| |
| |
| |
Vlaamsche Kroniek
Het past hier, vooraleer over te gaan tot de bespreking van de talrijke, in den loop der laatste maanden verschenen werken, even hulde te brengen aan twee representatieve figuren uit onze moderne literatuur: aan den verfijnden dichter Jan van Nijlen, wien de driejaarlijksche prijs voor Nederlandsche letterkunde ten deel viel en aan den onvermoeibaren dichter, prozaïst en criticus, Karel van den Oever, wien, om de waarde van zijn gezamenlijk oeuvre, door de Koninklijke Vlaamsche Academie de Beernaert-prijs werd toegekend.
Graag hadden we een paar bladzijden gewijd aan de beschouwing van beider werk, doch zóóveel nieuwe boeken wachten op bespreking of aankondiging, dat we ons genoodzaakt zagen dit opzet te laten varen.
* * *
Pol de Mont kent en waardeert den gevoeligen, doch ongelijken dichter G.J. Dodd, waarvan hij een Keuze uit zijn Gedicht ten uitgaf (Mercurius - Antwerpen) en van een belangwekkende inleiding voorzag, waarin de beteekenis dezer verwaarloosde figuur wordt toegelicht. Dodd is, wat men pleegt te noemen, een ‘gemoedelijk’ dichter, niet een, die de hemelen bestormt ter verovering der goddelijke vonk. Hij is eerder een man met dichterlijk, gauw ontroerd gemoed, met welgevallen luisterend naar de harmonieën, die er zingen in hem. Hij is een zeer genietbaar, eenvoudig dichter, die de glundering van familjaren humor niet versmaadt, zijn liefje graag een godin noemt, en met even veel toewijding het wel en wee van den huiselijken haard bezingt als de felste hartstochten.
Schuilt er geen bittere ontgoocheling onder de vast schamele simpelheid van dit liedje?
Ik heb ze naar de boot geleid.
Zij moest naar vreemde streken,
Zij heeft me koeltjes vaarwel gezeid,
| |
| |
Zij vroeg mij, of heur rokje wél hing,
Of er in heur doekje geen plooi was.
Of dat heur hoedje en kantje wél ging,
En of ze zóó goed van tooi was.
Zij scheen over hare toilette voldaan,
Haar linnen was wel gestreken:
Ik bleef verplet aan den oever staan
En kon geen woord meer spreken.
Pol de Mont deed wél, toen hij Dodd opnieuw leven liet in de herinnering van den Vlaamschen lezer.
Felix Timmermans schreef een mooie inleiding voor den herdruk van Ernest de Weert's dichtbundel Uit de Eenzaamheid (De Schelde-serie, Gust Janssens, uitgever, Antwerpen.) Wie bij een dichter nog ongekunstelde oprechtheid waardeert, zal genieten van deze klare, sierlijke verzen, waarin De Weert zijn gevoelens heeft verwoord. Naar het oneindige streeft deze zanger niet. Groote problemen wekken geen stormen in zijn wezen. Ook hij is een dichter van het teere gevoel, dat geroerd wordt door den hartelijken blik uit een paar lieve oogen, door een natuur-indruk, door een levensgebeurtenis. Zijn verzen wellen uit het hart. Heel dikwijls kiest de Weert den sonnetvorm, mede naar het ons voorkomt onder den invloed van Jacques Perk, een dichter, wiens verzen door de jongeren van rond 1910 met vereering gelezen en herlezen werden. In de poëzie van de Weert leeft een traditie voort, die van Antheunis, de Mont, Sauwen, ja, van Sauwen vooral. Maar de Weert rondt meer af en is sterker subjectief.
Volgend stukje illustreert deze verwantschap:
De watermolen
Waar nu, langs puin en brokkelsteen,
Al zoekende, daar stond voorheen
Hij wentelde zijn mossig rad
Met lichtgespeel en schuimgespat
Hij draaide, draaide eeuwenlang
Met 't zelfde ruischend klagen,
En altijd voort, al naar den gang
Der stil vervlogen dagen...
