De Vlaamsche Gids. Jaargang 14
(1925-1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
TijdschriftenkroniekDie Europaïsche Revue. LA REVUE DE GENEVE kondigde haar lezers het verschijnen van het eerste nummer der EUROPAEISCHE REVUE aan met de volgende woorden: ‘Voici une revue que nous signalons à nos lecteurs et qui cherche, comme nous, mais en allemand, à grouper des écrivains de pays différents. Elle paraît sous la direction du prince Karl Anton de Rohan, à Vienne (Walfischgasse 13), et son premier numéro nous arrive à l'instant. On y trouve les noms de Hofmannsthal, André Gide, Seipel, Schmitz, Emile Borel, Curtius, etc. Nous considérons cette publication comme un symptôme heureux de rapprochement sinon entre les peuples, du moins entre leurs élites. Vienne joue là un rôle de capitale, de lieu d'échange et témoigne ainsi de cet esprit européen qu'il est si nécessaire de reprendre à notre époque. Nous souhaitons bonne chance à notre nouveau confrèreGa naar voetnoot(1).’ Deze welkomgroet van een tijdschrift, waarvan de geest onze lezers bekend is, een paar der aangehaalde namen van medewerkers, die voor onze lezers geen onbekenden meer zijn, zouden volstaan om het karakter van de EUROPAEISCHE REVUE te schetsen. Niets beters nochtans dan eigen verklaringen; daarom schijnt het ons niet overbodig de nieuw-aangekomene gelegenheid te geven zich zelf voor te stellen. Zulks gebeurt in het Vorwort des HerausgebersGa naar voetnoot(2). ‘Die Europaeïsche Revue, wordt er gezegd, will die geistige Einheit Europas bewust machen. Sentimentale Verbrüderung ist nicht ihr Programm. Sie will wechselseitiges Kennen, Erkennen und Verstehen zwischen den Völkern vermitteln... Wir stellen das europäische Problem also keineswegs pazifistisch-sentimental; wir sind uns seiner kalten historischen Tragik durchaus bewusst... Die E.R. wird diesen Erdteil (Europa) nicht retten, sie wird keines der entscheidenden Probleme lösen. Sie kann nur sammeln...’ De E.R. wil de openbare meening inlichten; dit kan ze alleen met zich de medewerking te verzekeren ‘der entscheidenden Menschen, ohne Rücksicht auf Nation, Partei und Weltanschauung,’ die er, in alle vrijheid, hun meening zullen uiteenzetten. ‘Die E.R., zoo eindigt dit voorwoord, onderteekend Karl Anton Rohan, wendet sich an allen, die jenseits der durch Vergangenes auf gewühlte Leidenschaften der Tagespolitik die grossen Linien des europäischen Schicksals sehen wollen.’ Stelt zich, naar deze woorden, de EUROPAEISCHE REVUE tot doel de benadering te bevorderen tusschen de Europeesche natiën alléén, terwijl de REVUE DE GENEVE als leus zou kunnen voeren ‘Wereldburgerschap en Volkenbond,’ dan wil zulks niet zeggen dat de horizont der E.R. minder ruim is dan die van het Zwitsersch tijdschrift. Het verschil ligt hier alleen in de woorden; de werkelijkheid is deze: de E.R. houdt zich niet uitsluitend bezig met vraagstukken die ons werelddeel alléén aangaan (laten we enkel het artikel van Gugliëlmo Ferrero noemen: Der Welteinheit entgegen?Ga naar voetnoot(3) terwijl, van een anderen kant, in de R. de G. veel meer Europeesche problema's dan | |
[pagina 142]
| |
buiten-Europeesche aangelegenheden besproken worden. Dit laatste spruit voort uit de twee volgende feiten: 1. door zijn macht en zijn prestige heerscht Europa nog steeds over de gansche wereld: het houdt gansch Afrika, gansch Australië, een aanzienlijk deel van Azië bezet; kultureel staat het nog steeds boven Amerika. 2. Europa is voor het oogenblik de gevoeligste plaats van de wereld, het is als het kruitmagazijn van onze planeet: heerscht er vrede onder de natiën van ons werelddeel, dan bestaan er acht kansen op tien dat er vrede heersche over de gansche aarde. Zij, die hun krachten en hun talenten wijden tot het pacificeeren van Europa, maken zich verdienstelijk jegens het menschdom, omdat zij in de breedste mate voor den vrede en voor de goede verstandhouding onder de volken over de gansche wereld werken; daarom mogen de EUROPAEISCHE REVUE en EUROPE (waarover we in een volgende kroniek zullen spreken) op een en dezelfde lijn worden gesteld als LA REVUE DE GENEVE.
