| |
| |
| |
Opvoeding en Onderwijs
E.J. Rothuizen, H.J. Kockx en K. Brants lieten een prachtboek Scholenbouw (uitg. Oosterbaan en Le Cointre, Goes) verschijnen, handelend over: het bouwterrein, het schoolgebouw, aanhoorigheden, het schoollokaal, de inrichting van het schoollokaal, lokalen voor bijzondere doeleinden, schoonhouden en onderhoud van het schoolgebouw, onderwijswetgeving inzake schoolbouw. Het eindigt met een aanhangsel over het Nederlandsch Bouwbesluit 1924 en is over zijn geheel rijk van foto's en teekeningen voorzien, dank zij de medewerking van vele architecten. Het was ons, vooral aan de hand der illustraties en hun kommentaar, een opbeuring kennis te maken met moderne, dikwijls stoute ideeën en hun zeer oorspronkelijke uitwerking. Den tekst als tekst, hoezeer door technici opgesteld, hebben we met bijzonder genoegen doorgemaakt, - zoo methodisch en klaar zet hij de zaken uiteen, in verband met in- en uitheemsche wetten, reglementen, toestanden, in verband ook met de opvattingen der auteurs. In ieder hoofdstuk vindt men iéts, dat onze technici en schoolmenschen kan nuttig zijn. Toch duiden we de auteurs op enkele zwakke punten: aan bewaar- of kleinekinderscholen wordt geen woord gewijd, al zijn deze om hun heel apart karakter een bizonder hoofdstuk waard; bij de inrichting van het schoollokaal staan meubelen afgebeeld, die pedagogisch niet deugen en missen we bergkasten, al heeft elke klasse er behoefte aan; een aantal bijhoorigheden, als kaartenstaanders, platenrekken, zijn eveneens onvindbaar; de mooie reeks reproducties tot slot zagen we liever over de betrokken hoofdstukken ingedeeld. En verder komt het ons vreemd voor, dat b.v. de klasse-inrichting van zekere Amsterdamsche volksscholen en van de Montessorischool in Den Haag geen afbeelding heeft gevonden. Maar zooals 't is, heeten we dit boek reeds meer dan aanbevelenswaard.
We willen het thans hebben over beroepsoriënteering, of juister, over enkele werken, die dit onderwerp behandelen. De zaak is brandend aktueel, nu eenerzijds wordt aangedrongen op het inrichten van bureaux voor beroepsoriënteering, ons
| |
| |
dunkens te recht, en anderzijds zekere overheden skeptisch staan tegenover de verwezenlijking er van, onzes inziens zonder reden. Maar we gaan op het onderwerp zelf niet verder in; we hebben 't alleen over enkele werken, die belangstelling tot nader kennismaking kunnen prikkelen.
En dan noemen we als inleiding twee beslist interessante boekjes van Dr. Jac. Van Ginneken, verschenen in de reeks ‘Zielkundige verwikkelingen’, nl.: Zielkunde en Taylor-systeem en De rechte man op de rechte plaats (uitg. R.K. Boekcentrale, Amsterdam.) Het Taylor-systeem werd uitgevonden om aan de nijverheid de grootst mogelijke rendeering te geven en bestaat in tot het uiterste gedreven arbeidsindeeling en specialisatie; maar het maakt van den mensch een wezen met zeer eenzijdigen uitgroei en, door afjakkering, met verontrustende prikkelbaarheid. Het voorafgaandelijk onderzoek, dat de bedrijfsleiders om wille van de productie, - niet van den arbeider, - op hun toekomstige werklui toepassen, is even eenzijdig en vooral onpsychologisch. Een zielkundig beroepskantoor zou hier louterend moeten tusschenkomen. Vandaar Van Ginneken's tweede boekje: De rechte man..... met uitvoerige bespreking der suggestieve indeelingen en vragenlijsten van Münsterberg, Piorkowski, Lippmann e.a. en met toevoeging der aanvullende wenken en wenschen, zooals de schrijver die in het Vakbureau te Utrecht wil uitgewerkt zien. Deze twee boekjes noemden we vooraf, omdat ze sprekend op de behoefte wijzen, vóór de beroepskeuze de jongelui aan een diepgaand onderzoek te onderwerpen, in het belang van die jongelui zelf. Alleen, ze pakken de geïnteresseerden slechts na volledig afgedane studies en daarom, naar ons inzien, te laat aan; het onderzoek moest gebeuren niet vóór de beroepskeuze, maar vóór de beroepsstudies, dus drie tot vier jaar vroeger. Hoezeer we dus achting voelen voor ander werk, dat in het teeken staat van Van Ginneken's bedoelingen, zooals b.v. de uitgaaf van het Institut Lannelongue, Dix conférences sur l'orientation professionnelle (uitg. Alcan, Parijs,) waarin beurtelings het algemeen
wetenschappelijk, het physiologisch, het psychologisch en het technisch belang der beroepsoriënteering behandeld wordt en een der medewerkers, A.G. Christiaens, tevens een historisch overzicht geeft van het werk der beroepsoriënteering te Brussel, liefst wenden we ons tot wetenschaps- en onderwijsmenschen, die de jongelui beschouwen als staande op den drempel van de beroepsstudie en hen op dàt oogenblik binnen den kring van hun belangstelling halen.