Waar nu, langs puin en brokkelsteen
Al zoekende, daar stond voorheen
| |
| |
Een zware ondertoon van leed en twijfel sombert er door de verzen, die Richard de Cneudt verzamelde in den bundel De stille Bloei (Vlaamsche bibliotheek, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, te Amsterdam). Het verbitterde pessimisme, dat de Cneudt's levensbeschouwing ook vroeger doordrong, schijnt met de jaren niet te zijn opgeklaard tot sereniteit. Kon het wel anders? De Cneudt is een opstandige, die allengerhand ging twijfelen aan den zege. Berusting leek hem echter een te gemakkelijke vorm van vergetelheid voor onvoldane verlangens. Met het arme volk, dat ploetert en zwoegt, voelt hij zich broederlijk vereend:
Ach, kermis overal en feestroes allerwegen.
Ik denk aan 't zwoegend volk, dat honger lijdt en zwijgt,
En in zijn schamelheid verdoken en verlegen
Steeds dieper 't moede lijf naar donkere aarde nijgt....
Hij gelooft in dat volk, dat ‘schoon en groot’ is en waarvan hij het kommervolle bestaan in de gedichten, welke de ‘Armenmenschentragedie’ uitmaken, op dikwijls prangende wijze weet te vertolken. Een opgewekter toon schalt er bijwijlen op uit de verzen van Natuur en Leven en uit de harmonische gedichten, waaruit het Dagboek van een Droomer bestaat. Doch de lezer, die achter elk woord den dichter zoekt, beseft de waarheid van deze bekentenis, in een stuk als de Pelgrim veropenbaard: ‘Ik ben de zoeker, die niet vinden zal, de rusteloos-ontevredene’.
Lambrecht Lambrechts liet een Kleine Keuze zijner onuitgegeven gedichten verschijnen (Druk: Lannoo, Ieperschestraat, te Thielt). De vroolijke Limburger, de muzikale dichter van Rond het Klavier, vinden we in dezen bundel terug met zijn heimweeïg verlangen naar de geboortestreek. Maar het optimisme, dat vroegere gedichten doorgloeide; de levensvreugde, die er zinderde door elk lied, verkenden we niet meer. Menig vers uit dezen bundel verraadt ontgoocheling en bitterheid!
Peters Kind (L. Opdebeek, Antwerpen) door Lode Opdebeek, is de roman van Fikske en zijn peter; de roman van de bloemen en de boomen, die er groeien in den hof rond het achttiendeeeuwsche landhuis, waarin Fikske en zijn peter hun zalig bestaan sleten; de roman van de dieren: van Snor, den hond, van Juul, de kip, van Trees, de konijnenmoeder, van Mieken-degeit; de roman ook van de levenlooze dingen uit Fikskes omgeving; de roman van de stoeiende seizoenen en de kleine of groote levensgebeurtenissen, waarin het kind en zijn peter betrokken zijn. Het is vooral een goed en een eenvoudig-mooi boek, geschreven door een dichterlijk voelend mensch, die zijn proza met warme innigheid wist te bezielen. Dagelijksche feitjes worden er in verhaald en telkens belicht de auteur hun wonder- | |
| |
bare beteekenis in het bestaan van een kind en van den ouden man, die voor dat kind leeft. Daarin schuilt de kracht van ontroering, die er zoo menige bladzijde doorgloeit en waardoor het boek wordt tot een ware verheugenis.
Vroegschemer (De Klijne Librije te Edam) van Stephanie Claes-Vletter is een verdienstelijk psychologisch verhaal, waaruit echt vrouwelijk gevoel ons tegenstraalt. Vreemd doet af en toe een Vlaamsche uitdrukking aan in de Hollandsch-getinte conversatietaal.
Ernest Claes gaf in De Fanfare ‘de Sint-Jansvrienden’ (De rilijne Librije te Edam) een oubollig verhaal, zooals we van den geamuseerden schilder van volkszeden, dien we reeds vroeger waardeerden, mochten verwachten.
