De Vlaamsche Gids. Jaargang 14
(1925-1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Aan Lode Monteyne.
| |
LevensbeschrijvingFeitelijk weten wij weinig over Aphra Behn's leven. Wel was? zij in alle kringen zeer bekend, doch daardoor zijn de biografische gegevens niet overvloediger geworden. De eenige bron waaruit wij putten kunnen is de voorrede van haar werken, die opgesteld werd door een harer vriendinnenGa naar voetnoot(1). Al de latere biografen stelden zich tevreden met de herhaling der gegevens, | |
[pagina 194]
| |
welke in deze inleiding voorkomen. Ook wij moeten ons hiermee tevreden stellen. De op deze wijze ingewonnen inlichtingen bieden wellicht geen absolute wetenschappelijke zekerheid, doch hebben het voordeel, dat zij niet door andere gegevens worden tegengesproken. Toch bestaat er één tamelijk voornaam punt, waarover tegenspraak is opgerezen. Men is het inderdaad niet eens omtrent de geboorte en den oorsprong van Aphra Behn. Volgens ‘One of the fair Sex’ heette Aphra's vader Johnson en stond hij in enge betrekking tot Lord Willoughby. Méér wordt niet meegedeeld. De vriendin licht ons nog slechter in omtrent den datum en de plaats der geboorte van de dichteres. In het levensbericht lezen we enkel: ‘Astrea (een schuilnaam van Aphra Behn) was a Gentlewoman by Burth, of a good Family in the City of Canterbury in Kent.’ Zoo wij echter geloof mogen hechten aan hetgeen Sir Edmund Gosse meedeelt in het artikeltje, dat hij aan Aphra Behn wijdde in het ‘Dictionary of National Biography,’ dan was deze Johnson niet de vader, doch enkel een bloedverwant van Aphra, die geboren werd in 1640 te Wye in het graafschap Kent. We zullen de documenten, waarop Edmund Gosse steunt, hier niet aanvechten. Zij zijn degelijk, doch bieden éen reden tot twijfel... Daarin toch wordt Johnson voorgesteld als barbier en men begrijpt niet zoo licht, dat een man van zóó eenvoudigen stand op vertrouwelijke wijze zou omgegaan hebben met Lord Willoughby. De oorsprong onzer dichteres blijft derhalve met eenige duisternis omringd. Haar heele leven biedt overigens een avontuurlijk en romantisch karakter. Dank zij Lord Willoughby werd de vader - of de bloedverwant - van Aphra Behn luitenant generaal van Surinam, het huidige Hollandsch Guinea, en van zes en dertig omliggende eilanden. De nieuwe ambtenaar vervulde nimmer zijn bediening, vermits hij onderweg stierf. De familie zette de reis voort om met de volgende boot terug naar Europa te stevenen. In dien tijd moet de tijdsspanne tusschen twee achtereenvolgende vertrekken tamelijk lang geweest zijn, want Aphra en de haren vestigden zich voorloopig te Surinam. Tijdens dit verblijf maakte zij kennis met een slaaf van koninklijken bloede, met Oroonoko, die de hoofdpersoon van haar voornaamste novelle worden zou... In Engeland teruggekeerd, verkeert Aphra Behn aan het | |
[pagina 195]
| |
hof van Karel II, den ‘Merry King’ en, volgens de legende, zou de vorst zelf de schrijfster aangezet hebben de pakkende avonturen van den edelen Oroonoko te boek te stellen. Ondertusschen was Aphra in het huwelijk getreden met den Hollandschen koopman Behn, die te Londen gevestigd was. Lang van duur was deze echtverbintenis niet, want de koopman overleed reeds in 1666. Overigens zal Mrs Behn zich wel nooit erg gebonden gevoeld hebben door dit huwelijk. Haar tooneelspelen en de meeste harer novellen bewijzen, dat zij niet veel gaf om de heiligheid der huwelijksbanden. Hoe graag spot zij niet met de bedrogen echtgenooten, die zij ten tooneele voert! Vooral de ernst en de lompheid der Hollanders wekten haar lachlustGa naar voetnoot(1). Ze zou weldra de gelegenheid krijgen nog andere Hollanders dan haar man te ontmoeten. Engeland voerde in dien tijd oorlog met Holland. Karel II, die door Aphra's levendigheid van geest getroffen werd, belastte haar met een voorname zending. Zij zou naar AntwerpenGa naar voetnoot(2) vertrekken om daar spioenendienst te verrichten en de plannen der Hollanders uit te vorschen. Aphra slaagde op wonderlijke wijze. Ziehier hoe: vóor den oorlog had ze te Londen een jong Hollandsch koopman - Vander Albert - leeren kennen. Deze was verliefd geworden op de bekoorlijke echtgenoote van zijn landgenoot Behn. Zoodra hij vernam, dat Aphra zich te Antwerpen bevond, toog hij er heen. De jeugdige vrouwelijke diplomaat vond er niets beters op dan zich van dezen verliefden kwant te bedienen om de geheimen, die hij kende, dank zij de hooge positie welke hij in zijn vaderland bekleedde, te achterhalen. Zoo vernam zij dat de Hollanders het vermetele plan koesterden om de Engelsche schepen op de Theems te gaan in brand steken. Aphra bracht | |
