| |
| |
| |
Een dringend koloniaal Vraagstuk
Een dringend probleem, in Congo, is de VOEDSELVOORZIENING. HET IS, zooals ik het reeds meermalen uitdrukte, DE GORDIAANSGHE KNOOP VAN ONZE KOLONISATIE.
Door de industrialisatie van Congo of gedeelten van deze kolonie heeft men in bepaalde middens een zeer groot aantal negers bijeengebracht. Men heeft dus veel krachten, aan den inlandschen landbouw onttrokken. Het bleek weldra, dat zij, die in de oorspronkelijke dorpen achterbleven, er niet toe te bewegen waren den landbouw zóó uit te breiden, dat ze niet alleen voor eigen onderhoud, maar ook nog voor dat van rasgenooten, die in de industrie werkzaam waren, het noodige voedsel voort zouden brengen.
Industrie, in tegenstelling met landbouw, eischt een opeenhooping van menschen in totaal andere voorwaarden dan het samenwonen, in dorpen of gehuchten, der landbouwers. De voedselvoorziening wordt hierdoor moeilijker, omdat alle voedsel moet aangevoerd worden. Immers, de arbeiders hebben geen tijd om voor den kweek en de teelt van de groenten, de vruchten, het graan en het vee te zorgen.
De hygiëne van industriestreken is ook veel ingewikkelder. Elke mensch op zich zelf leeft in minder gunstige voorwaarden bij gebrek aan lucht, licht en dikwijls ook beweging. Het overbrengen van ziekten heeft vlugger en gemakkelijker plaats en het is buitengewoon moeilijk, in sommige gevallen zelfs onmogelijk, epidemieën te voorkomen of te stuiten. Deze feiten gelden voor de geheele wereld, maar ze kunnen in zekere landen van buitengewoon groote beteekenis worden. Hier kunnen de meest verschillende factoren hun invloed doen gelden: het klimaat van de streek, de temperatuur, de vochtigheidsgraad van de lucht,
| |
| |
de gesteldheid van den bodem, de voorkomende insekten of andere dieren, de levenswijze en voeding van de menschen.
De neger is van huis uit niet zeer bedrijvig, veeleer lui. Hij werkt weinig of niet, brengt weinig voort en is daardoor ondervoed. Die ondervoeding hinderde hem vóór de aankomst van de blanken betrekkelijk weinig, omdat hij weinig reisde, weinig werkte, veel rustte en zeer weinig met anderen in aanraking kwam. Was zijn weerstandsvermogen voor ziekten gering, de gelegenheden om ziek te worden waren het betrekkelijk eveneens, en wat de kwalen betreft, waarvan men moet aannemen dat ze toenmaals evenzeer verspreid waren als nu, door de weinige vermoeienissen, die hij zichzelf oplegde, was er een soort van blijvend evenwicht ontstaan. Met de invoering van de industrie, het reizen van de blanken en de ontwikkeling van den handel, met één woord, onze beschaving, is dit alles geheel anders geworden.
Bij nader onderzoek blijkt nu, dat wij onwillekeurig het evenwicht verstoord hebben ten nadeele van den inlander en we kunnen dit alleen herstellen door ook de voor hem gunstige factoren in dezelfde verhouding te ontwikkelen.
Kon de neger zich destijds met dezelfde voeding als hij nu bezit nog in een langzaam tempo vermenigvuldigen, DE GEWIJZIGDE LEVENSOMSTANDIGHEDEN MOETEN, INDIEN DE VOEDING NIET VEEL KRACHTIGER IS DAN ZE TOT NOG TOE WAS, FATAAL TOT HET UITSTERVEN VAN HET RAS LEIDEN. Dit is geen louter theoretische bespiegeling a priori, het is helaas een treurige vaststelling a posteriori.
Stanley schatte het aantal inboorlingen op veertig millioen. Al was deze schrandere ontdekkingsreiziger misschien wat te optimistisch, zoo heel ver van de waarheid zal hij toch niet geweest zijn. Later gaf een eerste volksschatting vijftien millioen inwoners aan; eenige jaren nadien sprak men van tien millioen, en er zijn nu reeds menschen, die spreken van zeven en een half millioen!
DE VOEDSELKWESTIE IN CONGO KAN BINNEN DE TIEN JAAR OPGELOST WORDEN. Daartoe is enkel noodig zich een juist beeld van den werkelijken toestand te vormen
| |
| |
en na te gaan hoe men in andere koloniën in dergelijke omstandigheden is te werk gegaan.
