| |
| |
| |
Engelsche Kroniek
Engeland heeft in de laatste maanden twee romanschrijvers verloren, die beiden gedurende jaren evenveel bijval genoten, hoewel zeer verschillend van aard en verdienste.
Marie Corelli overleed op 21 April l.l., toen het groote publiek reeds zijn aandacht van haar had afgewend. Joseph Conrad, die op 3 Augustus onverwachts is gestorven, was niet zoo populair geworden; maar de letterkundige kringen erkenden in hem een der vijf of zes grootste prozaschrijvers van dezen tijd in Engeland.
Marie Corelli kon zeer boeiend vertellen, wat toch voor een romanschrijver een eerste vereischte is. Zij beschikte over een levendige fantazie, en legde, bij het behandelen van de groote vraagstukken, ernstige bedoelingen aan den dag. Die en andere verdiensten hadden haar, trots opvallende gebreken, voor onderschatting moeten vrijwaren. Maar de officieele kritiek ging haar tamelijk onheusch kleineeren. Dat was, schijnt het, vooral het gevolg van zekere naïef strijdlustige antwoorden die zij aan haar beoordeelaars toediende Ten slotte maakte zij zich voor goed boos en verbood aan haar uitgevers nog exemplaren ter recensie te sturen: en dan werd zij voortaan door de pers doodgezwegen. Maar intusschen werden haar boeken gedurende meer dan dertig jaar met geestdrift gekocht en ook in vertaling veel gelezen.
Als kunstenaar stond echter de schrijver van Almayer's Folly, Nostromo, Lord Jim en Typhoon veel hooger. Hij heette eigenlijk Theodoor-Jozef-Konrad Korzeniowski, en was in Ukraine uit Poolsche ouders geboren (1857). Hij voelde zich door het zeemansleven zoozeer aangetrokken, dat hij tien jaren aan boord van koopvaardijschepen heeft doorgebracht. Dit maakte van hem een buitengewoon eigenaardige persoonlijkheid. Hij schreef uitstekend Engelsch, maar dacht als een Pool; zijn
| |
| |
romans en novellen, die voornamelijk aan het zeeleven gewijd zijn, hebben de aantrekkelijkheid van den gewonen roman van avonturen op zijn Stevensonsch, maar verbinden daarmee een zeer diepzinnige psychologische karakterontleding en een ietwat pessimistischen, humoristischen kijk op deze wereld. De pracht van zijn stijl en de grootsche opvatting van zijn onderwerpen maken zijn proza dikwijls tot ware poëzie. The Rover, zijn laatste roman, verscheen kort voor zijn dood en moest voor geen zijner vroegere werken onderdoen.
Op het gebied der poëzie is eerst aan te stippen: Songs of Shadow-of-a-leaf, door Alfred Noyes, die ook een novellenbundel (The Hidden Player) en een reeks opstellen over Some Aspects of Modern Poetry uitgaf; dan, de Collected Poems van Masefield, die natuurlijk niets nieuws aanbrengen.
Shaw heeft een nieuw drama geschreven, Saint Joan, waarvan Jeanne d'Arc de heldin is, en dat met veel bijval werd opgevoerd.
Onder de nieuwe romans die op dit oogenblik opgang maken of belangstelling verdienen zijn te noemen: The Dream, waarin Wells nog eens - na Bellamy - tracht te beschrijven hoe deze wereld er binnen 2000 jaar zal uitzien; the Snare, door Sabatini; en Precious Bane, door Mary Webb; verder nog een paar die ik heb kunnen lezen: Cheat-the-Boys, door Eden Phillpotts en, waarschijnlijk het beste van al, Wanderlight, door Ernest Raymond.
Cheat-the-Boys (Heinemann, 7/6) brengt nog eens den lezer te midden van het dorpsleven in Devonshire. Gilyan wordt door vele mannen om haar buitengewone schoonheid begeerd; toch heeft zij iedereen afgewezen; vandaar haar, slechts ten deele verdiende bijnaam: ‘Fopt-de-jongens.’ Eindelijk neemt zij den rijken pachter Warner Lidstone aan, dien zij oprecht meent te beminnen. Als echter diens neef, Harold, uit Londen op bezoek komt, meent zij even oprecht dat zij zich vergist heeft, en breekt met Warner af. Het huwelijk, het moederschap, de dood van haar man, en allerlei ongeluk maken van het speelsche meisje een ernstige vrouw, die tot Warner zal wenschen terug te keeren, maar een tragisch einde te gemoet gaat. Zij, en alle andere karakters worden flink ontleed en staan duidelijk voor onze oogen.
| |
| |
Maar het wil ons schijnen, dat schrijver ze beter in Londen dan in een boerendorp uit Devonshire had doen leven... en vooral spreken. Want de roman bestaat hoofdzakelijk uit gesprekken, wat reeds een fout is en een zekere vermoeiende eentonigheid teweegbrengt. Maar daar dient nog bijgevoegd, dat niet de schrijver de personages uitbeeldt, maar de personages elkander beschrijven, en wel in zulken beschaafden stijl, en met zulk psychologisch doorzicht, dat wij die wel van Phillpotts, maar niet van boeren kunnen verwachten, al mengen zij gedurig dialektvormen in hun taal.