[pagina 196]
| |
de Engelsche regeering zonder verwijl op de hoogte, doch van haar inlichtingen werd geen notitie genomen. Wellicht bevonden er zich verraders in het Engelsch kamp, die er belang bij hadden Aphra's inlichtingen als de vrucht eener dwaze verbeelding te doen doorgaan. Wat er ook van zij, de straf volgde op deze lichtzinnigheid. In Juni 1867 stevende een Hollandsche vloot, aangevoerd door De Witt en De Ruyter, naar de Theems en stak den brand in de Engelsche schepen. Het lijkt wel of Vander Albert niet de belooning bekwam die hij na dit verraad van zijn liefste verwachten mocht. Aphra schijnt hem te hebben geduld zoolang zij hem noodig had tot het bekomen van inlichtingenGa naar voetnoot(1). Een familielid van Vander Albert, de genaamde Van Bruin, werd nog slechter behandeld. Pas had hij de schoone ontmoet, of in zijn hart laaide er een groote liefde op voor Aphra, die veinsde zijn betuigingen van genegenheid te willen aanhooren. Later zal de dichteres zich deze Hollandsche liefdeshistories herinneren en ze als thema gebruiken in haar tooneelspel The Dutch Lover, dat in 1673 verscheenGa naar voetnoot(2). Het verblijf van Aphra in de Scheldestad had dus een eenigszins avontuurlijk karakter, Een nog al gewaagde anecdote spreekt boekdoelen van de kennis van het leven, aldaar door Mrs Behn geleid. De dichteres had op een nacht Vander Albert uitgenoodigd. Zij deed zich echter vervangen door een gewezen vriendin van den koopman, die eerst den volgenden morgen het bedrog ontdekte. Om zich te wreken koopt Vander Albert de gezelschapsdame van zijn geliefde om. Hij trekt de kleeren der oude aan en verbergt zich in Aphra's bed, wanneer deze den avond bij vrienden doorbrengt. Nu geschiedde het echter, dat Mrs Behn haar gouvernante wilde doen schrikken door den | |
[pagina 197]
| |
jongen man, die begeleider was, alleen het huis te laten binnengaan. Men kan zich voorstellen hoe deze laatste verbaasd opkeek toen hij, in stede van de gezelschapsdame, Vander Albert in het bed aantrof. De ongelukkige minnaar deed huwelijksbeloften aan Aphra, maar hij overleed kort nadien te Amsterdam, terwijl hij zich onledig hield met de voorbereiding eener reis naar Engeland, waar hij Aphra zou ontmoeten... Van Bruin was tweemaal zoo oud en ook bijna tweemaal zoo dik als Vander Albert. Aphra amuseert zich ten zijnen koste zonder eenig gewetensbezwaar. ‘Most Transcendent Charmer’ schreef hij. (Zijn stijl was van een zeer bedenkelijk allooi wat den goeden smaak betreft): ‘I have strove often to tell you the Tempests of my Heart, and with my own Mouth scale the Walls of your Affections; but terrified with the Strenght of your Fortifications, I concluded to make more regular Approaches, and first attack you at a farther Distance, and try first what a Bombardment of Letters would do; whether these Carcasses of Love, thrown into the Sconces of your Eyes, would break into the Midst of your Breast, beat down the Court of Guard of your Aversion, and blow up the Magazine of your Cruelty, that you might be brought to a Capitulation, and yield on reasonable Terms.’ Aphra's brieven waren in denzelfden toon opgesteld: ‘Extraordinary Sir, - I received your extraordinary Epistle, which has had extraordinary Effects, I assure you, and was not read without an extraordinary Pleasure. I never doubted the Zeal of your Countrymen in making new Discoveries, in fixing new Trades, in supplanting their Neighbours, and in engrossing the Wealth and Traffic of both the Indies; but, I confess, I never expected so wise a Nation should at last have set out for the Island of Love.’ Daar zij het in 't end moede werd nog langer deze stijloefeningen te maken, bracht ze Vander Albert op de hoogte van de pogingen van zijn mededinger, die weldra Antwerpen verliet om er niet meer terug te keeren. Kort nadien, tegen 't einde van 1666, verliet Aphra de Nederlanden en kwam te Londen terug. De diensten, die zij op staatkundig gebied had bewezen, werden niet beloond en zij zag zich genoodzaakt te werken om te kunnen leven. Haar literaire | |
[pagina 198]
| |
loopbaan was vruchtbaar. Van Aphra Behn bezitten we een twintigtal tooneelspelen; verzen, novellen, - waaronder Oroonoko de voornaamste is -, vertalingen. Zij stierf in 1689 en haar overschot werd bijgezet in de Westminster Abdij. | |