In een eertijds van A.G. Christiaens verschenen vlugschrift L'orientation professionnelle des enfants (uitg. Lamertin, Brussel) trof ons, na een kort overzicht van de in het buitenland
| |
| |
aangewende methoden tot onderzoek en na de vaststelling, dat dit telkens gaat over de ontleding van het beroep, de ekonomische voorwaarden waarin het wordt uitgeoefend en den aanleg daartoe vanwege de toekomstige arbeiders, schrijver's zeer beperkt vertrouwen in de bevoegdheid van het onderwijzend personeel om dezen aanleg bij hun leerlingen objektief aan te geven; en na kennismaking met zijn beweegredenen is men geneigd ze bij te treden. Daarom houdt hij het voor gewenscht, aangaande elken betrokken leerling een vragenlijst, als door hem op blz. 81 vermeld, aan het personeel te onderwerpen,... maar de beteekenis der verstrekte antwoorden door een psychologisch en een geneeskundig onderzoek te laten kontroleeren. Op blz. 83-84 en 85-86 deelt hij den tekst der steekkaarten mede, zooals opgemaakt door Drs. Decroly en Van Nieuwenhuyse; op blz. 67-72 licht hij de methode toe, die hijzelf aanwendt tot onderzoek der motorische eigenschappen van het kind, in samenwerking met voornoemde heeren. Gaarne erkent hij, dat deze feitelijk dus viervoudige werkzaamheden omslachtig zijn en hem ‘verplichten, het aantal onderzoeken te beperken’. En dan legde hij nog niet eens den nadruk op het andere deel van het werk, nl. de vijfvoudige lijst der landbouw-, nijverheids-, handels-, vrije en ‘allerhande’ beroepen en beroepsstudies op te maken, met al de eischen die ze stellen aan de toekomstige beroepsmenschen; al zien Lippmann en vele anderen (zie o.a. de lijst Lippmann-Van Ginneken, die 131 vragen telt) daar juist de kern der oriënteering in.
We maakten onlangs kennis met Gaston Papy's brochure Une méthode d'orientation professionnelle (uitg. Vanderlinden, Brussel). We liepen daarin nogeens het reeds elders gelezene door, maar merkten ditmaal een bewuste poging op, om de volgorde en de uitslagen der te nemen proeven te synthetiseeren, al gewaagt ook Papy er van, ‘dat het vastleggen van hechte grondslagen tot onderzoek zeer lang duren zal.’
Zoodat we tot de konkluzie kwamen en ook móeten komen: het werk der beroepsoriënteering verkeert nog in zijn allereerste stadium en heeft noodig vinnig te worden doorgezet en tot eenvoudige vaste lijnen teruggebracht, indien het algemeen ingang wil vinden.
Zulks moet echter voor de openbare besturen een prikkel zijn om kordaten steun te verleenen en een begin te maken met de officieele inrichting van bureaux voor beroepsoriënteering.
