levensbehoeften van dit volk waarborgen. Niemand heeft klaarder de drogredenen van het mercantilisme aangetoond dan David Hume.
De beteekenis der physiocratie, die in de tweede helft der 18e eeuw als economische school ontstond, wordt samengevat in: vrijheid, landbouw, en hervorming der Staatsfinanciën. De theorie der physiocraten vinden wij terug bij Quesnay en Turgot. Het patriotisme vreezend, zijn zij internationalist in het belang van den vrede. Te groot belang hechtend aan de natuurlijke orde, hebben zij het relativiteitsbeginsel over het hoofd gezien.
Vooral na Adam Smith verkrijgt de liberale leer haar uitgesproken karakter. Uitgaande van een zedelijk utilitarisme en van een individualistische sociaalphilosophie, heeft Smith en zijn volgelingen de volkshuishoudkunde en den rijkdom als een doeleinde beschouwd, als een streven naar ruilwaarde, naar kapitaalbezit, dat, buiten de Staatstusschenkomst, door economischen concurrentiestrijd wordt bereikt. De geest van het liberalisme doordringt nog diep de ideologie der massa.
Van in het begin der 19e eeuw kenmerkt het socialisme zich als blijvende verschijning in de industrieele kultuurlanden. De socialisten willen de onbeperkte macht van den enkeling op den Staat toepassen. Rodbertus was de Ricardo van deze leer. Het Staatssocialisme eischt een verregaande sociale wetgeving, socialisatie van alle bedrijven, die een dreigend monopolistisch karakter dragen. Het kan geen vrede brengen, omdat het gehecht is aan de stof en niet broederlijk is. Het kapitalistisch werkhuis moet plaats maken voor het socialistisch werkhuis, eigendom der vereenigde, vrije en autonome arbeidsorganisaties.
Het Bolsjewisme, de leer van de daad, is de actieve uitdrukking van het marxisme.
Het anarchisme wil van geen centraal gezag en volgt een tactiek van geweld.
Bernstein, de revisionist, zegt, dat op de leer, dat de loonarbeiders niet genoegzaam betaald worden, wetenschappelijk geen socialisme is op te bouwen. Als economisch stelsel is het een ondoelmatige inrichting; als algemeen stelsel een besnoeiing der menschelijke werkzaamheid, een ongeschikt middel om de volkshuishouding te bevorderen.
De theoretici van de christene sociaal-economische opvattingen waren meestal sociale werkers, zoodat de leer en de sociale werking in deze strekking in innig verband met elkander staan.
Het stoffelijke mag niet boven alles gesteld. Wie van liefde leeft, zal meer economische gelijkheid bewerken. De liefde geeft recht; zij streeft niet rusteloos naar rijkdom, naar eerbewijzen en naar zelfverheffing; zij geeft zich om het geluk van anderen, tracht naar zielsontwikkeling, naar geesteshernieuwing, die alleen vrede en onsterfelijkheid brengen!
JOZEF PEETERS.