AroonokoGa naar voetnoot(1)A. InhoudOroonoko is de neef en tevens de vermoedelijke troonopvolger van den koning van Coromantien, een Afrikaansche kuststaat. In den loop van een oorlog, die pas afgeloopen is, werd het leven van Oroonoko gered door een generaal. Deze offerde zich op voor den prins door zich vóór hem te werpen op het oogenblik dat een pijl kwam aansnorren. Oroonoko, die de droeve mare aan de dochter van den aanvoerder gaat kenbaar maken, wordt op het meisje verliefd. Beide jonge lieden wisselen beloften van trouw. Maar wanneer de oude koning verneemt hoe mooi deze Imoinda is, besluit hij haar den koninklijken sluier te zenden. Het is de gewoonte, dat zij die dezen sluier krijgt onmiddellijk den koninklijken ‘otan’ of harem binnentreedt. Wanneer Oroonoko dit nieuws verneemt, is hij wanhopig en zijn vrienden kunnen hem enkel troosten door te wijzen op den hoogen ouderdom des konings, die daardoor een onschadelijk echtgenoot zal zijn. Oroonoko besluit door list de gunsten van het meisje, waarop hij rechten heeft, te genieten. Dank zij de welwillendheid van een vriend, die liefde veinst voor de bewaakster van den harem, kan Oroonoko in Imoinda's kamer doordringen en erlangt hij zekerheid, dat de koning haar maagdelijkheid niet schond. Maar bespieders hebben den prins beloerd. De gelieven worden betrapt en Oroonoko moet vluchten. Imoinda, die haar minnaar veilig weet en haar eigen leven redden wil, beweert, dat zij verkracht werd. De koning besluit het meisje als slavin te verkoopen, wat een straf is erger dan de dood. Minnen mag hij haar niet meer, want de wet zou dit als | |
[pagina 199]
| |
bloedschennis beschouwen. Daar hij de woede van Oroonoko vreest, beweert hij het meisje te hebben gedood en zendt dan een bode uit om den prins het wreede nieuws te melden. Door droefheid overmand, weigert deze den vijand te bevechten. Slechts wanneer de soldaten vluchten, neemt hij het bevel op. Hij vindt echter den dood niet op het slagveld. Moedeloos keert hij terug naar huis, waar hij zich met de studie onledig houdt. Zijn weetgierigheid zet hem aan, kennis te maken met een Spaansch kapitein, die een bedreven wiskundige is, maar bovendien ook een slavenhandelaar zonder éenig zedelijk gevoel. De kapitein noodigt Oroonoko en een honderdtal edellieden uit, maakt ze dronken, neemt ze dan gevangen. De boot licht het anker en stevent weg. Oroonoko wordt te Surinam verkocht aan een zekeren Trefry, die de plantage bestuurt waarop Aphra woont. Daar Oroonoko niet een gewone negerslaaf blijkt te zijn, gunnen zijn meesters hem een groote vrijheid... Zijn lot wordt nog verzacht door het toeval, dat hem de geliefde, die hij dood waande, ontmoeten doet op dezelfde plantage. Maar Oroonoko wil geheel vrij worden. Men laat hem de mogelijkheid inzien, dat de goeverneur hem de vrijheid schenken zal. Doch Oroonoko kan zijn ongeduld niet bedwingen. Hij meent, dat men hem paaien wil met bedrieglijke beloften en besluit een opstand te doen losbarsten. Maar de blanken slagen er in, de vliedende negers in te halen en gevangen te nemen. Oroonoko geeft zich slechts over nadat de straffeloosheid hem verzekerd werd. De vice-gouverneur breekt echter het gegeven woord en doet den prins geeselen. Oroonoko zweert zich te wreken. Vóór hij zijn plan uitvoert, besluit hij Imoinda te dooden. Liever wil zij sterven dan in de handen van den vijand te vallen. Acht dagen lang waakt de ongelukkige in het woud bij het lijk der geliefde. Eindelijk wordt hij gevangen genomen. Hij poogt zelfmoord te plegen door zich den buik open te snijden. Dank zij de zorgen, die Aphra hem toedienen laat, geneest hij. Maar gebruik makend van Aphra's afwezigheid, doet de vice-gouverneur den prins op wreede wijze folteren. Men bindt hem aan een paal, en snijdt hem neus, ooren en armen af. Een afschuwelijke dood stelt een einde aan de foltering van den koninklijken slaaf. | |
[pagina 200]
| |
B. BeoordeelingHet voornaamste werk van Aphra Behn biedt een eigenaardige mengeling van realisme en romantiek. Romantische elementen treffen vooral in de conventioneele voorstelling van den hoofdpersoon. Oroonoko's beeld beantwoordt ongeveer geheel aan dat van den traditioneelen hoveling. Waar dit ideaal reeds valsch blijkt wanneer het een Europeaan geldt, daar wordt de onwaarheid nog vergroot door de omstandigheid, dat Oroonoko een neger is. Waarschijnlijk ware de realistische beschrijving van de handelingen van een natuurkind aan het hof van Karel II niet gunstig ontvangen geworden. Overigens Aphra Behn was, ondanks al haar talent, te zeer een kind van haar tijd om daarvan niet den invloed te ondergaan. Oroonoko werd een romanheld, een ridderlijk man, precies als Sir Charles Grandison, die later door Richardson zou geportretteerd worden. Oroonoko bezit niets van het negertype, althans niet een der eigenschappen, die soms weerzinwekkend zijn voor een Europeaan. Elegant van bouw en