ren’ en Jef Leempoels met ‘Processiezangers’: portretten van ingetogen, oprecht vrome of huichelende aangezichten van biddende geestelijken en leeken, epigonen-werk van waarde, maar zonder uitkomst noch genialiteit. Gelukkiglijk hing daar ook ‘Een Deerne’ van hem, die heel wat steviger in elkaar zat dan zijn vrome chromografie.
Het religieuse interieur, veel meer dan het religieus landschap, heeft onder de Belgische schilders beoefenaars gevonden. De groote Delaunois had hier een aantal zeer merkwaardige doeken: landschappen en kerkinterieurs. Zonder overdrijving kregen we het ingetogen leven van Leuven en zijn monastieke ommelanden te aanschouwen, zooals een sympathiseerende leek dat ziet: vol geheimzinnige devote praktijken, waaraan de Roomsche eeredienst zoo bijzonder rijk is.
Het religieus landschap, dat zelf een gebed is, was het best bereikt in een verloren gehangen schilderij van Victor de Budt: ‘Boerenhuis op de Veluwe’, dat een zeldzame voornaamheid van kleur vertoonde met misschien te veel opzettelijkheid in de als oogen blikkerende vensters. Ook Baksteen wist te bekoren door een piëteitsvol landschap: ‘De Kempen’, dat jammer genoeg niet vrij was van effektzoekerij, vooral in het overdreven wolkengevaarte.
Het Landschap zonder meer was in alle schakeeringen voor handen: een grootsch stuk van documentaire waarde: ‘De IJzer te Nieuwpoort’, kort na den oorlog gemaakt, van Arthur Trealliw, een flink gebouwd, ongewoon kleursober werk van Pieter Gorus: ‘De Schelde in den Winter’; beide kunstenaars blijven het impressionisme getrouw en zich zelf vrijwel gelijk. Anders gesteld is het met Modest Huys, die in ‘Heerlijke herfst’ ons een pallieterachtig landschap voor oogen toovert, dat de gebreken van zijn deugden sterk in 't oog doet springen: slordige teekening en gebrek aan diepte naast stoute typeering, b.v. in dien eenigen prachtigen halfontlooverden wilg.
Verder geëvolueerd is Albert Claeys, die zeer oorspronkelijk synthetiseert door overzichtelijke panoramatische groepeering. Misschien brengt het hij éénmaal verder dan de zich steeds herhalende, maar toch aantrekkelijke Valerius de Saedeleer, die hier met een Breugelsch ‘Winterlandschap’ uitpakte. Modern Breugelsch schenen ons de dorpgezichten van Taelemans.
Georges Latinis en zijn discipel Leo Piron leidden ons binnen in de stilte van zondagsche dorpswoningen, boerderijen of begijnhoven, die zij met pijnlijke nauwkeurigheid volgens meetkundige schema's afgrenzen en daarna kleuren.
Wij gelooven niet dat er in België thans veel schilders zijn van stillevens, die Maurice Dupuis overtreffen. Wijlen Alfred Verhaeren, die alhier verscheidene algemeen bewonderde stil-