De Vlaamsche Gids. Jaargang 14
(1925-1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
BoekbeschouwingDr M. Funck. Le Livre belge à Gravures (Paris & Bruxelles, G. Van Oest, éditeur) 1925.Een werk, dat door den liefhebber van oude boeken met gretigheid zal ter hand worden genomen en dat door de bank velen zal voldoen, al was het dan alleen maar om zijn buitengewoon rijke en verzorgde illustratie, waarvan we in dezen tijd naast den kieskeurigen auteur de op kunstgebied zoo gunstig bekende firma Van Oest, die dit bibliografisch kunstboek uitgaf, dank moeten wijten. Het tamelijk lijvig boek van Dr M. Funck wil een gids zijn voor den liefhebber van geïllustreerde typografische boeken, die in België verschenen vóór de 18e eeuw. Dit heeft de schrijver trachten te bereiken door het 1e deel van zijn boek te besteden aan een beknopt overzicht eenerzijds van de geschiedenis van het gedrukte boek in België en anderzijds van de geschiedenis van de gravuur en van hare voornaamste beoefenaars in de Zuidelijke Nederlanden. Zulks kan belangrijk zijn voor oningewijden, maar voor kenners is dit weinig oorspronkelijk gedeelte weinig aantrekkelijk, niettegenstaande de veelbelovende, maar zeer eenzijdige bibliografie die op ieder hoofdstuk volgt. Aangaande den aanvang der boekdrukkunst wordt geen enkel Duitsch geleerde vermeld! Uit dit deel leert men b.v. over de 17e eeuwsche illustratie niet veel meer dan wat men reeds sedert 1866 en 1879 wist uit de bekende werken van Ruelens en De Backer: Les Annales plantiniennes en Hymans: Histoire de la gravure dans l'Ecole de Rubens. Het wil ons voorkomen dat dit 1e deel een compilatie is om het werkelijk verdienstelijke 2e deel, Index bibliographique, dat een alphabetisch geordende en beredeneerde lijst van de voornaamste geïllustreerde Belgische boeken geeft, minder dor te maken. Wij ondervinden het als een misslag, want de ware liefhebber heeft meer aan een ‘dictionnaire des livres à gravures en Belgique’ dan aan een geschiedenis, die trouwens nog moet gemaakt worden bij gebrek aan afzonderlijke en voorafgaandelijke grondige studiën van het boek in de 16e en 17e eeuwen. Dan ware het ‘Index bibliographique’ van Dr M. Funck wellicht wat uitvoeriger en vollediger uitgevallen dat het nu is. | |
[pagina 87]
| |
Mocht bij een 2e uitgave de auteur het over zijn hart krijgen het 1e deel als inleiding om te werken en in te korten en het ‘Index’ als hoofddeel meer uitbreiding te geven, dan ware de wetenschappelijke literatuur van België met een onmisbaar en hoogst verdienstelijk werk verrijkt. | |
A.K. Coomaraswami. Arts et Métiers de l'Inde et Ceylan. (Bruxelles, Vromant & Cie) 1924.In de kunsthistorische literatuur heeft men destijds veel goeds gezegd van het werkje van W.M. Flinders Petrie: Les Arts et Métiers de l'Ancienne Egypte, in deze verzameling van de firma Vromant door Prof. J. Capart ingeleid en vertaald. Na lezing van het kernachtige werk van A.K. Coomaraswami over geest en geschiedenis van de kunst en van de kunstambachten van haar vaderland, door een ongenoemde op voortreffelijke wijze uit het Engelsch vertaald, is men verplicht toe te geven dat er geen betere inleiding in de moeilijk toegankelijke kunst van Indië, den beknopten vorm in acht genomen, bestaat dan onderhavig werkje, dat benevens vele illustraties - 225 - zonder veel ophef of omhaal van woorden weinig bekende en zelfs nieuwe uitzichten, zooals de navolging van de Grieksch-Romeinsche modellen in de Mahayneesche kunst 'n paar eeuwen vóór onze jaartelling en den invloed van de Italiaansche en naar ik meen naar de illustratie te oordeelen, ook Vlaamsche modellen (in de portretkunst) van de Mogolsche schilderkunst der 16e en 17e eeuwen, bevat. Een werk dus, geschikt voor gestudeerden als voor leeken. P.D.K. | |