zwart van huid steekt hij gunstig af bij zijn landgenooten, wier kleur aan roest denken doet. Zijn lippen zijn goed gevormd en niet overdreven vleezig. Zijn neus is niet plat, doch veeleer gebogen als bij de Romeinen, terwijl zijn haren, door een kam bijeengehouden, sierlijk over zijn schouders golven. Niet minder sympathisch zijn de moreele en intellectueele kwaliteiten, waarmee zijn wezen gesierd is. De Romeinsche historie trekt hem aan en hij kent al de bijzonderheden van de Engelsche burgeroorlogen. De mathesis en de sterrekunde genieten zijn voorkeur. Tegenover de dames geeft hij blijken van eerbied en ridderlijkheid. Zijn godsdienst is de cultus der eer. Oroonoko kan beschouwd worden als een held naar de opvattingen van Corneille. ‘Honour is the first Principle in Nature to be obeyed,’ zegt hij. Alhoewel de wetten van zijn land de veelwijverij toelaten, wil hij slechts éen vrouw bezitten en haar zijn trouw verzekeren. We houden er, omtrent de mentaliteit van een Afrikaansch opperhoofd, heel andere voorstellingen op na. Gelukkig heeft Aphra Behn haar opvatting niet met de uiterste konsekwentie doorgedreven. Gelukkiglijk... want het zijn juist deze afwijkingen, die het werk belangwekkend maken, | |
[pagina 201]
| |
misschien wel ten koste van de eenheid in het werk. (We zullen echter zien, dat die eenheid feitelijk niet zóó erg werd geschonden). In sommige gevallen heeft Mrs Behn de wilde natuur van den koninklijken slaaf niet verdonkeremaand. Zoo kan de wijze waarop Oroonoko zijn grootvader met Imoinda bedriegt wel beschouwd worden als een afwijking van een engere opvatting der eer. Bovendien verdient het opgemerkt te worden, dat de liefde van Oroonoko bepaald als zinnelijken lust beschouwd en zelfs onverbloemd beschreven wordt. De dood van Imoinda, de poging tot zelfmoord van Oroonoko en zijn foltering zijn uitingen van een nog geheel wilde natuur, die niet van grootschheid ontbloot zijn, doch lang niet passen bij de hoofsche zeden, waarmede de schrijfster haar held in den aanvang tooide. Men denkt hierbij onwillekeurig aan het onderscheid tusschen een figuurtje in Saksisch porselein en een Congoleesch afgodsbeeld. Toch slaagde Aphra Behn er in, deze uiteenloopende elementen zoo met elkaar te versmelten, dat een niet al te aandachtig lezer niet onaangenaam kan getroffen worden door de onwaarschijnlijkheden in het verhaal. Hier dient te worden opgemerkt, dat de schrijfster, telkens wanneer zij zelf wordt getroffen door de onwaarheden in haar verhaal, zich inspant om daarvoor een wettiging te vinden. Zoo wordt de intellectueele ontwikkeling van Oroonoko uitgelegd door het feit, dat hij opgevoed werd door een Franschman, welke op de kust van het zwarte land strandde. (Hoe dit gebeurde wordt niet verder aangeduid.) Er zijn nog andere voorbeelden te ontdekken, waaruit blijkt dat het primitieve karakter van Oroonoko niet kan verdoken worden door den schijn van beschaving, hem door de schrijfster geleend. Zoodra het nieuws van den opstand der slaven algemeen bekend wordt, zijn Aphra en haar vrienden alles behalve gerust: ‘We were possess'd with extreme Fear, which no Persuasions could dissipate, that Oroonoko could secure himself till Night and then would come down and cut all our Throats.’ En wanneer Oroonoko gegeeseld is geworden door den vice-gouverneur, dan beschrijft Aphra zijn zielstoestand als volgt: ‘Oroonoko resolved not only to kill Byam, but all those he thought had enrag'd him; pleasing his great Heart | |
[pagina 202]
| |
with the fancy'd Slaughter, he would make over the whole Face of the Plantation.’ Deze bloeddorstige geestesgesteltenis komt overeen met hetgeen de geschiedenis ons bericht over de negeropstanden op Sint Domingo of elders. Hier zag Aphra Behn zich verplicht de werkelijkheid weer te geven. Wààr zijn was wellicht de meest onbetwistbare harer kwaliteiten. Slechts heel zelden heeft ze de waarachtigheid in 't gedrang gebracht in haar psychologische ontledingen, alhoewel zij in andere omstandigheden, en niet het minst in de weergave der gesprekken, een offer bracht aan de literaire conventie van haar tijd. Het is opmerkenswaardig, dat waar Aphra Behn den opgesierden stijl van haar tijd heeft nagevolgd, zij het schier onbewust heeft gedaan. Zij huldigde inderdaad literaire principes, die heelemaal niet strookten met de heerschende opvattingen. Zij toonde zich een overtuigde aanhangster van het realisme. Beoogde zij met het schrijven van Oroonoko niet de weergave van werkelijk gebeurde feiten in stede van verzonnen romantische verwikkelingen? Dit blijkt overigens uit den aanvang van de novelle: ‘I do not pretend, in