De Wondervertelsels uit Vlaanderen, die Pol de Mont en Alfons de Cock destijds uit den volksmond opteekenden, werden eindelijk opnieuw uitgegeven (bij W.J. Thieme en Co te Zutphen) en prachtig geïllustreerd door den Vlaamschen schilder Pol Dom. De Mont heeft in de inleiding op voortreffelijke wijze de persoonlijkheid van den betreurden Alfons de Cock, den grootsten aller Vlaamsche folkloristen, gekenschetst. Het verblijdt ons, dat de schatkameren onzer volksche vertelkunst opnieuw werden opengezet. De belangstellende folklorist zal met vrucht de talrijke aanteekeningen raadplegen, waarmede de vertellingen zijn voorzien. We kunnen niet anders wenschen, dan dat ook de andere sprookjesverzamelingen van dezelfde schrijvers op deze wijze in het licht worden gezonden, al lijkt ons ook een meer goedkoope uitgave onontbeerlijk.
De E.P.I. Struyf S.J. heeft in den bundel Kongoleesche Ver - tellingen (Excelsior, Brugge) een aantal zoo letterlijk mogelijk vertaalde verhalen gebundeld, die hij bij drie verschillende neger-volksstammen opteekende. Hiermede werd een rijke mijn voor de vergelijkende sagenkunde geopend. Ook de leek zal met veel belangstelling deze eigenaardige verhalen lezen.
Jules Frère en Dr Jan Gessler zonden een privaatdruk in het licht van een Tongerschen Dichtbundel uit de XVIe eeuw, waarvan de auteur een Tongersche rederijker was, met name Arnold Bierses. Het is een hoogst-belangrijke ontdekking, die de auteurs in een degelijk-gedocumenteerde inleiding uitvoerig toelichten. De lectuur der met zorg gepubliceerde verzen biedt menige verrassing. De kanunnik-rederijker, die graag een liedje in het amoureuse aanheft, was wel niet een zeer oorspronkelijk, doch in elk geval een beminnelijk dichter, die naast tamelijk grove, doch kerngezonde boert, ook fijnen humor te genieten geeft aan wie zich niet door archaïstische taalvormen afschrikken laat en het met ons er over eens is, dat het oud-Vlaamsch, net als het Latijn, brave l'honnêteté.
De uitgave van Broeckaert's Den jongen Tobias (De seven
| |
| |
Sinjoren, bij De Sikkel te Antwerpen) door Dr A. Jacob, heeft zoowel een historisch als een literair belang. De geleerde comtator wijst er op hoe Broeckaert in zijn Tobias ‘een schets heeft willen geven van een in die overgangstijd van Vlaams konfessionalisme naar Frans liberalisme tot politiek besef ontwakende jeugd’. Het boek is het vervolg van het te voren ver-schenen eerste deel van Broeckaerts Spectatoriale Geschriften: Borgers in den Estaminé.
Terloops kondigen wij hier het verschijnen aan, in de reeks ‘Taal en Kultuur uit Vlaanderen (De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen) van een Keus uit Jan van Rijswijck's Redevoeringen en van een bundel Redevoeringen en Studies door Dr M. Sabbe. Het eerste boek opent met een uitvoerige levensschets van Jan van Rijswijck door Dr Max Rooses. Het tweede brengt verschillende merkwaardige studies van duurzame beteekenis. De gedenkpenningen, door M. Sabbe geslagen in het edel woordmetaal ter eere van Rooses, Fredericq, Buysse, van Kuyck, Jan van Rijswijck, zijn brokken artistieke karakteriseering van hooge waarde. Het opstel, gewijd aan Brugge, illustreert het eigen werk van den schrijver, vermits het zijn visie op de stad zijner voorkeur verduidelijkt en verklaart. De kleine studie over van Neste heeft een gelijkaardig belang. De bladzijden over Conscience, Pol de Mont en de ontwikkeling der Vlaamsche poëzie sedert 1830 of Onze letterkundige Taal in de XIXe eeuw, zijn belangrijke bijdragen tot de kennis onzer Nederlandsche literatuur.