Kanunnik V. van de Velde. - De Goede Week en het Paaschfeest. Geschiedkundige Studie. (Brugge, Excelsior, XVI - 310 blz. kl. 8oGa naar voetnoot(1), 1924).Een belangwekkend boek, dat de geschiedenis geeft van de kerkelijke plechtigheden van de zoogenoemde ‘veertien dagen omtrent Paschen.’ Het beschrijft het ontstaan van de ceremonieën, hun verder ontwikkeling, zeggende welke weggevallen zijn en welke nieuw bijkwamen. Zoo is het 'n zes deelen ingedeeld: 1. Palmzondag, 2. De Goede Week, 3. Witte Donderdag, 4. Goede Vrijdag, 5. Paaschavond, 6. Paschen en de Paaschweek. Wel geeft het tweedehandsche wetenschap, maar het is een niet geringe verdienste, een rijke stof, waaraan, zooals uit de nog onvolledige bibliographie blijkt, reeds een geheele biblio- | |
[pagina 88]
| |
theek gewijd is, overzichtelijk gegroepeerd en voor den ontwikkelden lezer toegankelijk gemaakt te hebben. Of de studie volledig is kunnen we niet zeggen; toch willen we opmerken dat er over de drie eerste dagen der Goede Week niets gezegd wordt en dat we er niet hebben kunnen ontdekken waarom de Woensdag in die week langen tijd Schorselwoensdag geheeten werd. Toch wordt blz. 85-87 uitvoerig over het zwijgen der klokken gehandeld, maar men laat verstaan dat dit altijd begonnen is na het Gloria van de mis van Witten Donderdag, terwijl nu nog in Zuid-Duitschland het na het Evangelie van den Woensdag begint, wat ook te onzent ten minste tot in de 16e eeuw het geval was. Verder is het volgens ons een leemte dat terwijl de schrijver dikwijls de beteekenis aangeeft die een ceremonie moet hebben voor de godsvrucht, hij bijna nooit haar zinnebeeldige vermeldt. Zoo spreekt blz. 39 van een beteekenisvolle ceremonie, doch de beteekenis wordt niet opgegeven. Toch verbeeldt elke ceremonie een feit uit het Oude Testament, of uit het leven van Christus of uit de Passie, en soms, gelijk in de Mis, de drie te gelijk, en dit te weten is wel van belang voor het begrip van het historisch worden van de ceremonie. Op eenige vlekjes willen we nog wijzen. Blz. XIV Gastoué: er was van hem toch wel iets anders te vermelden en te gebruiken dan zijn brochuurtje over het wijwater. Blz. XV Pascal J.B.E. - Migne. Origine et raison de la liturgie catholique, Paris, 1844. Dat boek is te citeeren als volgt: Pascal J.B.E., Origines et raison de la liturgie catholique en forme de dictionnaire, 1859. (t. VIII de l'Encyclopédie théologique, publiée par M. l'abbé Migne 1845-1860). blz. 10 onder de namen van Palmzondag is Palmpaschen vergeten. Soms wordt een vreemd woord of vreemde naam vertaald of uitgelegd (b.v. Eleona blz. 12), maar doorgaans niet (bv. Imbomon blz. 12, Probatica blz. 14 en het dikwijls voorkomende Mozarabisch). blz. 5 & 12 Anastasis; in de Tafel Anastatis 5, 13. blz. 13 en 16 staat bij vergissing een jaartal 1909 (voor 1099?) blz. 17. de H. Isidoor: wij zeggen Sint Pieter, Sint Jan, de H. Petrus, de H. Johannes, niet omgekeerd, dus Sint Isidoor of de H. Isidorus. blz. 26. De voetnota over Donderbaard is opgesteld op een wijze waaruit geen verband blijkt met den tekst. blz. 49: Paaschweek wordt zij (nl. de Goede Week) met recht genoemd. Hier had bij gemoeten dat in ons taalgebruik Paaschweek alleen beteekent week na Paschen; cf. overigens blz. 268 en Tafel. | |
[pagina 89]
| |