giving you the History of this ROYAL SLAVE, to entertain my Reader with the Adventures of a feigned Hero, whose Life and Fortunes Fancy may manage at the Poet's Pleasure; nor, in relating the Truth, design to adorn it with any Accidents, but such as arrived in Earnest to him: and it shall come simply into the World, recommended by its own proper Merits, and natural Intrigues; there being enough of Reality to support it, and to render it diverting, without the Addition of Invention’Ga naar voetnoot(1). Zij spreekt zich in dezelfden zin uit in een andere novelle, The fair Jilt: ‘I do not pretend here to entertain you with a feigned Story, or anything pieced together with Romantick Accidents; but every Circumstance, to a Tittle, is Truth.’ Dezelfde gedachte wordt uitgedrukt in de opdracht: ‘...this little History... has but this Merit to recommend it, that it is Truth... I desire to have it understood, that this is Reality, and Matter of Fact, and acted in this our latter Age.’ Niet altijd echter bleef Aphra Behn haar principes trouw. Niet alleen bracht zij offers aan de eischen eener mode zonder | |
[pagina 203]
| |
goeden smaak, doch zij zag zich eveneens genoodzaakt een beroep op haar verbeelding te doen tot aanvulling der leemten in haar verhaal. Het verschil van werkwijze valt op in de twee deelen van Oroonoko. Al wat het vaderland van Oroonoko betreft - het koninkrijk Coromantien - is zuivere fantazijGa naar voetnoot(1). Deze negerstam wordt een beschaafde staat met half Europeesche en half Oostersche zeden. Het koninklijk hof is een centrum van verfijnde cultuur, - dit hof ‘where 't was Oroonoko got that real Greatness of Soul, those refined Notions of true Honour, that absolute Generosity, and that Softness, that was capable of the highest Passions of Love and Gallantry.’ Men zou geneigd zijn dit rijk te zoeken op de bekende ‘Carte du Tendre’ eerder dan op de kaart van Afrika. In het tweede deel van het verhaal vertelt Aphra Behn met kennis van zaken. Zij zag de beschreven landschappen; leefde als getuige de verhaalde gebeurtenissen mee. Daardoor treft zij een klank van waarachtigheid, die een gevolg is van haar gedegen realistisch voelen. Hier moet haar hooge lof worden toegezwaaid, te meer daar in de XVIIe eeuw geen tweede voorbeeld van dergelijke weergave der realiteit kan worden aangewezen. Indien ik tot nog toe slechts het karakter van Oroonoko beschouwde en dat van Imoinda verwaarloosde, dan gebeurt dit, wijl de schrijfster zich blijkbaar niet ingespannen heeft om dit vrouwenbeeld volgens haar eigen principes op te bouwen. De psychologie van Imoinda is heel eenvoudig. Zij is een heusche romanheldin: mooi, rein, kuisch en bijna gemaniereerd. Zoo toch komt zij ons voor in haar minnehandel. Maar als het er op aankomt weet zij te strijden en te sterven als een strijdvaardige krijgsvrouw. De schildering der sentimenteele betrekking is typisch voor het gebrek aan eenheid in den roman. Soms is Mrs Behn ruw, vast triviaal, maar het gebeurt nog meer, dat zij | |
[pagina 204]
| |
zoetelijk en gevoelerig wordt als de schrijvers van haar tijd: Oroonoko wordt rood, zucht, kijkt met verliefde blikken net als een herder uit de romans van Mme de Scudéry. De kuische Imoinda slaat de oogen neer, wanneer hij verklaart ‘niet ongevoelig te blijven aan haar bekoorlijkheden.’ Men zou verkeerd handelen, indien men, steunend op wat voorafgaat, meenen ging, dat Oroonoko uit disparate en niet bij elkaar passende elementen werd opgebouwd. Tot dat besluit voert een ontleding, terwijl in de realiteit een werkelijke eenheid ontstond. Het geheel doet homogeen aan. Ziehier boe deze samensmelting ontstond: Oroonoko is een verhaal in den ikvorm en steunend op doorleefde feiten. Mrs Behn heeft Oroonoko persoonlijk gekend. Zij heeft hem bewonderd. Kwaadwilligen hebben zelfs beweerd, dat de genegenheid van Aphra voor den mooien neger niet heelemaal platonisch zou gebleven zijnGa naar voetnoot(1). Wat er ook van zij, het is met ware geestdrift, dat Aphra Behn van haar held spreekt. Vandaar, dat wij veel minder het belachelijke gevoelen van sommige voorstellingen, die, getoetst aan de gegevens, door geschiedenis of ethnographie verstrekt, overdreven schijnen. De artistieke emotie is groot en wordt bereikt dank zij de subjectiviteit van het heele werk, dat veel minder een verhaal met historische pretenties is dan wel een reeks van persoonlijke herinneringen van Mrs Behn. Zoo geschiedt het dan ook, dat we ten opzichte van menige brok ons scepticisme afleggen. Alles wel ingezien, kan het vreemd schijnen, dat Oroonoko een Romeinschen neus bezit, handelt als een hoveling en praat als een zeer beschaafd man. Maar onder de lezing voelen we slechts dat ééne: zóó heeft Mrs Behn hem werkelijk gezien. Haar verbeelding veredelde zijn beeld en de herinnering voltooide het werk. Dat was voldoende om eenheid in de weergave te bekomen. Wat bijdraagt om deze opgesmukte afbeelding te doen aannemen, is de overtuiging, dat zij, alhoewel oprecht bedoeld, toch niet van tendenz bevrijd bleef. We hebben te doen met een optisch effect. Mrs Behn wil contrasten | |