LODE MONTEYNE.
| |
Verschenen:
Bernard van Baaren pr: Over kleine zalige Treesken (Excelsior te Brugge). |
|
Erich Przywara S.J.: Het kerkelijk Jaar. Zijn eenheid en verscheidenheid. Naar het Duitsch door V. Leemans (Excelsior te Brugge.) |
|
Hendrik van Tichelen: Van Woord tot Daad (Victor Resseler, te Antwerpen.) Hierin zet de schrijver het programma, het ontstaan, den groei en de werking van het Antwerpsch schoolmuseum uiteen. Deze sterk-gedocumenteerde studie, geschreven door een pedagoog met rijke ondervinding, dient bestudeerd te worden door allen, die belang stellen in de hervorming waaraan ons onderwijs behoefte heeft. |
|
Oorspronkelijke en nagevolgde Fabelen voor alle standen, door Edmond de Geest (Brecht: L. Braeckmans.) De inleiding tot dezen bundel is van A. de Geest, die daarin een biografie van den fabeldichter - zijn vader - schetst. |
|
Gedichten, door Alfred de Geest (L.J. Janssens en zonen te Antwerpen). |
|
C. Astaes: Herinneringen (Excelsior te Brugge). |
| |
| |
H. van Eikenland: Zwoegers (Excelsior te Brugge). Een boerenroman in gematigd realistischen trant. Boeiende Iectuur. |
|
J. Meire: Een Droomenhoofd en een Wonderwereld (Merchtem, M. Sacré-De Buyst). Een knap geschreven verhaal van wonderlijke gebeurtenissen. |
|
Jan C. Waegener: Lodewijk Smits (V. Resseler, te Antwerpen). Een lezens-waardige studie over den novellist, die Uit het Leven, De Bieboeren, De Boer der Schranse schreef. |
|
Victor Lacour: Emiel Hullebroeck (De Sikkel, te Antwerpen.) |
|
C. Astaes: De wonderlijke Dwerg (Excelsior, te Brugge). Een vertelling in volkschen trant, ten behoeve der jeugd geboekt. |
|
Steden en Landschappen. De Kempen. (De Sikkel, te Antwerpen). Een tweede druk van een merkwaardige studie. Ongemeen belangrijk is de inleiding van Eekhoud en Grietens, die de schrijvers van De Kempen evokeeren. Talrijke illustraties luisteren den tekst op, wiens hooge wetenschappelijke waarde door de namen der medewerkers gewaarborgd wordt. |
|
Ad. Moons: Ontstaan en Ontwikkeling der Stedelijke Volksboekerijen van Antwerpen (Ruquoy, Delagarde en van Uffelen, te Antwerpen). |
|
J. Mac Leod en Staes: Geïllustreerde Flora van België (De Sikkel, Antwerpen) |
|
C. Joset: Reizen door België (De Sikkel, te Antwerpen). Een beknopte, doch uitstekende reisgids! |
|
Aloïs Walgraeve: Het Leven van Guido Gezelle, tweede deel. (Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, te Amsterdam.) Het eerste deel werd reeds in onze Vlaamsche kroniek besproken. Het tweede deel bezit eveneens de groote kwaliteiten waarop de aandacht gevestigd werd. |
|
A.W. Grauls: Het roode Raam, gedichten. (Ruquoy, Delagarde en van Uffelen, te Antwerpen). |
|
Willem van den Acker: Wijding, gedichten. |
|
Jef Mennekens: Openbare Liefdadigheid. nr 13 van de reeks ‘Cultuur en Wetenschap’ (Centrale Boekhandel, Brugge). Duidelijke en methodische uiteenzetting van wetten en schikkingen over allerlei vormen van onderstand. |
|
Prof. J. Vercoullie: De Taal der Vlamingen, nr 3 van diezelfde reeks, tweede, vermeerderde druk. Dat er van die flinke verhandeling, met kaarten en illustraties, zoo spoedig een herdruk noodig was, zal wel voor zichzelf spreken. |
|
Over sommige van de hier vermelde werken zal bij gelegenheid eenigszins uitvoeriger gehandeld worden. |
|
|