De Vlaamsche Gids. Jaargang 13
(1924-1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Door Noord-Europa in het begin der XVIIIe eeuw. (Uit het dagboek van een Hollandschen avonturier).IHet is opmerkelijk hoe de interessante reisverhalen in handschrift altijd de aandacht hebben getrokken, en hoe weinig er nog zijn, die al dan niet uitgegeven, dan toch uitvoerig besproken werden in het eene of andere tijdschrift. Moet dit worden toegeschreven aan de meer algemeene belangstelling, die zij gaande maken bij een uitgebreid publiek, of gaat die voorliefde naar hun vaak boeienden anecdotischen kant, dan wel naar de veelvuldige en teekenachtige details, betreffende gewoonten en zeden van vreemde volkeren die er in voorkomen, en die bij kronijk- en geschiedschrijvers haast altijd worden verwaarloosd? In elk geval is het niet te ontkennen, dat die verhalen, door hun betrouwbaren eenvoud, door de onopgesmukte voorstelling van handelende menschen in hun natuurlijk milieu, door de levendig-kleurige afbeelding van de levenswijze van andere volkeren, gewenscht materiaal leveren tot het verbinden, aanvullen en stoffeeren van de ons bekende en geclassificeerde historische feiten. De Koninklijke Bibliotheek van België bezit voor haar deel een vrij aanzienlijke partij reisverhalen in handschrift, waaronder echter de werkelijk belangrijke wel rari nantes mogen worden geheeten. Daar berusten afschriften van de wereldkundige verhalen van Marco Polo, Mandeville, Marinus Sanutus, Antoninus Martyr, Brocardus e.a. Men heeft er een reeks itineraria naar het Heilig Land, waarvan men de copijen en drukken overvloedig besproken vindt bij ToblerGa naar voetnoot(1) en | |
[pagina 162]
| |
RoehrichtGa naar voetnoot(2). Niet minder talrijk zijn de bedevaarten naar Rome, maar hebben doorgaans weinig om het lijf. Voor één daarvan moet evenwel een uitzondering worden gemaakt, met name: the Voyage of Lady Catherine Whetenhall into Italy in the Holy Year 1650Ga naar voetnoot(3), geschreven door een zoo bereisden als geletterden priester, Richard LascellsGa naar voetnoot(4), die trouwens bekend is door een verschillende malen herdrukte reis in ItaliëGa naar voetnoot(5). Van de werkelijk veel bewogen en boeiende reizigerslevens verhaald door de St GenoisGa naar voetnoot(6) en Goblet d'AlviellaGa naar voetnoot(7) is er maar één handschrift, nl. dat van Cornil Duplex Schepperus. De talrijke relazen en dagboeken van de veldtochten van Keizer Karel en een verblijf van Peter den Groote in Nederland werden door den onvermoeibaren GachardGa naar voetnoot(8) in het licht gegeven. Minder belangrijk, maar toch door den druk bekend is o.m. het verblijf van Godinho de Eredia op MalaccaGa naar voetnoot(9), het rondzwerven van Vinchant in Frankrijk en Italië in 1619Ga naar voetnoot(10) en het curieuze itinerarium door Europa van Henningus Frommeling tijdens de jaren 1601-23Ga naar voetnoot(11). Haast al het overige is een zeurig rommelzoo, het doorbladeren nauwelijks waard. 't Zijn door de bank verhalen van reizigers die wijselijk zouden hebben gehandeld, bij hun pantoffels te blijven. In plaats van bij hun thuiskomst hun nog versche indrukken, eenvoudig uit het geheugen neer te pennen en ons te vertellen waarvoor zij zich werkelijk hebben geïnteresseerd, al was het dan maar voor eten en drinken, halen zij er hun poover | |
[pagina 163]
| |
bibliotheekje bij, en nu krijgen we een kurkig-pedant relaas van Wahrheit und Dichtung aan de hand van autoriteiten van den dag. Sommigen geven er hun eerlijke naïefheid nog een vracht geleerde referenties bij. Bij het catalogiseeren van dien rommel werd me op den duur toch een welkome verademing bezorgd door twee manuscripten, die het spreekwoord niet logenstraffen: als iemand verre reizen doet, dan kan hij wat verhalen! Het eerste heb ik te zijner tijd reeds met een paar woorden besprokenGa naar voetnoot(12). Het andere wilde ik hier met enkele bizonderheden bekend maken. Het draagt het inventarisnummer: 17978 en is een vrij onooglijk papieren kwartijn met cartonnen borden, onhandig met twee verschillende soorten van gemarmerd papier bedekt, zonder schutbladen en met hoornen rug. Het is 250 mm. lang bij 103 mm. breed en telt 137 bladen volgens de moderne foliëering. De oude bladnummering gaat van 1 tot 124 en bevat noch het voorwerk noch den index. De titel fo 1, luidt: Journael van een