[pagina 205]
| |
scheppen. Oroonoko is een echt rekwisitorium tegen de kolonisatie en een felle aanval tegen den godsdienst. De inboorlingen, zegt Aphra, ‘have a native Justice, which knows no Fraud; and they understand no Vice, or Cunning, but when they are taught by the White Men.’ De kolonisten beschrijft ze, op een paar uitzonderingen na, als ware bandieten. Het zijn meestal verloopen sujecten, die naar de bezittingen trekken: ‘Rogues and Runagades, that have abandoned their own Countries for Rapine, Murder, Theft and Villainies.’ Zelfs de raadgevers van den vice-landvoogd lijken ontsnapt aan galg en rad: ‘his Council... consisted of such notorious Villains as Newgate never transported.’ Mrs Behn is er niet ver van af, het heele blanke ras te misprijzen. Byam, de vice-gouverneur, of de kapitein, die Oroonoko verkoopt, zijn slechts opvallende typen waarin de trouwloosheid der blanken geïncarneerd wordt. Geen enkele gelegenheid laat de schrijfster ontsnappen om een vergelijking te maken, waarbij de negers voordeelig worden belicht. Ze gaat verder nog, en dat kan verwondering baren, vermits zij een vurige aanhangster der Stuarts was - zij bewondert de naïeve geloovigheid der negers, die zij stelt tegenover den pralerigen godsdienst der Europeanen, welke zich met woorden tevreden stellen. Als Oroonoko door den Spaanschen kapitein bedrogen wordt, voelt men dat de verbolgen schrijfster partij kiest voor den neger. En wanneer tusschenpersonen Oroonoko willen geruststellen door hem te verzekeren, dat de kapitein nimmer een eed zou durven breken uit vrees voor de helsche straf, dan antwoordt Oroonoko op deze beweringen met bijtende ironie. Het wordt duidelijk, dat Aphra dit anti-godsdienstige betoog toejuicht. Soms wordt Mrs Behn sarcastisch. Bij de negers is de grootste misdaad, die tegenover een vrouw kan worden bedreven: ‘to turn her off, to abandon her to Want, Shame and Misery: such ill Morals are only practis'd in Christian Countries, where they prefer the bare Name of Religion; and, without Virtue and Morality, think that sufficient.’ Men staat verbluft, dat een zoo felle aanval kon vloeien uit de pen eener vrouw, die toch het katholieke geloof aanhing. Maar ze gaat verder. Met nauw verholen spot handelt ze over | |
[pagina 206]
| |
het dogma der Drievuldigheid en beweert, dat de godsdienst niet een veropenbaring is van een hooger Wezen, doch een menschelijke uitvinding. Voor Mrs Behn vertegenwoordigt Oroonoko en zijns gelijken het ideaal van den door geen beschaving bedorven natuurmensch, zooals hij door God geschapen werd. Ze zegt het uidrukkelijk: ‘These People represented to me an absolute Idea of the first State of Innocence, before Man knew how to sin: And 'tis most evident and plain, that simple Nature is the most harmless, inoffensive and virtuous Mistress. It is she alone, if she were permitted, that better instructs the World, than all the Inventions of Man: Religion would here but destroy that Tranquillity they possess by Ignorance; and Laws would but teach them to know Offences, of which now they have no Notion.’ Die idyllische en weldoende natuur voert ons naar Rousseau! Mrs Behn is dus een voorloopster van den grooten wijsgeer uit de XVIIIe eeuw, en dat is niet een harer geringste glorietitels! In meer dan éen opzicht is Aphra Behn een baanbreekster. Met Oroonoko treedt het exotisme de Engelsche literatuur binnenGa naar voetnoot(1). In zijn ‘Geschiedenis der Engelsche letteren’ wijst Wülker wel op een roman van Richard Hear, The English Rogue: described in the Life of Meriton Latroon, a Witty Extravagant,’ waarvan de laatste kapittels in Oost-Indië spelen. Het exotisme in dezen roman is evenwel slechts verbeeldingsspel van den auteur. In Oroonoko daarentegen zijn de beschrijvingen van de overzeesche landen en het leven aldaar geschreven door een ooggetuige, die er naar streeft het geziene zoo juist mogelijk weer te geven. Oroonoko opent de eindelooze reeks van de Engelsche exotische romans, waarvan Robinson Crusoë het volmaaktste type blijft. Maar Mrs Behn begint ook de categorie der negerromans of liever der slavenromans, die een zoo grooten bijval vonden en wier populariteit culmineerde in den roman van Mrs Beecher-Stowe: Uncle Toni's Cabin. De kleine roman van Mrs Behn heeft echter al evenmin een revolutionnair als een democratisch | |
