De Vlaamsche Gids. Jaargang 14
(1925-1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Practische SociologieDienen en opvoeden, - is dat geen schoone leuze? Het moet de leuze zijn van de sociale opvoeding. Maar bij velen moet het maatschappelijk geweten wakker geschud worden! Dat heeft zich Professor J.H.F. Kohlbrugge ten doel gesteld door de uitgave van zijn boek Practische Sociologie, waarvan deel I, De Mensch in Dienst der Maatschappij, onlangs verschenen isGa naar voetnoot(1). De schrijver heeft zich voorgenomen een leerboek op te stellen, waarin hij op duidelijke, zaakrijke, kritische wijze de voorname elementen van het sociaal leven uiteenzet. Hij overziet op belangwekkend-merkwaardige manier het geheel van de sociale opvoedkunde. Het is het eerste Nederlandsche leerboek over dit vak. De schrandere, naarstige vorscher, welke de schrijver is, maakte het zoowel practisch als vormend. Hij heeft, om zijn voortreffelijk werk te verwezenlijken, allen geraadpleegd, die op sociaal gebied werkzaam zijn in verschillende gewesten en is alle stichtingen gaan zien. Geen dagblad- en tijdschriftartikels, uitweidingen, boekjes, redevoeringen, verslagen over zijn wetenschap zijn aan zijn opmerkingsgeest vreemd gebleven, want zijn wensch is de sociale ontwikkeling van allen te bevorderen. Dienen en opvoeden... Het dienen mag echter nooit leiden tot de opoffering van de eigen persoonlijkheid. Wij dienen de wereld of ons volk slechts, wanneer onze handelingen steeds worden bestuurd door een hooger beginsel, wij ons door dit beginsel zelf hebben opgevoed, en ons verlangen naar waarheid er ons toe drijft daar steeds al onze handelingen in overeenstemming mede te doen zijn. | |
[pagina 50]
| |
Ieder mensch heeft sociale plichten, is mede verantwoordelijk voor al wat in de maatschappij voorvalt; aan elk ambt zijn bijzondere Verplichtingen verbonden. Het sociale leven terdege te kennen dienen vooral de priesters, de geneesheeren, de rechters, de advokaten, de officieren, de ambtenaren van allerlei aard, de politieagenten, de leeraars, de onderwijzers. Grooten invloed op het sociale voelen kunnen ook de kooplieden en de handelaars uitoefenen (veroordeeling van ‘handel is handel’). Dienstvaardigheid zal boven eigenbelang gaan. Ford b.v. eischt van elken koopman een hoog ethisch standpunt. Erg gebrekkig is nog het sociale voelen van een massa huisvrouwen, die zelf buitenshuis allerlei maatschappelijk werk doen, maar die meer dienst zouden bewijzen, zoo zij dit in eigen huis begonnen en aanvingen hun verhouding te regelen tot hun leveranciers b.v. Sociaal voelen behoeft te bestaan in de betrekkingen van den huiseigenaar tot den huurder, in die van den patroon tot den arbeider, in die van de hoogere tot de lagere standen. De verstandelijke ontwikkeling (minder echter dan die van het gemoed) is een integreerend deel van het sociale werk. Zij wordt het volk bijgebracht door de volkshoogescholen, door lezingen, voordrachten, bladen, tijdschriften, leergangen, leeszalen, boekerijen, zangvereenigingen (liederavonden). De bioscoop zou kunnen gebruikt worden om aan het publiek de voordeelen van allerlei sociale maatregelen te doen inzien. De maatschappelijke nooden worden in de steden beter bestreden dan in de dorpen. De menschen worden naar de stad gedreven, meer door het gebrek aan sociale zorg dan door de betere arbeidsvoorwaarden. Samenwerking tusschen naburige dorpen is noodzakelijk voor al dat werk, dat stichtingen vereischt. Van de bestaande organismen voor sociale voorzorg zijn het vooral in Nederland de Kruisvereenigingen en de teringbestrijding, die in de dorpen doorgedrongen zijn. In haar werkkring ontmoet deze laatste, in de steden vooral, andere organismen van maatschappelijk hulpbetoon: de bestrijding van de zuigelingensterfte, de uitzending naar vacantiekolonies, de drankbestrijding, de hulpverleening aan kraamvrouwen, de bestrijding der geslachtsziekten, de huisverzorging. Een echt sociale (eeuwenoude) inrichting ten platten lande is de burendienst. | |
[pagina 51]
| |
