| |
| |
| |
Kongo en het bevolkingsprobleem in België
In de laatste jaren komt het bevolkingsvraagstuk weer scherp op den voorgrond. Na den oorlog zijn de politici zich opnieuw met deze kwestie gaan bezig houden. Harold Cox, in Engeland, heeft enkele jaren geleden de meest gedokumenteerde studie over het onderwerp laten verschijnen sinds het groote werk van Malthus het licht zag.
De gevolgtrekkingen van Cox zijn verpletterend.
Volgens hem kan zelfs de geboortebeperking toekomende oorlogen niet uitschakelen.
Zijn bewijzen zijn inderdaad zóó menigvuldig en zijn logica is zóó volkomen juist, dat er niets anders zou overblijven dan zich bij zijn uiteenzetting neer te leggen, indien er in zijn geheele betoog niet één fout was, n.l. dat de schrijver, hoe schrander hij ook moge wezen, geen bioloog is!
Sinds het werk van Malthus de algemeene aandacht op het bevolkingsvraagstuk vestigde, nadat Benjamin Franklin reeds in 1751 het vraagstuk in hoofdtrekken omlijnd had, hebben drie groepen van menschen zich van dit onderwerp meester gemaakt.
Eerst en vooral de economisten, die met een overweldigend statistisch materiaal aankwamen om te bewijzen, dat de bevolking der aarde in een veel vlugger tempo toeneemt dan de productie der levensmiddelen. Hierbij heeft deze groep van menschen echter voor gewoonte als voor absoluut bewezen aan te nemen, dat elke langs statistischen weg verkregen kurve steeds met dezelfde snelheid en in dezelfde richting moet doorgaan.
Op grond van dergelijke statistieken heeft men in de laatste jaren in Amerika een alarmkreet laten hooren, waarbij aange-toond werd, dat binnen een vijftigtal jaren dit land zóó overbevolkt wezen zal, dat het niet alleen geen voedsel meer zal kunnen uitvoeren, maar zelfs niet genoeg meer voortbrengen zal voor eigen gebruik.
| |
| |
Heeft het werk van Malthus beroering in de wereld gebracht, omdat deze schrijver voor het eerst het bevolkingsprobleem op grond van feiten in het licht stelde, - de alarmkreten van de later komende economisten hebben minder naklank gevonden, omdat nog geen enkele hunner bewezen heeft, dat elke stijgende kromme steeds moet blijven stijgen en dat met dezelfde snel-heid.
Een tweede groep menschen, die het zich ten plicht rekenen zich met het vraagstuk der bevolking bezig te houden, bestaat uit gevoelsmenschen, waarvan enkelen, zonder nadenken, de statistieken der economisten als onfeilbaar aannemen. Ze zijn vervuld van medelijden met het arme menschdom en bevelen op alle mogelijke wijzen de neomalthusianistische middelen aan.
De anderen van deze groep gaan uit van een ethisch standpunt en ontkennen, zonder eenig tegenbewijs, alle waarde aan de statistieken der economisten.
Wie van deze twee soorten gevoelsmenschen de grootste fatalisten zijn, valt moeilijk uit te maken, de eerste, omdat ze den onverbiddelijken vooruitgang der statistieken zonder meer aannemen, dan wel de tweede, die zonder eenig bewijs gelooven, dat de natuur voor alles zorgen zal!
De derde groep bestaat uit politici, die, toekomende oorlogen voorziende, met chauvinistische bedoelingen het aantal weerbare mannen zoo hoog mogelijk willen opdrijven.
In dezen strijd mengt zich nu een vierde groep, namelijk die van zekere biologen, die, van geheel andere standpunten uitgaande, de vroegere statistieken met nieuwe gegevens vergelijken en tot geheel nieuwe conclusies komen.
Om zich een duidelijke voorstelling te geven van de waarde dezer opzoekingen, moet men zich een oogenblik in de mentaliteit van een natuuronderzoeker verplaatsen.