[pagina 207]
| |
karakter. Oroonoko roemt op zijn edellijk bloed. Hij is aristocratisch in al zijn gedragingen, in zijn manier van denken, vermits hij zijn vrouw doodt uit eerbied voor de kunstmatige opvatting van het begrip: eer. We mogen ook niet vergeten, dat Oroonoko zelf eertijds slavenhandel dreef. Het meelijden van Mrs Behn gaat wel naar Oroonoko's persoon. Toch lijkt het soms of zij door het lot der slaven geroerd wordt, maar het is duidelijk dat zij de slavernij als een noodzakelijk kwaad beschouwt. Mrs Behn stelt nochtans het vraagstuk niet en stelt al evenmin een oplossing voor. Dit belet niet, dat zij door het wekken onzer belangstelling voor Oroonoko, wiens apologie zij maakte, ook onze sympathie wekt voor het ras waartoe hij behoort. | |
Kleiner werkOroonoko is ver-uit het belangrijkste werk van Aphra Behn. Haar andere verhalen en novellen zijn van mindere kwaliteit. Het langste harer mindere stukken is The fair Jilt, or, the Amours of Prince Tarquin and Miranda. Deze novelle zou voor ons van groot belang kunnen zijn, daar de actie te Antwerpen gesitueerd is, indien de verhaaltrant niet zóo overwegend romanesk was, dat het onmogelijk wordt iets ernstigs over Vlaamsche zeden in de vertelling te vinden. Het gebeuren is ingewikkeld, daar de auteur op willekeurige wijze verschillende feiten dooreenhaspelt. Miranda is een jonge Antwerpsche begijn van het orde der ‘Galloping Nuns.’ Zij heeft ontelbare aanbidders. Niet éen man bevalt haar. Eindelijk ontmoet zij den mooien monnik Franciscus. Deze stoot Miranda af. Om zich te wreken past ze op haar beurt de list van Putiphar's vrouw toe. De monnik wordt gekerkerd. Ondertusschen landt prins Tarquin, een rijke avonturier, te Antwerpen. Hij wordt verliefd op Miranda en trouwt haar. Dan verhaalt Aphra Behn van al de laagheden en wandaden, waarmee Tarquin zijn geweten bezwaart uit liefde voor zijn verleidelijke Girce. De schrijfster wil blijkbaar de almacht der liefde toonen. Maar de gewilligheid waarmee Tarquin zijn wandaden pleegt uit liefde voor zijn vrouw, kan ons alleen maar tot verontwaardiging stemmen. Op heeterdaad van moordpoging op de zuster zijner vrouw betrapt, | |
[pagina 208]
| |
wordt Tarquin ter dood veroordeeld. Miranda belijdt haar vroeger zonden en de monnik Franciscus wordt weer in vrijheid gesteld. Tarquin ontsnapt aan den dood door een onhandigheid van den beul. Niets is zoo onwaarschijnlijk als het tooneel, waarin Aphra Behn de sympathie der Antwerpsche bevolking voor den gemeenen boosdoener beschrijft. De toeschouwers bidden voor zijn ziel en enkelen gaan zóo ver dat zij 't met bloed gedrenkt zaagsel bijeenzamelen! Na een slag van het zwaard des beuls te hebben ontvangen, stuikt Tarquin over de borstwering van het schavot en wordt door het volk gered, dat hem naar een jezuïetenklooster draagt, waar hij in veiligheid zijn zal. Is het noodig te zeggen, dat Mrs Behn hier afweek van de realistische belijdenis, die ze aflegde in het begin harer vertelling?Ga naar voetnoot(1) De historie eindigt op moreele wijze, wat wellicht het onzedelijkste is van al wat er in het verhaal voorkomt. De almacht der liefde vormt eveneens het onderwerp van een andere ‘true novel’: The Nun; or, the Perjured Beauty. Evenmin als de vorige bezit ze artistieke waarde. The Lucky Mistake is tamelijk goed verteld. In tegenstelling met de vorige is dit verhaal eenvoudig van opzet en elegant van uitwerking. Dit trof me zóodanig, dat ik argwaan koesterde omtrent de originaliteit van het stukje. Ik moet echter bekennen, dat ik geen bewijs voor mijn verdenking kon vinden. De verhalen The Adventure of the Dark Lady en The Court of the King of Bantam zijn humoristisch getint. Naar aanleiding dezer laatste vertelling zij hier gewezen op den zin voor actualiteit, dien Mrs Behn doet blijken en op de effecten, door haar meer dan eens verwezenlijkt door het aanbrengen van een bepaalde bizonderheid. Men bewondert soms de vrijpostigheid en de behendigheid van auteurs lijk Wells, die de namen aanduiden van restauratiehouders, groote magazijnen en zelfs van auteurs, die door hun personages worden gelezen: Bernard Shaw, Arnold Bennett... en ook Wells, door hem-zelf geciteerd... Dergelijke kleine procédés ontmoeten we reeds bij Aphra Behn. De mannen uit The Court of the King of Bantam gaan drinken | |
[pagina 209]
| |
