ternauwernood loonend achten. Een heel andere konkluzie trokken we, toen we het boekje Marionetten lazen, dat J.W.F. Werumeus Buning, G. van Wessem en C.J. Kelk samenstelden (uitg. S.L. van Looy, Amsterdam). We troffen er een ongewoon groot aantal taalfouten in aan, maar we hielden ons overtuigd, vooral dan gesteund door de bijdragen van Roelvink en Van Wessem, dat een poppenkast, bespeeld door volwassenen die de kinderpsychologie weten aan te voelen, aan de jeugd positieve diensten kan bewijzen; in die richting is ten onzent nog alles te doen.
We sluiten deze kroniek met de aankondiging van enkele schoolboeken.
Dr. M.G. de Boer en L.J. de Wilde brengen ons in nieuwe uitgaaf hun vierdeelige bloemlezing Historische lectuur (uitg. P. Noordhoff, Groningen); deze omvat de oude geschiedenis, de middeleeuwen, de nieuwe geschiedenis, de nieuwste geschiedenis en ontleent haar stof liever aan wetenschappelijk- historische dan aan romantische bronnen, - wat haar dan ook vooral voor het middelbaar onderwijs geschikt maakt. Het geldt hier algemeene wereldgeschiedenis; we wenschten, dat België zulke bloemlezing betrekkelijk zijn eigen historie rijk was.
Van Dr. O.W. Thomé verschijnt, ook in nieuwe uitgaaf, het Leerboek der dierkunde, bewerkt door Dr. J.J. Prins (uitg. P. Noordhoff, Groningen); de drie deelen behandelen het menschelijk lichaam, de gewervelde dieren en de ongewervelde dieren. Naast het bizonder zakelijke van den inhoud, waarvan de tekst voor meer gevorderde leerlingen in kleiner letter gedrukt is, treft ons vooral de weelde aan illustraties, zoo naar hun aantal als naar hun uitzonderlijk mooie uitvoering.
Van Dr. H.C. Geuken ligt hier De hygiëne en het schoolleven (uitg. W. Versluys, Amsterdam), eigenlijk een bron van praktische inlichtingen over de lichamelijke funkties bij het kind, over lichaams- en geestesstoringen en ziekten en hun behandeling.
Dr. Julius Wiegand schenkt ons een uitvoerige Geschichte der deutschen Dichtung, mit Bilderanhang (uitg. H. Schaffstein, Keulen), met, als toevoeging aan den titel: ‘in strenger Systematik, nach Gedanken, Stoffen und Formen, in fortgesetzten Längs-und Querschnitten.’ Hier gaat het niet om de chronologische opeenvolging van dichterlevens, met of zonder portretten, maar om den groei en den ontwikkelingsgang der dichtkunst door de eeuwen heen, van de oudheid tot in 1920, en om de karakteriseering van de historische en dichterlijke perioden, in hun onderlinge wisselwerkingen en kontrasten. De platen tot slot staan mede in het teeken daarvan. Voor leeraars M.O. is dit werk een prachtstuk. Het zou alleen maar, ter illustratie, een