Terwijl de economist niets ziet dan de cijfers en er een onbeperkte waarde aan hecht, terwijl de moralist er alle waarde van over het hoofd ziet en zich dan ook van alle verantwoordelijkheidsgevoel ontdoet, tracht de bioloog uit de cijfers de wetten af te leiden, die deze regeeren en zoekt hij of er onder de in werking tredende faktoren ook zijn, die door den wil van den mensch kunnen beïnvloed worden.
Voor hem is het leven niet een star geheel, dat aan mathema- | |
| |
tische wetten onderhevig is in dezelfde mate als scheikunde, natuurkunde of sterrekunde.
De op het leven toepasselijke mathematische wetten zijn dit slechts binnen zekere grenzen.
Nooit zal een bioloog de fataliteit van een levensproces aannemen, zoolang hij niet de absolute zekerheid heeft dat er geen enkele mogelijke faktor vergeten werd.
In dien geest bestudeert de Amerikaansche natuuronderzoeker Raymond Pearl sinds jaren de ontwikkeling der levende wezens in hun groei, bloei en vergaan.
Reeds brachten verscheidene werken van zijn hand nieuwe gegevens over dit onderwerp aan. De algemeene gevolgtrekkingen van zijn onderzoekingen heeft hij onlangs in The American Mercury voor het ontwikkelde publiek uiteengezet.
We willen deze studie hier gedeeltelijk volgen, om er de conclusies, die er naar onze meening voor ons land uit getrokken kunnen worden, na te gaan, en zullen ons bij deze uiteenzetting van Pearl's kurven bedienen.
Sinds Quetelet bewezen heeft, dat de waarschijnlijkheidsberekening en de statistische methode in het algemeen van zeer groot belang wezen kan voor de studie der biologie en sociologie, werden reeds veel problemen uit het leven van planten en dieren door middel van deze methode nagegaan.
De statistische methode van onderzoek werd in alle richtingen en door tal van onderzoekers gebruikt, uitgebreid en vervolledigd. Ze is thans een wetenschap op zichzelf geworden. Van alle werken op dit gebied zijn deze van Galton van het grootste belang voor de sociologie.
Als de meest algemeene gevolgtrekking van de zeer verschillende onderzoekingen in die richting dient vermeld te worden, dat elk biologisch proces zich, volgens een bepaalde mathematische formule, welke door een kurve kan weergegeven worden, ontwikkelt en dat, zoo geen storende faktoren tusschenbeide komen, deze kromme onveranderlijk van het begin tot het einde gevolgd zal worden.
Zoo worden nu geregeld door de medici en hygiënisten tabellen gebruikt met de gemiddelde grootte en het gemiddelde gewicht van den mensch volgens den leeftijd. Elke te sterke afwijking van deze gemiddelden moet hare oorzaak hebben, waarom deze tabellen dan ook zeer dikwijls gebruikt worden om een belang- | |
| |
rijke afwijking vast te stellen en zoo op het spoor van de oorzaak gebracht te worden.
De ervaring leert ons nu, dat men voor elke plant en voor elk dier dergelijke tabellen kan opmaken en ze in een grafische kromme kan omzetten.
Nemen we als voorbeeld de kromme van de gewichtstoename van de witte rat volgens de gegevens van H.H. Donaldson.
Fig. 1. - Rat.
Deze figuur leert ons dat de witte rat in de allereerste dagen van haar leven betrekkelijk weinig in gewicht toeneemt, doch dat de gewichtstoename weldra in veel sterker mate gebeurt, dan weer zeer langzaam vooruitgaat, om eens, dat het maximum bereikt is, niet meer te veranderen.
Daar een dergelijke kromme nu de uitdrukking is van een mathematische formule, is het voldoende een zeker aantal gegevens er van te bezitten om ze daaruit in haar geheel af te leiden.
| |
| |
Elk levend wezen bestaat uit een verzameling cellen en de vraag is dus gerechtigd hoe één cel met hare nakomelingen zich dan wel in een beperkte ruimte zal ontwikkelen.