De EUROPAEISCHE REVUE verschijnt sedert April 1925 den 15en van elke maand. Op 15 Oogst verscheen er geen aflevering, op 1 September echter een ‘Doppelheft’ (V./VI.), waarmede het eerste halfjaar gesloten werd. Nu verschijnt de E.R. den 1en van de maand; de tekst wordt niet meer gedrukt, zooals vroeger, op twee kolommen, maar op de gansche breedte van het blad, waardoor het uitzicht veel verbeterd is. Aan het hoofd der redactie, te Weenen gevestigd, staat - zooals hooger gezegd - Karl Anton Rohan; het tijdschrift wordt echter uitgegeven te Leipzig ‘Im Verlag der neue Geist.’ De inhoud van elk nummer is in vier ingedeeld: 1. de artikels, waaronder die over politiek aan het begin gegroepeerd staan, terwijl die, tot de literatuur behoorend, achteraan komen; 2. de rubriek: Der Horizont, bestaande uit kortere bijdragen over staat- of letterkunde (te vergelijken met de Chroniques Nationales der REVUE DE GENEVE); 3. de rubriek: Europaeische Fragmente, zijnde een of twee bladzijden uit het werk van een grooten denker, in verband staande met de strekking van het tijdschrift; 4. aan het einde van elke aflevering een paar regels, waarin onder den titel: Bemerkungen der Redaction, in korte woorden elke nieuwe medewerker den lezer wordt voorgesteld en de namen der vertalers worden opgegeven. Onder de zeer talrijke artikels, die de EUROPAEISCHE REVUE in het eerste halfjaar van haar bestaan publiceerde, schijnen ons geen zoo zeer in verband met de vraagstukken aan de orde van den dag, dan de twee volgende, die we dan ook denken breedvoerig te moeten bespreken: 1. Die Vereinigten Staaten von Europa door Francesco Nitti, oud-minister president van Italië (verschenen in het April-nummer); 2. Liberalismus door Benedetto Croce, professor in de wijsbegeerte en oudminister van het openbaar onderwijs van Italië (verschenen in het Mei-nummer).
1. Na te hebben vastgesteld dat, na vijf jaren lang onder elkander te hebben gestreden, de Europeesche staten alle armer, zwakker en met verloren vrijheid en veiligheid uit den oorlog gekomen zijn, schetst Fr. Nitti den tegenwoordigen toestand van Europa als volgt: 35 verschillende staten, die elk hun tolgrenzen hebben, vele hun nationalisme en hun imperialisme; de grondstoffen in het bezit van eenigen: de machtigsten; de grootste bebouwbare oppervlakte van Europa, Rusland, ten gevolge van het bolsjewistisch regime, braak liggend; hier revanche-gest, daar de dictatuur uitgeroepen, of latent, overal geweld en dwang aan de orde van den dag. Twee wegen liggen voor Europa open: de weg der onderlinge verdeeldheid en der baldadigheden, de weg naar den ondergang; en de weg der eendracht en der goede verstandhouding, de weg naar de Vereenigde Staten van Europa, naar vrede en welvaart. Het lijdt geen twijfel dat Europa den tweeden moet opgaan. Op welke wijze echter de Vereenigde Staten van Europa verwezenlijkt? Nitti, die zich aan het einde van zijn artikel ‘ein praktischer Idealist’ noemt, pakt de zaak, naar onze bescheiden meening met veel recht, langs zijn meest materieelen kant aan: hij stelt ze op zuiver | |
[pagina 143]
| |