Tot deze bedenking kwamen we ook, toen we een ander werk leerden kennen, het jongste dat we onder oogen kregen, met name het lijvig boek van Dr. P. Borremans-Ponthière, E. Monchamp en G. Vandervest: L'orientation professionnelle, met als ondertitels: ‘La mesure des aptitudes’, ‘La connaissance de
| |
| |
l'enfant et de la profession’ (uitg. Falk, Brussel). Het is, tusschen de studies die we inzagen, de meest aktueele en in zeker opzicht ook de meest volledige. Het bevat niet minder dan 40 blz. bibliografische gegevens betrekkelijk boeken, vlugschriften, artikelen over beroepen en beroepsoriënteering verschenen, en biedt verder een breedvoerig overzicht van wat beroepsoriënteering beteekent en tot nog toe hier en in 't buitenland verwezenlijkte; het vestigt daarbij de aandacht niet enkel op de bestemming van het normale kind als zoodanig, maar ook op die van pedagogisch en geneeskundig achterlijken en inzonderheid op die van oorlogsweezen. De vier samenwerkers zijn trouwens best geplaatst om met bevoegdheid te kunnen oordeelen. Naast het werk van Van Ginneken bevelen we dit boek met nadruk ter lezing aan en voegen er het dringend verzoek aan toe, vooral ook, buiten de bibliographie, de bijlagen in te kijken; want in deze bijlagen komen vragenlijsten, beroepsmonographieën, beroepskontrakten, kongresbesluiten, enz. voor, die inrichters van bureaux voor beroepsoriënteering bijzonder dienstig kunnen zijn. Wat door het Nationaal Werk der Oorlogsweezen gepresteerd wordt dwingt alvast eerbied af. Evenmin echter wordt in dit werk de definitieve oplossing der moeilijkheden aangegeven; het brengt veeleer een stevige dokumentatie aan, die zulke oplossing zal helpen voorbereiden. In verband met de rol van onderwijzers, ouders, medici vestigen we de aandacht op de vragenlijsten, door voornoemd Werk der Oorlogsweezen opgemaakt en op blz. 370-376 opgenomen; in betrekking met de beroepen achten we 't belangrijk, naar de monographieën op blz. 341-354 te verwijzen; aangaande het werk, in het buitenland verricht, worden zeer interessante mededeelingen gedaan, waaronder die betrekkelijk de Vereenigde Staten, op blz. 181-224, den indruk van meest stelselmatig doorgevoerden oriënteeringsarbeid wekken. De
auteurs schrijven boven den titel van hun boek ‘Un nouveau problème d'économie sociale’; het is inderdaad niet hun minste verdienste, dat ze hun dokumentatiewerk in het teeken der naoorlogsche sociaaleconomische toestanden geplaatst hebben.
Buiten rechtstreeksch verband met beroepen en beroepsoriënteering en toch nuttig voor wie in die richting werken wil, noemen we een boek van V. Mirguet, dat in tweede uitgaaf verscheen, L'éducation de la jeune fille contemporaine (uitg. Rossel & Co, Brussel), en een studie van A. Jacquemin, Comment enseigner les sciences à l'école primaire (uitg. Lamertin, Brussel). Mirguet zet zijn werk in het teeken der tegenwoordige vrouwelijke behoefte aan beroepsopleiding en tevens in dat der wenschelijkheid, de vrouw als toekomstige moeder en huisvrouw een degelijke voorbereiding te bezorgen; aan de hand
| |
| |
zijner ervaring stelt hij het programma en den lessenrooster van een meisjeslyceum op; schema's van lessen, door bevoegde krachten te Bergen gegeven, dienen tot illustratie. Jacquemin duidt welsprekend op het ondoelmatige van ons huidig lager onderwijs in wetenschappen en stelt daar zijn eigen opvattingen tegenover; Jacquemin is een wetenschapsmensch en brengt het besef bij, dat zijn aanschouwelijke en redeneerende werkwijze beter uitslagen oplevert dan het al te zeer memoriseerend onderwijs. Of het echter wenschelijk is, daarom het heele programma om te werpen, blijft een open vraag; en of ieder onderwijzer zonder specialiseering de stof uitbaten zal zooals de schrijver het verhopen wil, laten we ook liefst tusschenbeide. Alleszins nochtans is kennismaking met dit boek, als met het andere, de moeite overwaard.
Laten we nu een drietal atlassen bespreken.
Eerst komt de Algemeene Atlas voor België, in 175 gekleurde kaarten en kartons, door H. Balieus, L. Heylen en J. Verschueren. Uitg. J.B. Wolters, Groningen.
Een tamelijk lang verwacht werk; maar 't wachten heeft ons een voortreffelijken atlas bezorgd, den besten dien we hier gekend hebben. Geen teksten er in dan een alphabetische index achteraan. Alleen kaarten en kartons, pedagogisch jong van opvatting, sprekend van indeeling, toonbeeldig van uitvoering in kleurendruk; blijkbaar door de grootste uitheemsche ingegeven. Voorbeelden van behandeling?... Provincie Namen, 1 kaart, 4 kartons: kaart van Namen; kartons: Namen economisch, dichtheid van bevolking, stad Namen, grotten van Rochefort en Han. Soortgelijke behandeling der overige provinciën. Nederland, 1 kaart, 4 kartons: kaart van Nederland; kartons: landbouw en visscherij, delfstoffen en nijverheid, dichtheid van bevolking, plattegrond van Amsterdam. Zelfde gang voor de overige landen, ook voor Kongo... En soortgelijke methode voor alle werelddeelen.