Deze vraag werd door A. Slator voor een gistcel nader onderzocht.
Hij telde met geregelde tusschenpoozen het aantal afstammelingen van een gistcel in een zuivere kultuur.
De verkregen cijfers gaven een kromme, die met deze van de gewichtskromme van een rat geheel overeenkwam. Men kan haar beschrijven als bestaande uit een eenigszins uitgerekte, liggende S.
Fig. 2. - Groei in aantal van een geslacht gistcellen.
Ze leert ons, dat in een gesloten ruimte op den duur een evenwichtsstadium verkregen wordt.
De groei van een dier en deze van het aantal afstammelingen van een cel is dus in haar ontwikkelingsgang dezelfde.
Pearl is nu nog een stap verder gegaan en heeft onderzocht hoe de afstammelingen van een hooger levend wezen zich gedragen. Hij gebruikte als onderzoekingsmateriaal het kleine insekt Drosophila melanogaster.
Dit insekt werd in analoge omstandigheden gekweekt als een
| |
| |
kultuur van bacteriën. Het aantal aanwezige individuen werd weer met geregelde tusschenpoozen nagegaan.
De verkregen kurve is in alle opzichten te vergelijken bij deze van de gewichtstoename van de witte rat en de vermenigvuldiging van de afstammelingen van een éénoellig wezen.
Fig. 3. - Drosophila melanogaster.
Men mag hierbij echter niet uit het oog verliezen dat dergelijke onderzoekingen zeer moeilijk zijn uit te voeren, zoodat kleine afwijkingen van de theoretische kurve onvermijdelijk zijn.
Men ziet, dat we hier heel ver zijn van de berekeningen, die zonder proeven te nemen, gemaakt worden, en waarbij b.v. de afstammelingen van één vliegenpaar, na 12 generaties, zóó talrijk zouden moeten wezen, dat hun massa 100 milliard K. M3 groot wezen zou. Dergelijke berekeningen zijn zonder eenige waarde en ontsieren zelfs popularisatiewerkjes, voor het minsteischende publiek bestemd.
Gaan we nu al deze kurven na, dan dringt de gedachte zich op, dat de mensch als levend wezen in zijn sociale ontwikkeling dezelfde evolutie zal vertoonen als alle andere levende organismen.
Indien dit niet zoo is, moet hiervoor een reden bestaan en hebben we dus een gegeven om de oorzaak van de afwijking te zoeken.
Zweden is een van de landen, waar de volkstelling reeds zeer vroeg werd ingevoerd, en Pearl kon dan ook aantoonen, dat de
| |
| |
aanwas van de Zweedsche bevolking eveneens volgens een kurve gebeurd is, die in alle opzichten bij die van de ontwikkeling der tot nog toe onderzochte biologische processen te vergelijken is.
Uit zijne berekeningen volgt verder, dat de tegenwoordige ontwikkelingskurve van de Zweedsche bevolking begonnen is toen dit land ongeveer 1.500.000 inwoners telde; dat verder dit land, dat thans 6.000.000 zielen telt, indien geen verandering tusschenbeide komt, het kan brengen tot 7.000.000 inwoners.
Wat we dienen te verstaan onder de laagste grens van de tegenwoordige ontwikkelingskurve zullen we later zien.
Fig. 4. - Zweden.
Men zal dadelijk inzien, dat inderdaad de bevolking van Zweden in zeer analoge omstandigheden verkeert van die van Drosophila melanogaster. Immers, het is een rustige bevolking, die in de laatste jaren geen binnenlandsche twisten noch revoluties gekend heeft en ook geen groote oorlogen heeft ondernomen. De bevolking kon zich dus in alle kalmte volgens de biologische wet ontwikkelen.
| |
| |
Nu ondernam Pearl dezelfde berekeningen op grond der verschillende volkstellingen voor de meeste landen van Europa, zelfs voor den groei van de bevolking der heele wereld.