De gehuwde vrouw verricht het belangrijkste werk in haar eigen huis of in haar onmiddellijke omgeving, niet buitenshuis. Het is misdadig de vrouw uit haar kring te halen, zonder zeker te zijn, dat in haar gezin de rust gewaarborgd is. Deze rol is weggelegd voor de ongehuwde. Prof. Kohlbrugge verwijt de gediplomeerden van de Scholen voor Maatschappelijk Werk, dat ze meer ambtenaressen dan leidsters van het volk zijn. De voornaamste sociale betrekkingen, die door vrouwen kunnen vervuld worden, zijn die van wijkzuster, zuster van maatschappelijk werk (geeft raad, leidt op tot zelfstandigheid), schoolverpleegster, huisverzorgster (verleent hulp tijdens ziekte der huismoeder), woningopzienster (verstrekt inlichtingen betreffende kinderverzorging en opvoeding), leidster voor werkhuis- en winkelmeisjes (oefent door haar gedrag en haar gesprekken invloed uit ten goede), schoolbezoekster. Deze heeft een lokaal op school om voortdurend in betrekking te blijven met de onderwijzers, die haar alle bezwaren mededeelen, welke er zich ten opzichte van een kind op school voordoen. Zij zoekt anderzijds de gezinnen op van die kinderen om de redenen voor de bezwaren te vinden. Door met de ouders te praten weet zij hun belangstelling in de school te verhoogen en ze tot medewerking te brengen. Zij helpt hen om de juiste behandeling van het kind te treffen. Haar ondervindingen leiden tot onderwijsverandering: inrichting van bijzondere klassen, schoolclubs, schoolvoeding. Zij voorkomt misdaad en verwaarloozing; treedt ook op als gezondheidsleer-onderrichtster, bestrijdster van besmettelijke ziekten, bemiddelares van armenzorg. Zij kan worden aangewezen als gezinsvoogdes. Elk kind, dat op school niet voldoet, is een sociaal vraagstuk, dat individueel moet opgelost. De schoolbezoekster ondersteunt ouders, kind en onderwijzer. Haar inzicht wordt gehoord voor de beroepskeuze. Zij is in blijvende verbinding met alle sociale inrichtingen van de plaats, die voor het kind werkzaam zijn. De invloed, dien zij in een gezin ten opzichte van een kind uitoefent, werkt na op de ouders in het voordeel van de andere kinderen. Prof. Kohlbrugge, geleid door zijn rijke ervaring, wijst nog op de sociale werkster op fabrieken. De werkman zal er aan gewend geraken zich onder de leiding van ontwikkelde vrou- | |
[pagina 52]
| |
wen te schikken. Dezer geestelijke kracht zal haar in staat stellen onpartijdig te zijn ten opzichte van de verhouding tusschen werkgever en werknemer. Zij mag zich op de fabriek noch aan de eene, noch aan de andere partij aansluiten. De gedachte zal niet langer veld winnen, dat de geneesheeren (de hygiënisten) geroepen zijn het sociale werk te leiden. Het opvoedkundig gedeelte der taak van de sociale werkster is minstens even gewichtig. Alle maatschappelijk werk vereischt, dat men leere een goede sociale diagnose te stellen. Deze berust op ondervragen, zonder dat men het antwoord suggereert. Men hoede zich voor veralgemeening, eenzijdigheid, sympathie, antipathie. De sociale werker,(of werkster) zal vooral de ziel der werkende klas kennen. Hij voelt zich niet de meerdere vap hen, die geholpen worden, slaat geen leertoon aan, spreekt als tot een familielid in moeilijkheden, beoordeelt de armen niet naar de zeden van den eigen stand, past zich aap en plaatst zich op het terrrein van die menschen om er medewerkers van te vormen. Hij zij gewoon met hen, prate over dagelijksche; zaken, nooit over zichzelf, maar over hun belangen; hij weze natuurlijk bescheiden, beleefd, opgewekt. Dank of een uitslag zal men niet verwachten; het resultaat komt steeds onmerkbaar. Tabellenmakers, statistiekers, theoretici zijn een gevaar; zij zien de werkelijkheid niet, niets dan hun stokpaardje. Sociaal werk eischt gevoel voor rechtvaardigheid, verdraagzaamheid, geduld, vertrouwen, frischheid. Het einddoel is zichzelf onnoodig maken. De eerste vrouwenvereenigingen vochten voor de economische en staatkundige rechten der vrouw; dit leidde tot ontvoogding. Uit deze groeide verlangep naar zelfstandigheid, maar ook antisociale verwildering. Het was een gevolg van het feit, dat de stroom der meest werkzame vrouwen in banen was geleid, die niet op sociaal gebied lagen. Men dacht slechts aan rechten, niet aan plichten. In Zwitserland, Duitschland, Canada vindt men vrouwenvereenigingen, die de politieke rechten geheel buiten beschouwing laten. Zij beperken zich, tot het verrichten van sociaal werk. Zij zorgen voor de opleiding van zuigelingenzusters, kraamvrouwenverpleegsters, leidsters van bewaarscholen, ziekenhuizen, vacantiekolonies, kindersanatoria, | |