Het spreekt van zelf dat de aanvoer van levensmiddelen, uit andere landen afkomstig, op den duur niet zou kunnen volgehouden worden. Dit middel kan alleen met succes aangewend worden in geval van tijdelijken hongersnood. Maar in Congo heerscht volstrekt geen hongersnood. Er heerschte voor de aankomst van den blanke, en nu nog, enkel voedselschaarschte en dit in de eerste plaats als gevolg van de luiheid van den neger zelf. Hebben wij, door het invoeren van de industrie, de gevolgen van de voedselschaarschte vergroot, het opheffen hiervan zal voldoende wezen om ook de nadeelige gevolgen te doen verdwijnen. De bodem is vruchtbaar, de veeteelt is er mogelijk en wij, met onze gevorderde kennis van de physiologie van de voeding, kunnen in overzienbaren tijd dit probleem oplossen.
Enkele punten wil ik hier nader toelichten.
Van verschillende zijden heeft men gesproken over de maniok, die de inlander onder den vorm van chikwange nuttigt, en men heeft er zelfs over gesproken om deze chikwange door den aardappel te doen vervangen. Maar niemand heeft er tot nog toe aan gedacht dat er met de maniok een oneindige hoeveelheid verschillende gerechten te bereiden zijn. Men zij er wel op bedacht dat een zuivere physische formule in calorieën van onze voeding enkel en alleen als een schematische voorstelling mag beschouwd worden, en dat ze als dusdanig van groote waarde kan wezen. Maar de physioloog, die uitsluitend met chemische en physische formules werkte, heeft weldra door de ervaring moeten leeren, dat er ten opzichte van voeding nog andere factoren zijn, die niet in formules zijn terug te brengen. Enkele zullen het na nog lange jaren studie misschien wel eens worden, maar een groote groep, n.l. de psychische factoren, zullen het zeker in de eerstkomende jaren nog niet zijn. Nochtans kan en moet men met de psychische factoren rekening houden. Daarom zal maniok in de ontelbare gewijzigde vormen, waaronder ze kan genuttigd worden, als volksvoedsel van grooter beteekenis zijn dan het nu het geval is, waar de neger ze bijna uitsluitend als chikwange gebruikt.
Een ander voornaam punt, dat maar al te vaak over het hoofd gezien wordt, zijn de bijspijzen. Het is algemeen bekend dat
| |
| |
verscheidene volkeren, o.a. voor een root gedeelte de Japanners, voornamelijk van rijst leven. Het was dan ook een niet te onderschatten weldaad, door de Regeering aan de kolonie bewezen, de rijstkultuur in Congo te bevorderen. Maar hierbij werd helaas een belangrijk onderdeel uit het oog verloren. Van de zoogenaamde rijsttafel vormt de rijst weliswaar het hoofdbestanddeel, maar het zijn de vele bijspijzen, en al de wijzigingen waaronder ze gebruikt worden, die het mogelijk maken, dat men elken dag opnieuw en in voldoende hoeveelheid rijst kan nuttigen. Terwijl een Congoleesche rijstschotel, op de gebruikelijke wijze met oliepalmpitten voorbereid, een uitstekend gerecht is, zou men er nochtans moeilijk acht dagen achtereen zonder tegenzin van kunnen eten. Daarentegen ziet men niet alleen inlanders, maar ook volbloed Europeanen, maanden lang elken dag met hetzelfde genot hun Indische rijsttafel gebruiken.
Men mag ook de bijspijzen om hunne voedingswaarde niet te gering schatten. De porties die men er van gebruikt, alsook de verschillende soorten samen, zijn van dien aard dat men er vast op kan rekenen, dat ze ook een belangrijke hoeveelheid voedende bestanddeelen moeten bevatten.
Bij nadere beschouwing mag de vraag zelfs gesteld worden of het in sommige gevallen niet juist de rijst is, die als vehiculum dient van wat we ten onrechte bijspijzen noemen.