Wanderlight, door Ernest Raymond, den gevierden schrijver van Tell England en Rossenal, (Cassell, 7/6), is de geschiedenis van een jongen man, Hilary Down, die zich in den oorlog heeft onderscheiden, o.a. door het voorbereiden en opblazen van een mijn, waardoor, in de omstreken van Meesen, zoowat 1500 Duitschers aan hun einde kwamen. De jonge luitenant is daar nogal fier over, tot dat een aalmoezenier hem op de gruwelijke zijde van die heldendaad wijst, en de hoop uitdrukt, dat, na den oorlog, de menschen er zich eindelijk wat meer zullen op toeleggen, om leven te brengen dan den dood. In Engeland teruggekeerd, tracht Hilary den raad van den priester te volgen: goed stichten, een nieuwe komst van Christus, een Christen herleving helpen voorbereiden. Zijn eerste gedachte is priester te worden, maar een paar dagen voor de ordinatie geeft hij dit plan op, daar vele vormen en dogma's van den godsdienst hem teleurstellen of zelfs tegen de borst stuiten.
Hier krijgen wij dus een innerlijken zielestrijd, alsook een, soms humoristische, soms ernstig scherpe critiek van de kerkelijke wereld in Engeland, die aan the Cathedral van Hugh Walpole doet denken, maar veel dieper gaat. Ten slotte zal Hilary veel opofferen, ja, zelfs zijn liefde tot Millie - die in haar geloof volhardt - om zijn geweten trouw te blijven. In al zijn onzekerheid is hem één zaak duidelijk geworden: Christus en den mensch dienen kan men alleen door veel te geven en weinig te ontvangen; en daarom moet er een ‘transvaluation of all values’ gebeuren in de geesten der menschen.
Heeft Raymond misschien Papini's Storia di Cristo gelezen, die in Engeland veel opgang maakt? Ook de bekende Italiaansche bekeerling zegt, dat Christus eigenlijk een ‘capovolgitore’ van alle waarden was, en wij er ook toe moeten komen, om alles te
| |
| |
verwerpen wat wij tot dusver als het doel van ons leven beschouwden. Hoe Hilary nu voortaan zal handelen, wordt ons niet verteld; wij vernemen alleen wat hij over het vraagstuk theoretisch denkt, en hoe hij, na allerlei pijnlijk onderzoek in verscheidene richtingen, daartoe kwam.
Het boek is uiterst boeiend, omdat het vol afwisseling en dramatische handeling is, en omdat alle eentonigheid of langdradigheid vermeden wordt. De karakters zijn talrijk, eigenaardig, en natuurlijk. De personen worden dikwijls sprekend opgevoerd, maar houden geen preeken of geen debatten, noch ontleden elkaar, gelijk de dorpelingen van Phillpotts.
* * *
Belgium and Luxembourg, door G.W.T. Omond (Hodder and Stoughton, 15/-), waarvan de verschijning in dit tijdschrift met een paar woorden werd aangekondigd, heeft in bevoegde kringen nogal veel belangstelling gewekt. Prof. Colenbrander wijdde er een uitvoerig artikel aan in de N.R. Courant, en dat artikel zelf werd in de Gentsche Flandre libérale besproken... en aangevallen door iemand, die zich waarschijnlijk ook daartoe bevoegd acht, maar die het lijvig werk van Omond niet gelezen heeft: anders zou hij niet een brochure noemen, wat een boek is van XVIII+263 groote bladzijden.
Omond begint zijn eerste - historische - afdeeling met een overzicht van de Belgische en de Luxemburgsche geschiedenis tot aan 1914. Dan behandelt hij den oorlog; de vredesconferentie van 1919; de buitenlandsche politiek en de Vlaamsche Beweging; onze politieke partijen; onze Kolonie; den toestand in Luxemburg sedert 1914, en onze verhouding tot de vreemde mogendheden. Er is een tweede afdeeling over de economische toestanden. Een derde bevat een korte beschrijving van onze legermacht, iets over letterkunde, en verder bibliographie en index. Verschillende landkaarten dragen tot verduidelijking bij.