in ‘The Rose’, ontbijten bij Locket, gaan naar den schouwburg The London Cuckolds of A King and No King zien, welke stukken werkelijk in dien tijd werden gespeeld. De stijl van al deze werken is slecht. De wetten der syntaxis worden voortdurend overschreden. De stijl heeft niet de losheid als die van vele vrouwen. Hij is integendeel gekenscherst door kracht en mannelijkheid. Op die wijze is Mrs Behn zeer modern. Men looft dikwijls een of ander schrijfster uit dezen tijd door te beweren, dat haar stijl het geslacht van den auteur niet verraadt. Reeds drie eeuwen vroeger verdiende Aphra Behn dit complimentje. We zullen hier de verzen van Aphra Behn al evenmin beschouwen als haar tooneelstukken. De eerste zijn niet merkwaardig, de tweede zijn niet minder grof dan de in dien tijd vertoonde spelen, al werd hun ruwheid wel wat overdreven. Maar dat Mrs Behn ook als vertaalster een groote werkzaamheid aan den dag legde, verdient hier wel te worden opgemerkt. In 1680 werkte Aphra Behn mede aan een vertaling van OvidiusGa naar voetnoot(1). Onder haar verzen vinden we: A Paraphrase on Ovid's Epistle of Oenone to Paris, omschrijvingen van Horatius en ook een bewerking van een Fransch boek: Le voyage de l'isle de l'amour, à Licidas, par Paul Tallemant 1663-1664. Deze vertaling werd gevolgd door een andere overzetting uit het Fransch: La Montre, par Monsieur de Bonnecorse, à Cologne, 1666; seconde partie, contenant La Boëte et Le Miroir - à Paris 1671Ga naar voetnoot(2). The History of Agnes de Castro, welk boek soms werd beschouwd als geschreven door Aphra Behn, is, in waarheid, de vertaling eener gelijknamige novelle door J.B. de Brilhac (Amsterdam 1688)Ga naar voetnoot(3). Een andere overzetting uit het Fransch: Lycidas, or, the Lover in Fashion (1688) werd niet bewaard. Hetzelfde gebeurde met een bewerking der Maximes van | |
[pagina 210]
| |
La Rochefoucauld, van de Entretiens sur la Pluralité des Mondes en de Histoire des Oracles door Fontenelle. Bovendien vertaalde Aphra Behn een Latijnsch werk van den Engelschen dichter CowleyGa naar voetnoot(1). Rechtvaardig is het hier te wijzen op het feit, dat Aphra Behn zelf reeds vroeger vertaald werd. Een Duitsche omzetting van Oroonoko verscheen in 1709Ga naar voetnoot(2), een Fransche vertaling in 1745Ga naar voetnoot(3). Zij werd gemaakt door La Place, den overzetter van Shakespeare. In de voorrede vinden we volgende lovende woorden over de Engelsche dichteres: ‘L'Ouvrage que je donne au Public, est de la composition de Madame Behn: c'est-à-dire, d'une plume aussi célèbre, en Angleterre, que celle des Villedieu, des Scuderi, & des Lussan, l'est en France.’ La Place heeft het er op aangelegd om zeker Italiaansch spreekwoord, dat de ‘vertalers’ betreft, wáar te maken, want zijn Fransche lezing is zeer weinig in overeenstemming met den oorspronkelijken tekst. Niet tevreden met het bijvoegen of weglaten van zekere bizonderheden, heeft hij het slot gewijzigd en zoo tranerig als kinderachtig gemaakt. Dergelijke verminking beantwoordde aan een opvatting van La Place. Ik haal volgende bekentenis aan, deels omdat ze weinig gekend is en deels omdat ze de regels bevat, waarnaar de Shakespeare-vertaling werd gemaakt: ‘Mon intention n'a pas été d'entreprendre une traduction littérale, ni de m'astreindre scrupuleusement au texte de mon Auteur. Oronoko a plû à Londres, habillé à l'Angloise: Pour plaire à Paris j'ai crû qu'il lui falloit un habit François. Je ne sçais même si cette manière de traduire les ouvrages de pur amusement n'est pas la meilleure. Je crois, du moins, que je ne manquerais pas de raisons solides pour justifier mon opinion.’ | |
[pagina 211]
| |
Nog moeten we wijzen op een Duitsche vertaling van The fair Filt, die verscheen in een novellenbundel (1834-1836) en gemaakt werd door R. Eduard von Bülow.
* * *
Bij nader inzicht blijkt het dat de vergetelheid, waarin het werk van Aphra Behn verviel, onverdiend is. In méer dan een opzicht was zij een stoute vernieuwster wat betreft het verhalend proza, dat zij in eere heeft hersteld. Zij vormt het verbindingsteeken tusschen de 17e en de 18e eeuw. (Feitelijk is zij een voorloopster van de groote realisten der XVIIIe eeuw). Levert het aanzienlijkste deel van haar werk nog slechts een historisch belang, zoo is dit niet het geval met Oroonoko, in welk verhaal sterke kwaliteiten aan te wijzen zijn en dat nog steeds graag gelezen wordt. Het zou verkeerd zijn te denken, dat dit werk slechts belangrijk is voor geletterden en taalkenners. De toon van oprechtheid, die er uit opklinkt, de schoonheid der beschrijvingen, de gang van de handeling leenen aan dit ten onrechte miskende werk een blijvende en duurzame beteekenis.
Dr. WERNER JUNG. |
|