oekonomisch terrein. Moet elk volk kultureel en materieel onafhankelijk blijven, zoodat de vaderlandsliefde in niets zou kunnen gekwetst zijn, arbeid, voortbrengstcentra, verdeeling der grondstoffen hoeft georganiseerd te worden. Geïsoleerde voortbrengstcentra zijn in onze dagen van snel, druk en gemakkelijk verkeer niet meer mogelijk; hun groepeering in een groot oekonomisch geheel is geen utopie meer; men kan zelfs zeggen dat de tegenwoordige politieke organisatie van Europa in het geheel niet meer overeenkomt met de biologische ontwikkeling er van. We zijn het met schrijver heelemaal eens, wanneer, herinnerend aan de woorden van Herriot in de Fransche Kamer (22 Januari '25): ‘Europa is niets meer dan een hoekje van de wereld; het moet zich vereenigen om zijn plaats in de wereld te kunnen behouden,’ Nitti verklaart dat de Vereenigde Staten van Europa heden niet alleen een ideaal zijn, maar een behoefte voor de voortbrengst en een noodzakelijke voorwaarde der veiligheid. Waar hij ons echter uitlegt, hoe de Vereenigde Staten van Noord-Amerika tot stand kwamen, om te bewijzen dat Vereenigde Staten in Europa evenwel kunnen bestaan, daar komt ons zijn bewijsvoering niet zoo onaantastbaar voor: Schrijver schijnt te vergeten dat de psychologie van de naar Amerika geëmigreerde Engelschen, Franschen of Duitschers totaal verschilt van die der in Europa gebleven bevolkingen; deze hebben hunne tradities, hunne gewoonten, hun vooroordeelen; Amerika lag braak, men hoefde niets af te breken, vooraleer op te bouwen; de ingewekene kon er zijn geest in alle vrijheid laten werken, zonder beïnvloed te worden door het hart; - naar onze bescheiden meening, is het tot-stand-komen van Vereenigde Staten ontzaglijk moeilijker in Europa dan in Amerika. Francesco Nitti zal zulks ook wel gevoeld hebben, want plotseling, zegt hij, kan dit ideaal niet verwezenlijkt worden; men zal trapsgewijze moeten te werk gaan. - Eerste trap: de tolgrenzen afschaffen en bij dien eersten trap moet men groepsgewijze procedeeren. Een eerste groep: Frankrijk en Duitschland; op die wijze zou alle vijandschap dezer twee landen op den Rijn, waar het op een kolen- en ijzerkwestie neerkomt, uit den weg geruimd zijn. Een tweede groep: de landen die vroeger het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije uitmaakten; daardoor zou de vroegere oekonomische eenheid van het voormalig keizerrijk hersteld worden; het gevolg: geen vijandschap onder deze vier staten en hun naburen meer, Oostenrijk zou zijn wangedrocht van een hoofdstad kunnen voeden en onderhouden, Hongarije zou niet meer gedoemd zijn eeuwig een landbouwstaat te blijven, voor Tjeco-Slowakije zou het vraagstuk van een uitweg op de zee verdwijnen en de kwestie van Fiume en Triest zou van zelf opgelost zijn. De Vereenigde Staten van Europa, die gisteren nog een hersenschim waren, dringen zich vandaag door de omstandigheden op; want, om een voorbeeld aan te halen, houdt Frankrijk Duitschland nu onder de knie, een oogenblik zal komen, waar militaire bezettingen en dwangmaatregelen zullen moeten ophouden; - wat dan? Wederzijdsche waarborgverdragen? Kontrolemaatregelen? Illusies en woordenkramerij dit alles! besluit schrijver. Misschien heeft hij geen ongelijk. De toekomst in elk geval zal uitwijzen wie, of Fr. Nitti of de onderteekenaars van het Akkoord van Locarno, gelijk had; of het gegeven woord voor de volken van Europa tegen oekonomische belangen opwegen kan.
