Boekbeschouwing
M.J. Koenen, Verklarend zakwoordenboekje der Nederlandsche taal..., bezorgd door Ch. Lancée en W.K.D. Lustig (Groningen, Wolters, 1924, 150 blz. 16o, f. 0.65).
Een zeer practisch boekje, dat onmiddellijk inlicht over spelling, klemtoon, buigingsvormen en beteekenis van de meeste woorden onzer taal. De bepalingen zijn zeer beknopt en toch doeltreffend. De woordenschat is doorgaans goed gekozen, maar met de bekende Koenensche schuchterheid, die zelfs woorden vermijdt welke de kinderen in hun catechismus of heilige geschiedenis tegenkomen. Dan is zeker het woord op blz. 62 b, omschreven door ‘plagen, treiteren’, bij vergissing opgenomen, of de auteur verstond het niet.
Voor de gebruikers van het boekje zijn de bijlagen over Noorsche en Oude goden en personages zeker van minder nut dan tafels van steden en waterloopen, die er beter op hun plaats zouden zijn. Het Woordenboek geeft de bijv. nw. die van aardrijkskundige namen afgeleid zijn; ook de namen van vier werelddeelen (niet Oceanië), maar geen landen (tenzij Nederland), ook geen steden of waters, wel eenige zeeën.
Het boekje is, als een uitgave van Wolters, op de bekende keurige wijze verzorgd. Druk- of ander fouten hebben we, om zoo te zeggen, niet opgemerkt. Laten we wijzen op bin'nenshuis, bui'tenslands, con'rector, Zui'derzee, Gi'ganten; alsook op bard: in 't Woordenboek, zanger bij de Germanen; in de bijlagen, leerling der Druïden.
J.V.