De heer Omond, die langen tijd in België verbleef, legt loffelijke pogingen aan den dag om objectief te blijven. Zoo zal het den Vlaamschen lezer opvallen dat zijn korte, maar zaakrijke uiteenzetting van het ontstaan en het verloop der Vlaamsche Beweging aan nauwkeurigheid weinig te wenschen overlaat. (Blz. 130 en vlg.). Maar op blz.139 schijnt hij mij den heer Neuray
| |
| |
en zijn trawanten wat al te ernstig op te nemen. Iedereen weet hier toch dat de annexatie-hoop alleen bij een klein groepje bestaan heeft, en in de ironische onverschilligheid der massa snel uitdoofde. Uit een nota blijkt dan ook, dat de heer Omond daarover een werk heeft geraadpleegd van den heer Pierre Nothomb, den vriend en mede-annexeerder van den heer Neuray!
Op blz. 250 heeft schrijver het over de ‘educated Flemings (many of whom cannot speak a word of Flemish);’ had hij gezeid: ‘a few of whom,’ dan ware hij dichter bij de waarheid gebleven.
Zijn overzicht der Belgische letteren is zeer onvolledig, zelfs wat de Fransche schrijvers betreft; wat de Vlaamsche aangaat is het volkomen ontoereikend.
* * *
Behalve tallooze artikels in tijdschriften en dagbladen, heeft de onlangs herdachte honderdste verjaring van Byron's dood aanleiding gegeven tot het verschijnen van verscheidene boeken over den dichter. Daaronder kan ik aanstippen: Samuel C. Chew, Byron in England (Murray); Harold Nocholson, Byron: the last Journey (Constable); W.A. Briscoe, Byron the Poet (Routledge), dat eigenlijk een bloemlezing is uit de meeningen van allerlei critici; en R.L. Bellmay, Byron the Man (Kegan Paul, prijs 5/-).
In Byron the Man poogt Bellamy uit de talrijke, maar dikwijls tegenstrijdige, getuigenissen van tijdgenooten, een duidelijk beeld op te maken. Hij slaagt daarin zoo goed als het met die enigmatische persoonlijkheid mogelijk is, omdat hij - wat tegenover Byron ook al moeilijk is! - standvastig in de onpartijdigheid blijft. Sommige, vaak gewichtige, feiten, waren niet algemeen, of in het geheel niet bekend. Zoo wordt meestal geloofd dat Byron veel genegenheid en dankbaarheid koesterde jegens een brave, moederlijke kindermeid, Mary Gray. Uit een brief door Bellamy aangehaald (blz. 6), blijkt nu dat die ‘brave’ nurse zich slecht gedroeg, dikwijls dronken was, en liet kind, trots zijn kreupelen voet, niet zelden slagen gaf, zoodat de jonge lord voor haar bang was!
Men verneemt ook, dat Byron later spijt had over de
| |
| |
onbekookte uitvallen tegen Walter Scott, Wordsworth en andere dichters, in zijn English Bards bedreven: als zijn uitgever een nieuwe uitgave van zijn hekeldicht voorstelde, weigerde hij, en noemde het ‘this miserable record of misplaced anger and indiscriminate acrimony’ (blz. 47). Uit de vele, soms vreeselijke bijzonderheden, die over zijn kindsheid worden verteld, blijkt duidelijk dat Byron voor zijn moeder geen groote achting kon koesteren. Bellamy is ook van oordeel dat Byron slechts één vrouw waarlijk bemind heeft, Mary Chaworth, die van hem niet wilde weten, en dat die ongelukkige liefde zijn geheele leven heeft vergald: dus, een geval gelijk dat van Heine.
Na hetgeen schrijver ons vertelt van Byron's karakter en dat van zijn vrouw, wordt het ook duidelijk, dat het Augustaschandaal er volstrekt niet noodig was om de breuk onvermijdelijk te maken. Bellamy toont zich echter geneigd om aan te nemen dat er tusschen Byron en zijn halfzuster meer dan geoorloofde liefde heeft bestaan; maar hij durft het toch niet duidelijk zeggen.
Het boek bevat zoovele teekenachtige feiten en verklaringen, dat het boeit gelijk een roman. Het komt tot de slotsom dat Byron eenvoudig op intense wijze een mensch is geweest; al zijn eigenschappen waren ten top gedreven: wat goed was, was zeer goed, en wat kwaad was, intens kwaad.
Laten wij liever zeggen: Byron was niet een intens normale man; hij was een abnormale man; vandaar zijn raadselachtigheid; en tooneelen zooals Bellamy zelf er aanhaalt (b.v. blz. 178) bewijzen dat hij meer dan eens den waanzin nabij was, zooals zijn ongelukkige vrouw beweerd heeft.
Bellamy's boek heeft ontegensprekelijk groote waarde, vooral door echt wetenschappelijke onpartijdigheid.
M. BASSE.
|
|