blz. 50. de laatste drie dagen der Goede Week heeten volgens Morris in 't Ags. Swidays, en blz. 86 Swidages. Die twee lezingen wijzen op een foutief afschrift: het Angel-saksisch is overigens Swigdagas. blz. 53. effeta en blz. 220 epheta; in Tafel beide. Effeta is de spelling van het Ordo baptismi; maar de Vulgata spelt ephphetha en de Semitisanten spellen effatha. blz. 67. Dommelmetten had het Duitsch pumpermette en rumpelmette moeten oproepen. blz. 75. Witte Donderdag kan, niettegenstaande Pater Kruitwagen, niet beteekenen Blijde Donderdag; het moet iets zijn in den aard van het Dominica in albis en het Whitsunday. Drijvers (Mozaïek, blz. 7; ook Historie en Legende, blz. 66) schrijft zonder aarzelen: ‘de gewoonte, die heerschende was in de oude christenkerk, en daarin bestond, dat de catechumenen, die Zaterdags voor Paschen zouden gedoopt worden, op dezen dag, (nl. Witten Donderdag) in het wit gekleed, zich aan de gemeente vertoonden.’ blz. 77 Maundy Thursday is onvolledig verklaard en had moeten verwijzen naar blz. 120, waar moest verzonden worden niet naar Johan. XIII, 15, maar XIII, 34. blz. 102 surplis i.p.v. koorhemd of roket; blz. 103 Godslamp i.p.v. eeuwig licht. blz. 123 Matthias die in Judas' plaats gekozen werd: de Handelingen I, 26, zeggen: en het lot viel op Mathias (met één t), en hij werd bij de elf apostelen geteld. blz. 269 de etymologie van Hgd. Ostern, Eng. Easter zou moeten hermaakt worden naar Kluge of naar de N.E.D. blz. 96 is sprake van het Pange lingua, blz. 165 van het Pange lingua gloriosi lauream certaminis en de Tafel geeft Pange lingua gloriosi met verzending alleen naar 165. Er had moeten gezegd worden dat het Pange lingua gloriosi van 165 een ander hymne is dan het Pange lingua (gloriosi) van 96. De stijl is vlot en de taal goed. Toch hebben we opgemerkt: bijzonderste, op onze dagen, van af, soort reliquiekas, ceremoniën, liturgiën, homilieën, meerdere eeuwen, rond vijf uren en half, werd dezen zang (blz. 22), drooge mis, ervan, erop, in voege komen, gelijken aan, dewelke, verschillige, aanzien (onafscheidbaar), zegden. Maar genoeg spijkers op laag water gezocht. Wij willen het boek niet in een ongunstig daglicht stellen. Onze aanmerkingen gelden alleen kleinigheden, waaraan gemakkelijk te verhelpen is. Want het werk van Kan. V. van de Velde is een ernstige studie, die met voordeel zal gebruikt worden door al wie belang stelt in de geschiedenis van den eeredienst. | |
[pagina 90]
| |
Het Geuzenliedboek naar de oude drukken uit de nalatenschap van Dr E.T. KUIPER, uitgegeven door Dr P. LEENDERTZ Jr. (Zutfen: W. Thieme & Cie, Ie deel XXXVI-327 blz. kl. 8o, 1924; IIe deel, VIII-412 blz. kl. 8o, 1925: per deel f 5.90). Het Geuzenliedboek is van het grootste belang voor de geschiedenis en de letterkunde in het tijdvak van de godsdienstige beroerten. Toch werd er in de moderne tijden weinig aandacht aan geschonken. Alleen Van Vloten heeft er in zijn Geschiedzangen 133 nummers uit overgenomen. Toen heeft Van Lummel er een volledige uitgave van bezorgd (1872-74), die echter onvoldoende gebleken is. Reeds sedert langen tijd had Dr Kuiper een grondige studie van het Geuzenliedboek gemaakt; doch de dood heeft hem belet er de laatste hand aan te leggen en ze uit te geven. Dat heeft nu zijn vriend Dr Leendertz voor hem gedaan. Beider aandeel in de uitgave wordt in de Inleiding aangegeven. Zoo hebben we thans een volledige betrouwbare uitgave, met alle historische, philologische, bibliographische ophelderingen. Beide bewerkers halen eer van hun arbeid; aan Dr Leendertz komt bovendien een bijzondere hulde toe voor de vroomheid waarmee hij de nagedachtenis van zijn vriend gediend heeft. Op blz. 386 wordt herinnerd dat reeds in 1875 Max Rooses een studie over Geuzen- en Anti-geuzenliederen der XVIe eeuw uitgaf (in Nederland, herdrukt in Nieuw Schetsenboek). Deze studie beschouwt vooral de letterkundige waarde van deze liederen, terwijl de studie van Dr Kuiper in Onze Eeuw 1917 (in deze uitgave Inleiding I) vooral op hun historische beteekenis wijst. ‘Beide studies, zegt Dr Leendertz, vullen elkander zoo goed aan, dat men ze eigenlijk vereenigd zou willen zien.’
J. VERCOULLIE |