[pagina 53]
| |
huishoudscholen, blindengestichten, doorgangshuizen voor ongehuwde moeders of voor meisjes, die dreigen af te dwalen, weeshuizen, opvoedingsgestichten, clubs van naai-, knip- en verstelwerk. In Zwitserland brachten zij de alcoholvrije spijshuizen tot stand. Het verarmde Duitschland beschikt over 46 scholen voor maatschappelijk werk en 80 scholen voor kinderverzorging. De leiding voor sociaal werk gaat best van vrouwen uit. Onder de voornaamste vereenigingen, die algemeenen maatschappelijken arbeid verrichten, dient genoemd (voor Nederland) de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Zij heeft een groote rol gespeeld bij de geestelijke ontwikkeling van het Nederlandsche volk. Zij was de eerste, die degelijke lectuur verspreidde tegen billijken prijs, die aandrong op een goede onderwijswetgeving, die zich bekommerde om het bewaarschoolwezen, die het platteland van boekerijen voorzag, die het spaarbankwezen tot ontwikkeling bracht, die het meisjesvakonderwijs ter hand nam, hooger onderricht eischte buiten de hoogeschool, een seminarie voor opvoedkunde stichtte, de aandacht vestigde op de moderne werkmethoden bij het onderwijs aan volwassenen, de armoede bestreed in al haar verschijnselen; zij bracht aan de jeugd turnscholen, floraliavereenigingen, muziekkorpsen, slöydwerk, leeszalen, openluchtspelen, proeftuinen, zangscholen, zweminrichtingen. Het Leger des Heils wendt zich tot het allerarmste deel van het volk, stichtte Toevluchten voor dak- en werklooze mannen, ook voor vrouwen en kinderen; het houdt zich bezig met huisverpleging van zieken en ouden. In zijn Reddingshuizen worden vrouwen en meisjes opgenomen, die zich op den verkeerden weg bevinden. Het heeft verder jongens-, meisjes-, moeder-, kinderhuizen, landbouw- en tuinbouwkoloniën, hotels. Nederland telt dan nog de Vrijmetselarenvereeniging, de Rotaryclub, de Independent Order of Old Fellows, de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo, de Broederschap van diaconen. Zoo de sociale opvoeding van het Nederlandsche volk gebrekkig genoemd mag worden, voor ons land geldt voorwaar dezelfde uitspraak. De voornaamste invloed voor de ontwikkeling van het kind tot sociaal voelend wezen zal van het gezinsleven uitgaan. De | |
[pagina 54]
| |
ouders moesten hun kleinen zóó opvoeden, dat zij hun eigen belangen achterstellen bij die van het gezin. De opvoeding behoeft het kind los te maken uit zijn zelfzuchtige beschouwingswijze. In de begoede gezinnen wordt het zorgeloos groot en de ouders voelen niet, dat zij hun plichten niet vervullen tegenover de samenleving, die eischt, dat het kind vroegtijdig hulpbetoon leert. Zij zouden integendeel moeten vermijden steeds betaalde hulp te gebruiken. Zoo zouden de kinderen het werkelijke leven leeren kennen met zijn behoeften, zijn opofferingen, zijn lasten. De ouders moeten die eigenschappen ontwikkelen, die sociaal belangrijk zijn. Op schoolgebied wenscht Prof. Kohlbrugge, dat een inniger contact moge komen tusschen ouders en onderwijzers; dat het onderricht zich aansluite aan het leven; hij wil de invoering van een stelsel als dit van Dalton; scholen waar de leerkracht ‘opvoedt’, en niet gedwongen wordt eigen gedachten terug te dringen; waar de kinderen zich vrijwillig schikken onder het gezag der zelfgekozen leiders (zelfbestuur); waar de geschiedenis niet langer behandeld wordt als de historie van koningen en oorlogen, maar als die van het volk, van de geleidelijk ontwikkelde sociale gedachten; waar de jeugd zelfwerkzaam is. Prof. Kohlbrugge eindigt met een jammerkreet over het gemis aan zelfstandigheid bij het Nederlandsche volk, dat slechts denkt aan staatshulp, staatssubsidie, sociale wetten, die in alle nooden zouden voorzien. Hoe beamen wij zijn woorden met het oog op onze nationale toestanden, helaas! Zooals bij hem blijft ons enkel de hoop, dat het heropwekken van het sociaal geweten de bereidwilligheid om te dienen zal wakker roepen.
JOZEF PEETERS. |
|