De Vlaamsche Gids. Jaargang 14(1925-1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Octoberdagen I Naar luwer land en blauwer lucht vertrok de laatste zwaalwenvlucht. De zonne duikt in nevellucht; en 'wen de westerwinden jagen, het wiegend woud mismoedig zucht: Daar zijn de Octoberdagen! Nochtans in 't woud een wonderpracht van bladerweelde en bolstervracht; een kleurenglans, een gulden pracht als nimmer zwaalwenoogen zagen: der boomen stoet in galadracht met de eerste Octoberdagen. Stilaan verzwinden toon en tint... Nu ruit in vlokken vóor den wind de kroezelkrans, blondbruin getint, door eik en beuk zoo rijk gedragen. Dra rijmt hun kroon in 't ijzelslind der kille Octoberdagen. Dan enkel nog op vliet en plas vaal vlottend, wat eens wassend was, verzinkend in een drabben plas; geen vooglenlied; maar kleumig klagen van schuchter wild in 't grijze gras der schrale Octoberdagen. [pagina 71] [p. 71] Ten duin de kraai, ter kreek de meeuw. Slechts rouwgekras en noodgeschreeuw van bontekraai en mantelmeeuw, - de voorboôn wilder najaarsvlagen; - nu gieren ze in de vroege sneeuw der laatste Octoberdagen. 't Is de uitvaart, die ze vieren saam, van telingswarmte en liefdesâam, van scheppingskracht en -luister saam; eene uitvaart, zonder vriend of magen in 't lijkhuis, achter 't matte raam der stille Octoberdagen.... II Ach, zomerbloei in beemd en bosch; ach, looverglans en bloemenblos; ach, laat me met den wind in 't bosch een zucht van angst en weedom wagen: snel naadren op hun proestend ros ook mijne Octoberdagen. Niet langer slaat mijn nachtegaal,: illuzie, lust en ideaal, 'lijk zwaalwen na de nachtegaal, zijn heengereisd naar zoeler lagen. Al schaarscher schuift een zonnestraal door mijne Octoberdagen. Of blakert soms de versvlam op, en schuiert dan heur schijn den top van hooger kruin nog even op: herinnering, die mij komt plagen! Geen roos is 't; pas een stroobloemknop in barre Octoberdagen. [pagina 72] [p. 72] Mij wordt het klammig om het hart; de neveldroom van 't proza schart zijn wakke wolken om mijn hart: geen helle hoop, noch drang tot slagen; maar veeg berusten, - als de vert bij nare Octoberdagen. In dichters boezem daalt er nacht wen rijst de mist. En 't jongst gedacht des dauwlen denkers, heel een nacht gezeuld van hoest- naar euvelvlagen, verdwarrelt, - als de looverjacht der laatste Octoberdagen. o Levensnajaar: kranke tijd des menschen, eer de doodskoû bijt in geestes guren wintertijd! Die winter...! Mocht een gunst ik vragen, ze ware: een groeve, eer diep dan wijd, nog vóor mijn Kerstmisdagen. JAN JANS. Vorige Volgende