reijse door Poolen Pruyssen en den Nedersaxischen Creitz. Het eerste deel vervattende de jaren 1700, 1701, 1702 en 1703. Hierop volgt de Voorreeden aen den goet gunstigen leeser. Fo 5-130 hebben we den eigenlijken tekst, duidelijk leesbaar en van een vrij verzorgde hand. In de marge links van fo 21, treffen we een onbeholpen afbeelding aan van een obog ofte strijthamer der Poolen; voorts nog een paar onhandig geteekende kaarten: fo 92, van het eijlandt Bornholm, escala van 8 uyren gaens en fo 93, van het eijlandt Rugen, escala van 12 uren gaens. De tekst gaat vergezeld van analytische randtitels van lateren datum en van een verschillende hand, die ook den index heeft geschreven. Fo 130v volgt nu een gedicht: Ad lectorem, waarna het zaakregister van fo 131-137 met de alphabetische geordende marginaliën. Op binnenzijde van het voorplat staat in potlood: Rombaut, van een recente hand. Dit is denkelijk de naam van een der laatste bezitters van het handschrift. Dat bij den auteur wel het plan moet hebben voorgezeten zijn manuscript naar den drukker te dragen, blijkt uit het bescheidenschuchtere ad lectorem, dat achteraan komt: | |
[pagina 164]
| |
Gij leeser neem 't voor lief, en doet hier mee u voordeel;
al schoon 't niet hangt of cleeft,
T' is werck van domme jeugt, geschreven sonder oordeel,
dat reuck noch smaek en heeft.
Men oordeelt vande boom, na dat de vruchten smaken:
En soo gij dat wilt doen,
soo weet ik, dat gij niet in twijfel sult geraken,
off ik het can vergoen.
VALE.
Dit is evengoed op te maken uit de voorrede, waar hij zijn ervaring in wijzen raad voor eventueele navolgers vastlegt. Dat de randnota's en de index door een andere hand zijn geschreven pleit voor de onderstelling, dat een der familieleden het handschrift voor hetzelfde doel moet hebben bijgewerkt. Toch is van dat voornemen niets gekomen. Van het werk is althans geen spoor, noch bij TieleGa naar voetnoot(13) noch in andere repertoria. Wie is nu de schrijver van het dagboek? Zijn naam is geen enkele maal geciteerd in het heele manuscript, denkelijk wel om de gegronde reden aangegeven in hoogervermeld gedicht, waaruit blijkt dat hij zelf zijn werk niet hoog aansloeg, en het oordeel van den lezer schroomvallig tegemoet zag. Dit vermoeden wordt nog versterkt door de voorrede. Het achterwege blijven van zijn naam schijnt wel te moeten verklaard door een vreesachtige berekening van den auteur. Wij weten dat hij vertrokken is uit 's-Gravenhage, waar hij op het einde van zijn reis terugkeert. Een randnota, f. 15v, zegt ons, dat hij nauwelijks vijftien jaar was. Dit lijkt wel wat geforceerd. Dat hij jong was is zeer zeker; om zich daarvan te vergewissen, hoeft men maar eenige pagina's te lezen. Al dadelijk merkt men zijn gebrek aan ervaring gepaard met naïeve onbezonnenheid, die zich af en toe uit in overmoedigen humbug, waarvan de waarheid weleens wat last ondervindt. In de inleiding vertelt hij, dat de lust tot reizen hem bekropen heeft bij het lezen van boeken over vreemde landen. En verder, fo 4, zegt hij: ‘het sijn starcke beenen die weelde connen dragen,’ hetgeen de onderstelling opdringt, dat hij het verwende zoontje moest zijn van welgestelde ouders, dat het fuiven moe in een voor zijn verbeelding en beurs te enge stad, het op een dag in het hoofd kreeg, de ‘wereldt te besien.’ | |
[pagina 165]
| |
Toen dit plan zich bij hem had vastgezet, was hij bedachtzaam genoeg het aan niemand toe te vertrouwen, want, zegt hij, men geeft te gemakkelijk een voornemen op door de bezwaren die anderen er tegen inbrengen. Evenmin mag men zich laten misleiden door zijn verbeelding, die de hinderpalen van een onderneming graag vergroot. Eén zaak is evenwel onontbeerlijk voor den reiziger, dit is de kennis van de taal der streek waarin hij zich begeeft. Het volstaat echter Fransch te spreken, ‘alsoo die sprake aen alle vreemde hoven in swang gaet.’ Uit het verhaal blijkt dat de jonge avonturier het kostbare voordeel bezat van een verfijnde opvoeding. Een hoofsche losheid van manieren, het vlot gebruik van verschillende talen alleen kunnen uitleggen, dat hij overal in de beste en meest gesloten kringen tegemoetkomend werd opgenomen. Tot zijn geluk, leed hij niet aan overgevoelige kieschheid, hij wist met de hem geboden gastvrijheid ruimschoots zijn voordeel te doen, en zoo behendig en onbezorgd op de pit te leunen, dat hij zich daardoor nooit gebonden achtte, en zich kon onthouden van compromitteerenden wederdienst. Men voege hierbij dat die voorlijke jongen, begaafd met een benijdenswaardige bij-dehandschheid en een vlug aanpassingsvermogen, er niet gauw het bijltje bij neerlei, en waar hij zich een onaangenamen toestand moest laten welgevallen, hij zich dezen soms heel handig wist ten nutte te maken. Het contact met de werkelijkheid had er bij hem alras het laagje naïefheid afgeschuurd, en de optimistische voortvarendheid van zijn jeugdigen leeftijd redde hem telkens, waar meer schuchtere bedachtzaamheid hem in den brand zou hebben gelaten. Dit is het profiel van den naamloozen auteur, zooals men dat uit zijn dagboek kan opmaken. Wat deze reis ongemeen interessant maakt, is de tijd waarop ze ondernomen werd. Het begin der 18e eeuw was een periode van geweldige beroering in Europa. In het Zuiden woedde de Successie-oorlog. In het Noorden waren Rusland, Polen en Denemarken het handgemeen geworden met Zweden. Het strijdtooneel was beurtelings Polen, Saksen, Lithuanië en de Baltische kustlanden. De oorlogende machten lieten niets ongedaan om hun gehavende benden telkens door alle middelen aan te vullen, en de werving werd krachtdadig in de hand gewerkt. De onveiligheid der openbare wegen ging alle | |
[pagina 166]
| |
verbeelding te boven. De reizigers, met of zonder paspoort, werden uit de postwagens en zelfs uit de herbergen gehaald, in hokken gegrendeld, en dan als vee verkocht aan den eenen of anderen officier, door zijn handlangers. Ze konden niet voorzien, wanneer ze hun vrijheid zouden terugkrijgen; dit hing af van de willekeur van een heele reeks officieren, die om de beurt moesten worden omgekocht. Het moet ons dus niet bevreemden, dat de reis, door onzen avonturier begonnen als een pleziertochtje, een en veertig maanden heeft geduurd, nl. van den 29en Augustus 1700 tot den 5en Februari 1704. Vertrokken uit 's-Gravenhage, bereikt hij, over Hamburg, Berlijn. Van Berlijn gaat het naar Dantzig, en van hier over Thorn naar Warschau. Op de terugreis doet hij weer Dantzig aan, vanwaar hij over zee, langs Bornholm en Rugen, Hamburg bereikt. Door onvoorziene omstandigheden landt hij te Glückstadt aan, en als hij nu weer op weg raakt, komt hij dwars door Duitschland behouden terug aan in zijn vaderland. Het ging onzen jongen Hollander zooals dit veelal het geval is bij zoo 'n onbekookte ondernemingen. Men kan hem enkel aansprakelijk stellen voor het initiatief van zijn waagstuk. Zoodra hij zijn geld kwijt is en dienvolgens zijn vrijheid van handelen, wordt hij door de evenementen gegrepen als door de tandraderen van een machine, en hij mag zich gelukkig achten als hij er heelhuids uitkomt. De wijze waarop ik het verhaal hier weergeef, wil ik enkel met een paar woorden toelichten. Al noemt de auteur zijn werk een journael, toch teekent hij niet altijd dag voor dag zijn bevindingen en wederwaardigheden op. Dit is voornamelijk het geval voor het eerste gedeelte; zijn zeetochten zijn met meer nauwkeurigheid genoteerd. Van de steden waar hij vertoeft en de streken die hij doorkruist, geeft hij vaak een uitvoerige beschrijving, die weleens op compilatie berust, den gang van het verhaal afbreekt of belemmert, en niets wetenswaardigs bevat. Werkelijk boeiend is hij, waar hij zijn zeker niet alledaagsche avonturen op een onderhoudende, schilderachtige, vaak humoristische manier vertelt. Zijn opmerkingen over de zeden en gebruiken van de volkeren waar hij vertoeft, zijn stellig een | |
[pagina 167]
| |
niet te onderschatten bijdrage tot de geschiedenis en de folklore uit die dagen. Logisch scheen het me het meerendeel der politieke, aardrijkskundige en historische beschouwingen te laten vallen, de verspreide opmerkingen te groepeeren, en waar het noodig of interessant bleek, den auteur aan het woord te laten, voornamelijk, waanneer hij ons raak en pakkend een avontuurtje vertelt of een tafereel ophangt van vreemde zeden en plechtigheden. Den tekst van de aangehaalde passages heb ik ongewijzigd gelaten. Alleen heb ik op enkele plaatsen, waar een woord ontbrak of waar de duidelijkheid dat vergde, een woord ingelascht tusschen vierkante haakjes. Meer helderheid heb ik trachten te verkrijgen, door de schaarsche en ondoelmatige leesteekens door een moderne interpunctie te vervangen.
FREDERIK LYNA. (Wordt voortgezet). |
|