart en Goud van Marc. R. Breyne (Excelsior, Brugge), door den E.H. Cyriel Verschaere met een oratorischen huldegroet aan wijlen Paul Krüger ingeleid, klinkt de stem van een gemoedelijk mensch, die door de oude motieven van huiselijk wel en wee geïnspireerd wordt, maar daarin geen bron van nieuwe beelden en frissche, persoonlijke emoties vermag te ontdekken.