Bij dit alles is nergens een bepaalde gewilde invloed van den mensch te bespeuren. Integendeel, er zijn landen waarvan de groei der bevolking aantoont, dat de faktoren, waarvan men a priori aannam, dat de mensch ze gewild kon in werking brengen, totaal zonder invloed blijken te zijn.
Zoo leeren ons de cijfers, dat de bevolking der Vereenigde Staten van Amerika van 1790 tot 1920 zich precies volgens een zelfde kurve ontwikkelde als die van Zweden in hetzelfde tijdperk.
Nochtans kende Amerika oorlogen, inwendige twisten en werd, naar men meende, door immigranten overrompeld. Toch blijkt niets van dit alles een zeer merkbaren invloed op den gewonen gang van zaken gehad te hebben.
Een blik op figuur S bewijst ons dit ten stelligste.
Fig. 5. - Vereenigde Staten van Amerika.
| |
| |
Pearl geeft nu nog de kromme van den aanwas der bevolking van Frankrijk, waaruit duidelijk te zien is, dat dit land bijna het maximum van bevolking van zijn tegenwoordige kromme bereikt heeft.
Fig. 6. - Frankrijk.
Evenals Pearl zullen wij ons voorzichtig onthouden voorspellingen te doen, want niets zegt ons wat de toekomst geven zal. Inderdaad, indien we over geen andere gegevens dan de tot nu toe besprokene beschikten, zouden we tot het fatalism der economisten moeten terugkeeren, met deze wijziging echter, dat alle landen, en dus de geheele wereld, naar een evenwichtstoestand gaan, waarin het aantal geboorten jaarlijks ongeveer gelijk zou wezen met het aantal sterfgevallen.
Deze gevolgtrekking, al ontneemt ze ons den druk niet van te moeten berusten in het fatale van de thans in gang zijnde ont-wikkeling, is toch niet meer zoo pessimistisch als de tot nu toe gangbare meening, waarbij oorlogen steeds talrijker moeten worden en de strijd om het bestaan op den duur zóó moeilijk,
| |
| |
dat de menschen zouden moeten eindigen met elkaar te verslinden als dieren.
Bij dit alles komt echter, dat twee landen, n.l. Duitschland en Japan, uitzondering maken op den algemeenen regel. Voor Duitschland bezit men de meeste gegevens en wanneer deze grafisch voorgesteld worden en de berekeningen gemaakt, dan zien we dat we hier twee krommen hebben, die elk de uitdrukking zijn van een cyclus. De eerste cyclus begon toen dit land 10.109.000 inwoners telde, met als mogelijk maximum 44.145.000 zielen. Maar deze cyclus gaat niet voort. Omstreeks 1850-1875 zien we een nieuwen cyclus ontstaan, die nu met een minimum van 33.587.000 inwoners begint en klimmen kan tot een maximum van 116.531.000, cijfer dat door de bevolking van dit land nog lang niet bereikt is.
Fig. 7. - Duitschland.
Deze nieuwe gegevens leeren ons uiterst belangrijke feiten kennen, vóór alles, dat een volk volstrekt niet één cyclus volle- | |
| |
dig, fataal en zonder verdere uitkomst moet doormaken. Het kan, wanneer een nieuwe faktor tusschenkomt, een nieuw evolutietijdperk beginnen. Verder, dat hier, zooals in alle biologische processen, geen plotselinge, maar een geleidelijke overgang van den eenen cyclus in den anderen plaats heeft en dat men op een 25 tot 50 jaren na den tijd mag schatten, die noodig zal wezen om de zich langzaam voordoende verandering in de statistiek te kunnen waarnemen.
Dit leert ons dat, al zijn de biologen veel voorzichtiger in hun uitspraken over de toekomst dan de andere onderzoekers der statistieken, ze desniettemin gegevens bijbrengen om, al was het dan maar over een tijdperk van 25 jaren, de toekomst te kunnen voorzien.
