tragische ziel naar hen te noemen, die ze het eerst, of op de meest intense wijze, geopenbaard hebben.
Waar men het boek ook openslaat, op elke bladzijde vindt men merkwaardige dingen. De karakteriseering van het hedendaagsche drama b.v. (bladz. 63) is, in al haar beknoptheid, frappant juist. Er staat daar o.m.: ‘De moderne mensch heeft niet meer den moed tot zijn gevoelens’. Tot ‘sommige van zijn gevoelens’, was misschien nauwkeuriger geweest...
Het sinds den oorlog herhaaldelijk behandelde gegeven: de doodgewaande soldaat die, na jaren, eensklaps terugkomt, en zijn bruid of vrouw in de armen van een opvolger vindt, heeft ook Frans Delbeke een kort tooneelstuk ingegeven, dat den vanzelf aangeduiden titel De Terugkeer draagt, en door De Vlaamsche Boekhalle, te Leuven, werd uitgegeven.
De auteur heeft gemeend zich voor dit verschijnen te moeten ‘verantwoorden’ in eenige regels vooraan in het boekje. Dat was niet noodig geweest: hij heeft zich volstrekt niet te schamen voor dit sober, pakkend stukje, waarin enkel het essentieele voorkomt, dat een logische, vaste structuur heeft, en in flinke taal geschreven is. Alleen dat ‘Dolfke’ voor Rodolf, en zulks in een dramatische scène, had hij beter vermeden. Het slot bevredigt niet, al geeft het in feite een oplossing.
Bij W.L.J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, te Rotterdam, verscheen, in de serie: ‘De toegepaste kunsten in Nederland’, een boek van J.W.F. Weremans Buning, over Het tooneeldecor.
Dat reeds, in de inleiding van een boek als dat erkend wordt, dat ‘noch het tooneel, noch het decor, noch het licht ooit van zooveel beteekenis kunnen zijn als de levende mensch zelf (de spelers dus!)’ stemt al dadelijk tot vertrouwen. Deze goede indruk wordt door het lezen van het boek versterkt.
Belangwekkend is o.m. volgende passage: ‘De vele haastige veranderingen in het decorsysteem, die menigmaal forceerden, en waarvan geen enkele de oplossing bracht, moet men zien als uitingen van een diepere en uiterst langzame ontwikkeling naar een anderen architecturalen tooneelvorm.’
En verder: ‘Onderwijl beheerscht de oude tooneelruimte niet alleen decor, maar ook spel, tekst en al het andere, omdat dit zich aan te passen heeft.’
En verder: ‘Geen van hen die waarlijk van belang zijn komt met ultra-moderne kunsttheorieën als plotseling geneesmiddel: een kunst van het tooneel is zoozeer gebonden aan de duizende wortels waarmede de samenleving het voedt, dat elke haastige verandering kunstmatig zal blijken.’