Het voedselvraagstuk heeft nog een anderen kant in Congo. Het is niet voldoende den lust tot eten bij den inboorling te ontwikkelen. Het noodige voedsel moet ook aanwezig zijn. Hier mag geen enkele van de talrijke factoren, die hun invloed doen gelden, verwaarloosd worden en de keus van de producten moet naar den aanleg van den neger geschieden. Als plantaardig voedsel zullen maniok en rijst met palmpitten nog lang het belangrijkste bestanddeel uitmaken. Maar aardnoten (arachiden), op een bijzondere wijze gebakken, vallen bij de inboorlingen van Afrika, evenals overal elders, zeer in den smaak. En daar de negers deze gebakken aardnoten in niet te vermoeden hoeveelheden oppeuzelen, terwijl ze onderling aan het kibbelen zijn of van het eene dorp naar het andere slenteren, nemen ze, zonder dat ze zich daarvan bewust zijn, een zeer belangrijk en krachtig voedsel op. Het is hier dus zaak, evenals voor de maniok en de rijst, de talrijke wijzen van toebereiding van een op zichzelf
| |
| |
onsmakelijk gerecht te verspreiden, om er een zeer gewild en gezocht volksvoedsel van te maken.
Op deze wijze zouden we kunnen doorgaan, en o.a. ook spreken over de verschillende manieren om bananen te benutten; maar we willen ons tot de gegeven voorbeelden beperken. Met eén enkel woord weze gezegd, dat bananen van de slechtste varieteit, bananen, die in rauwen toestand zonder weerzin niet kunnen genuttigd worden, met ruwe inlandsche suiker toebereid, nog tot een smakelijk gerecht verwerkt kunnen worden.
Met nadruk wil ik er echter op wijzen, dat er hier geenszins spraak kan wezen, iets van onze Europeesche gebruiken aan de negers te willen leeren. Enkel gebruiken van volkeren, die analoge zeden en vooral een overeenstemmende mentaliteit hebben, kunnen met zekere kansen op succes in Congo ingevoerd worden.
Naast het voedsel van plantaardigen oorsprong mag ook het dierlijk voedsel niet uit het oog verloren worden. Hier ook weer zullen vergelijkende onderzoekingen van het grootste gewicht blijken te zijn.
Het is een theoretisch niet te weerleggen feit, dat het van het grootste belang is den veestapel in Congo uit te breiden; en toch zal in de praktijk weldra blijken dat alle zorgen, aan den veestapel van onze kolonie besteed, in de eerste plaats ten voordeele van den blanke zullen zijn. Hier zou men lang naar het waarom kunnen vragen, maar veel beter is het de feiten te nemen zooals ze zijn. Het klein vee, zwijnen, schapen en geiten (vooral de laatste), het pluimvee, kippen en eenden en de vischkweek zullen blijken van het grootste belang voor de voeding van den inboorling te zijn. Het roosteren van stukjes geitenvleesch, op lange stokjes gestoken, zal in een groot gedeelte van Congo bij den neger ingang vinden. Daar, waar een godsdienstige overtuiging hiermede in strijd mocht wezen, zullen natuurlijk andere wegen dienen gevolgd te worden. Maar nooit moet men er naar streven de bevolking vleesch te leeren eten, zooals wij dat gewoon zijn.
Over den vischkweek, waarmede ik me speciaal moet bezighouden en waaromtrent ik reeds in zeer verschillende omstandigheden en bij zeer verschillende gelegenheden gesproken en geschreven heb, zal ik hier niet uitweiden. Het weze voldoende
| |
| |
er op te wijzen, dat die zonder eenigen twijfel een belangrijk deel van de volksvoeding zal verzekeren.
Een laatste punt wil ik echter nog aanraken, n.l. dat wij, Europeanen, met onze hoogere beschaving, ons nooit door vooroordeelen mogen laten leiden. Zoo bijvoorbeeld eten sommige negersstammen bepaalde soorten van rupsen. Het is me niet bekend dat ooit één Europeaan aan dit inlandsche volksvoedsel eenige aandacht gewijd heeft. Nochtans is er nergens in de wetenschappelijke literatuur, naar mijn weten, éénig argument te vinden, dat een vooringenomenheid tegen dit voedsel rechtvaardigt. Dat wij, Europeanen, griezelen bij het idee rupsen te eten, heeft met de voedingswaarde en de beteekenis als volksvoedsel van deze dieren niets te maken. We moeten er slechts aan denken, dat ook wij allerhande dieren eten, die niet alleen door vreemde volksstammen met afkeuring versmaad worden, maar zelfs bij een groot gedeelte onzer eigen rasgenooten een griezel verwekken.