Zoo kan men met zekerheid zeggen dat in 1950 de bevolking van Frankrijk ongeveer 41 millioen zielen zal tellen en die van Duitschland ongeveer 100 millioen.
Maar niets zegt ons dat geen onvoorziene faktor de verdere ontwikkeling zal komen verstoren en waarschijnlijk zullen dan in dat geval over 25 jaren de eerste symptomen van de wijziging te bespeuren vallen.
Maar een nog veel grooter belang levert het onderzoek naar de oorzaak van den nieuwen ontwikkelingscyclus op.
Wanneer we de geschiedenis van Duitschland nagaan, zien we dat dit land omstreeks 1850-1875 van een agrarischen staat een industrieland geworden is.
Dezelfde overeenkomst zien we in de ontwikkeling der bevolking van Japan, zoodat het geen twijfel lijdt dat dit de nieuwe faktor is, die de verandering teweegbracht.
Nu wijst deze verandering voor elk der betrokken landen op een verhooging van de bestaansmogelijkheden, met andere woorden, een verhooging van de stoffelijke welvaart van het land.
Dit is tot nog toe de zekerste faktor, die de ontwikkeling van een land kan bevorderen.
* * *
Welke conclusies mogen we uit dit alles trekken met het oog op ons eigen land?
België is overbevolkt, zoodat we in dit opzicht niet veel hoop voor de toekomst mogen koesteren. België heeft een zeer uitge- | |
| |
breide industrie en, al kan deze zich nog meer uitbreiden, toch is deze mogelijkheid niet onbegrensd. Voorstanders en tegenstanders van ‘birth controle’ mogen doen wat ze willen, ze zullen op den gang van zaken niet den minsten invloed uitoefenen.
Wil men voor het land iets anders doen dan lezingen houden en pamfletten verspreiden, die zonder invloed blijven, dan moet men tot daden overgaan, die de volkswelvaart vergrooten en de bestaansmogelijkheden vermenigvuldigen.
Wanneer we nu den toestand in het land zelf nagaan, dan komen we tot de overtuiging dat we hier machteloos staan; maar België heeft nog een uitweg: dat is zijn kolonie.
Overal hoort men beweren, dat een kolonie een expansiegebied is, waar het moederland een gedeelte van zijn bevolking heenzenden kan.
Niets is minder juist.
Voor het oogenblik is nog geen enkele tropische kolonie een expansieland in de zuivere beteekenis van dit woord.
Koloniseeren is, zooals ik op het Natuur- en Geneeskundig Congres te Brugge, in 1922, als mijn meening te kennen gaf, door middel van de beschaving een vreemd land op zoo'n wijze beheeren, dat de ekonomische en kultureele belangen van de kolonisten en van de inheemsche bevolking er bij gebaat zijn.
Voor het moederland beteekent dit: een klein gedeelte van zijn onderdanen uitsturen om ginds de exploitatie van het land ter hand te nemen en zoo de bestaansmogelijkheden in het moederland te vergrooten.
Onze kolonie is ten deele een land dat rijk is aan ertsen en dus als industrieland beschouwd dient te worden.
Felicien Cattier heeft in een lezing, te Brussel gehouden, met cijfers aangetoond wat een maatschappij als de ‘Union Minière du Haut Katanga’ voor ons land beteekent en hij voegde er aan toe dat de mijnen van Katanga reeds verschillende nieuwe industrieën in België in het leven geroepen hebben, wat voor ons land van zeer grooten invloed wezen kan. Waar dit feit van bevoegde zijde op zoo treffende wijze bewezen werd, kunnen we volstaan met er hier even de aandacht op te vestigen.
Maar Cattier sprak ook over de moeilijkheden, waarmede de industrie in Kongo te strijden heeft en hij voegde er aan toe, dat die zoo groot zijn, dat veel zakenmenschen van oordeel waren, dat we de verdere exploitatie van Kongo maar moesten
| |
| |
opgeven. Volgens hem moeten er meer geneesheeren naar Kongo gaan en, al zijn we het hieromtrent volkomen met den Heer Cattier eens, toch gelooven we niet, dat dit eenige verandering in den bestaanden toestand brengen zal.