Enkele kaarten en kartons duiden aan, dat deze atlas alvast in scholen met godsdienst wil binnentreden; maar uit alle kaarten en kartons, de pas bedoelde inkluis, blijkt dat hij in alle onderwijsgestichten thuishoort, - al valt hij wat duur uit.
We geven alleen in overweging of het, in verband met schoolgebruik, noodig is op de provinciekaarten zoogoed als alle dorpkens te vermelden.
Nu een Economische atlas der geheele aarde, in 60 kaarten, door R. Bos en H. Zeeman. Uitg. P. Noordhoff, Groningen.
Eigenlijk staan in dezen grooten atlas, buiten de 60 vermelde kaarten, een aanzienlijk aantal kleine detail-kaarten en platte- | |
| |
gronden, in verband met de ekonomische aardrijkskunde. En feitelijk zijn er, van de groote kaarten, niet minder dan 26 gewijd aan Nederland en zijn koloniën. Wat zeggen wil, dat dit vooral een atlas voor de Nederlandsche jeugd is, - al waardeeren ook wij, Belgen, die er met één kaart in bedacht zijn, de treffende schoonheid en welsprekendheid van elke bladzijde. Nederland mag voor zichzelf fier zijn op deze uitgaaf.
En nu een derde, een Atlas de géographie économique, door M. Fallex. Uitg. Delagrave, Parijs.
Kleiner in omvang dan voorgaande uitgaaf, maar met de bekommering haast even grondig de zaken te behandelen; vandaar erge overlading van vele kaarten, die bovendien het spijtig kenmerk hebben, niet helder en sterk kontrasteerend gekleurd te zijn. Frankrijk is met vier bladzijden, van de twee en dertig, vertegenwoordigd; België hebben we ergens in een hoekje mogen ontdekken.
Ten slotte komen aan de beurt enkele geïllustreerde sprookjes en dgl.
Schaffsteins Blaue Bändchen (uitg. H. Schaffstein, Keulen) gaan reeds naar de tweehonderd toe; allemaal boekjes van ongeveer 80 bladzijden, goed gedrukt, bijwijlen geestig geïllustreerd, en omvattende gedichten, sprookjes, sagen, vertellingen, aan de beste vreemde en vooral Duitsche auteurs ontleend. We hebben er ooit vele van gelezen; we krijgen er thans weer enkele in handen: ‘Sagen aus Deutschen Gauen’, ‘Achtzig Fabeln’, ‘Dichter unserer Tage’, en blijven bij onzen indruk van vroeger: dat Schaffsteins Blaue Bändchen voortreffelijke kost zijn voor Duitschleerenden, die een paar jaar studie hebben doorgemaakt. We verkiezen ze veruit boven de Reclam Ausgabe.
Bij denzelfden uitgever verschenen, van Ernst Kreidolf, Der Gartentraum en Die schlafenden Bäume, twee prentenboeken, die we, zoo goed als Kreidolf's voor Nederland bewerkte ‘Bloemensprookjes’ en ‘Grasdwergjes’, in handen van onze scholieren zouden willen zien. Want zoo groot als Walter Crane in Engeland is Ernst Kreidolf in Duitschland, met dit verschil nochtans, dat deze laatste meer te denken en te fantazeeren geeft aan de hand van zijn dier- en plantensprookjes in teekening. Min dan tienjarigen vatten ze niet in hun ragfijne uitbeelding; maar tienjarigen, die men de heldere bloemengeschiedenissen uit Der Gartentraum verteld en toegelicht heeft, zullen gretig leeren grijpen naar de wat mysterieuze Schlafende Bäume, met hun diep artistieke beteekenis. Zou een uitgever het niet aandurven, ook deze twee albums, want dat zijn die boeken, te vernederlandschen?
| |
| |
Ch. Kingsley: De Waterkindertjes, bewerkt door Martha van Vloten. Uitg. Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam.
Daar mocht ook wel bijgevoegd: met heerlijke zwarte en gekleurde teekeningen van Mevr. Midderigh-Bokhorst. Want heel dit boek is, zoowel naar illustratie als naar letter, formaat en band, een prachtuitgaaf geworden, Kingley's eenig sprookje waardig. Wie Tom's wedervaren in de waterwereld niet gelezen heeft en dus ook geen kennis maakte met Die-je-doet-wat-je-deedt en Doe-wat-je-gedaan-wilt-zijn, waaromheen de heele, heerlijk opbouwende geschiedenis wentelt, moet dit boek ter hand nemen. Wie 't eenmaal leest, die houdt het.
H. VAN TICHELEN
|
|