2. Benedetto Croce is de meening toegedaan dat het verkeerd is te beweren dat de rol van het liberalisme uitgespeeld is, dat er in onze hedendaagsche samenleving alleen nog plaats is voor de twee uiterste partijen: socialisme of communisme, langs een kant; reactie of fascisme (autoritarisme), langs den anderen. Socialisme streeft naar de autoriteit van de democratie; autoritarisme streeft naar macht bij de regeering; liberalisme beteekent vrijheid van het individu en vrijheid van de sociale groepen, daaruit zal intellectueele, moreele en oekonomische vooruitgang spruiten. De ondervinding heeft geleerd dat noch het socialisme, noch het autoritarisme hun ideaal volgens hun verkondigde theorieën kunnen verwezenlijken; het liberalisme daarentegen kent geen theorieën, maar streeft er naar hetgeen uit den natuurlijken gang der zaken ontstaan is, tot nut van | |
[pagina 144]
| |
't algemeen te maken, of te beletten dat het schade. Het liberalisme, als middenpartij, is de partij der kultuur; socialisme en autoritarisme daarentegen vertoonen als uiterste partijen vele trekken van abstracte primitiviteit. Het socialisme heeft getracht wetenschappelijk en historisch te worden, het is er niet in geslaagd: zijn geschiedenis was, naar de woorden van B. Croce, niets anders dan ‘eine theologische und mittelalterliche stark mit jüdischer Apokalyptik verbrannte Vision.’ Wat de nationalisten (fascisten) aangaat, deze zijn allen uit de literatuur gegroeid en ze kennen als kultuur niets anders dan literatuur; ze weten niet wat politiek is; nog minder, wat geschiedenis is, al hebben zij er den mond steeds van vol. Het fascisme, dat nu over Italië heerscht, is nog niet in staat geweest zich zelf een grondwet te geven. De ‘nationale staat’ dien het heeft willen oprichten in stede en plaats van den ‘liberalen staat’ is niets anders dan diezelfde ‘liberale staat’ geregeerd door een politieke partij, die hem tot nog toe heeft kunnen bemeesteren. Maar het liberalisme gaat zijn gang, terwijl het fascisme overal en altijd doorgaat voor een versteend, dus ook tijdelijk en voorloopig regime. Tot dàt liberalisme, dat de tendenzen der beide uiterste partijen - maar alleen voor zoo ver ze verwezenlijkbaar zijn - in zich draagt, zullen zich, naar Benedetto Croce's overtuiging, fascisten en communisten bekeeren, als de ondervinding ze zal hebben leeren zien waar de waarheid schuilt. Het spijt ons door plaatsgebrek belet te zijn het antwoord van een fascist, Robert Forges-Davanzati, hoofdredacteur van het dagblad Idea Nazionale, op dit artikel van B. Croce te bespreken. Al is het voornaamste gedeelte van het stuk een niet zeer waardige persoonlijke aanval op een politieken tegenstander, toch is het lezenswaard. Het draagt als titel: Die Senilität des Liberalismus en is verschenen in het Juni-nummer der EUROPAEISCHE REVUE.
Een woordje nog over de medewerking der Belgen aan het hier behandelde Weener tijdschrift. Onze landgenooten, zoowel Walen als Brusselaars en Vlamingen, zijn niet ten achter gebleven, om in den schoot der EUROPAEISCHE REVUE het vaandel van den vrede en van de goede verstandhouding onder de volken te helpen hooghouden. Ziehier de volledige lijst hunner namen en bijdragen: Em. Vandervelde, Griechische V ölkerwanderung (Eur. Revue, nr 1, der Horizont, p. 65); Aug. Vermeylen, Die Flämische Frage (Eur. Revue, no 3, artikel p. 158-162); Jules Destrée, Die Belgischen Wahlen (Eur. Revue, no 3, der Horizont, p. 192); Gaston Pulings, Die literarischen Strömungen in Belgien (Eur. Revue, no 3, der Horizont, p. 194); Franz Hellens, Breughel an der Yser (Eur. Revue, no 4, Novelle, p. 241-244); Louis Pierard, Kunst und Sozialismus (Eur. Revue, no 4, der Horizont, p. 256); Em. Vandervelde, Der Sozialismus in Europa während der letzten zehn Jahre (Eur. Revue, no 5/6, artikel, p. 291-300).
Begin November 1925. C. DEBAIVE. |
|