Daar, evenals overal elders, moeten de bestaansmogelijkheden van de inheemsche bevolking verhoogd worden en in onze kolonie wil dit zeggen dat het voedselvraagstuk voor den inlander in de allereerste plaats moet worden opgelost. Zoolang dit vraagstuk in Kongo niet van de baan is, zal alle kolonisatie op den duur onmogelijk blijken.
Het voedselvraagstuk in Kongo is, zooals ik me op een lezing in de Fondation universitaire eens uitdrukte, de Gordiaansche knoop van onze kolonisatie.
Met het bevolkingsvraagstuk staat in nauw verband de assaineering van het land. Alle middelen dienen in het werk gesteld te worden en, zooals voor de Evenaarsprovincie reeds kon aangetoond worden, kunnen in sommige gevallen het voedselvraagstuk en de assaineering samengaan.
Men zou zich echter ten zeerste vergissen, indien maar een oogenblik aangenomen werd dat het voldoende zou wezen landbouwers en medici naar Kongo te sturen, om in dit opzicht blijvend werk te verrichten.
Elke ontginning en elke assaineering van een land kan alleen een blijvenden invloed hebben, wanneer ze op wetensohappelijken grondslag gebeurt.
De Belgische regeering heeft in den laatsten tijd een zeer belangrijken stap in de goede richting gedaan door het verblijf der ambtenaren in Kongo te verbeteren; maar ze mag op den ingeslagen weg niet blijven staan. De toelagen der laboratoria moeten vermeerderd worden en naast de reeds bestaande moeten er nieuwe ingericht worden.
Doch ook op landbouwgebied moet er naar gestreefd worden, op grond van wetenschappelijke gegevens te werken.
Een instituut voor toegepaste wetenschap, waar het groote probleem van de voeding der inboorlingen in zijn geheelen omvang grondig onderzocht moet worden, is een absolute noodzakelijkheid.
Een proefstation voor landbouw en nijverheid moet de gegevens verstrekken om de cultuur van Kongo zóó op te voeren,
| |
| |
dat onze kolonie ook in dat opzicht van eenige beteekenis op de wereldmarkt worde.
Een deskundig geleide exploitatie van Kongo is op het oogenblik het eenige middel, dat bewust kan worden aangewend om de welvaart van ons land te verhoogen, om dus de bestaansmogelijkheden van ons volk te vergrooten.
PAUL VAN OYE
Dr Sc. n. et Med.
| |
Bibliographie
Cox, H. - The Population Problem. |
De Bruycker, C. - De statistische Methode in de Plantkunde, 1910. |
Galton, F. - Natural Inheritance. Londen, 1889. |
Johannsen. - Elemente der Erblichkeitslehre, 1909. |
Kapteyn, J.C. - Sken frequency curves in biology and statistics. Groningen, 1919. |
Mac Leod, J. - The quantitativ Method in Biology. Manchester, 1919. |
van Oye, P. - Bibliographie der wiskundig-biologische onderzoekingen. Natuurwetenschappelijk tijdschrift Nederl. Indië LXXV, 1905, p. 44-136. |
id. De ekonomische beteekenis der Natuurwetenschappelijke onderzoekingen in Nederlandsch Indië. Natuurw. Tijdschrift. Antwerpen, 1923. |
id. Les marais de la Province de l'Equateur au point de vue hygiénique. Bull. Agricole Congo Beige XIV, 1923, p. 535-544. |
Pearl, R. - The Biology of Population Growth. The American Mercury III, Nov. 1924. |
Quetelet. - La théorie des Probabilités. Bruxelles, 1853. |
Verschaffelt, E. - Gabon's Regression to Mediocrity bij ongeslachtelijke voortplanting. Livre jubil. dedié à Ch. Van Bambeke. |
|
|