Een derde belangrijke soort van voedsel vormen de vruchten. Vruchten worden ook meestal als toespijs beschouwd. In sommige gevallen wordt hun voedingswaarde overschat, in andere onderschat. Hierbij is ook heel dikwijls het gevoel de vader van de gedachte. Voor de meeste vegetariërs overtreffen de vruchten onze gewone gerechten in voedingswaarde, terwijl de vleescheters ze meestal maar als een aangename bijspijs beschouwen. In feite zullen beiden in hun speciale richting overdrijven. Het zou zeker niet van beteekenis ontbloot zijn, indien er meer zorg aan de fruitteelt in Congo besteed werd.
Een kleinigheid, die echter niet zonder belang is, is het feit, dat de blanken zich gewoon gemaakt hebben boys voor de keuken te gebruiken. De missiën zouden er zich op moeten toeleggen hier, evenals in alle andere streken, de vrouw op te leiden voor het bereiden van de spijzen.
Het landbouwonderwijs van de negers is een punt, dat van de allergrootste beteekenis is. Wie Congo kent zal natuurlijk pessimistisch gestemd zijn ten opzichte van de mogelijkheid en de te verwachten resultaten van een actie in deze richting. Meestal worden hier twee punten uit het oog verloren:: ten eerste, dat het welslagen vooral afhangt van een goede organisatie en ten tweede, dat, waar een direkte invloed niet steeds merkbaar is,
| |
| |
een indirekte invloed van zeer groote beteekenis daarom nog lang niet uitgesloten is. Men denke maar eens na over de reeds schitterende uitslagen op hygiënisch gebied.
Pessimisten op het gebied van koloniale inlandsche politiek zijn meestal menschen, die zich nooit de moeite getroosten de geschiedenis van andere koloniën en zelfs die van hun eigen kolonie na te gaan. Wie zulks wèl doet, wordt optimistisch gestemd. Men komt dan tot de ontdekking, dat de moeilijkheden, waarmede men in eigen kolonie te kampen heeft, zich in vreemde koloniën ook voorgedaan hebben en dat men overal na veel moeite toch tot een gunstig resultaat gekomen is.
Uit dit vluchtige overzicht is echter al op te maken, dat het voedingsprobleem op zich zelf niet zoo moeilijk is, maar dat het uit een oneindige reeks kleine vraagstukken bestaat, die alle toch van zeer groot belang zijn. Dr R. Van Saceghem heeft in het tijdschrift Congo (November 1924) zijn meening te kennen gegeven. De zienswijze van dezen geleerde is volkomen juist, maar een uitvoering van zijn voorstellen zou in de praktijk maar van geringen invloed blijken te zijn, alleenlijk door het feit, dat hij het vraagstuk te éénzijdig beschouwd heeft.
Wil men tot een resultaat komen (en ik herhaal nog eens, dat het voedselvraagstuk in Congo binnen tien jaar in zijn geheel kan opgelost worden), dan moet men dit dringende probleem van onze kolonisatie ook in zijn geheelen omvang weten aan te pakken. Hier moeten alle diensten van de afdeeling landbouw gelijktijdig en met dezelfde energie naar het ééne vooropgestelde einddoel streven. Geen enkel onderdeel zal voor zich alleen den toestand kunnen redden.
Naast dit voor dit oogenblik voornaamste probleem onzer kolonisatie zijn er nog twee andere, die tegelijkertijd met kracht aangevat moeten worden: de assaineering van het land door den hygiënischen dienst en het voorbereiden van een rationeele uitbating van groote cultures op wetenschappelijken grondslag.
Buiten de mijnindustrie is de waarde van de kolonie gelegen in de groote koloniale cultures. Het ligt niet in mijn bedoeling hier deze twee voorname punten nader te bespreken, doch om niet de kans te loopen, dat men zou denken dat ik het voedselvraagstuk als het eenige dringende koloniale probleem beschouw, moet ik er bijvoegen, dat er om zoo te zeggen niets zal gebeurd
| |
| |
zijn, wanneer een beter gevoed negerras ook niet doeltreffend tegen de ondermijnende tropische ziekten beschermd wordt, en dat er ook niets gebeurd is, wanneer aan een goed gevoed en gezond negerras geen gezonde bezigheid gegeven wordt, die in alle streken van Congo kan uitgeoefend worden. Een versterken en gezondmaken van de negers zonder over de geheele kolonie ook aan die menschen werk te verschaffen, zou slechts voor gevolg hebben een ras te kweeken, dat zijn gezondheid op een menschonteerende wijze zou uitputten.
Brussel, Februari 1925.
PAUL VAN OYE
Dr Sc. n. et Med.
|
|