De Vlaamsche Gids. Jaargang 13
(1924-1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Over Buitenlandsche PolitiekGa naar voetnoot(1)Wanneer het Willemsfonds op een algemeene vergadering de buitenlandsche politiek van België laat behandelen, dan zal het wel zijn om den weerslag na te gaan, dien deze politiek kan hebben op de moreele belangen en de ontwikkelingsmogelijkheden van de Vlaamsche bevolking, waarover een instelling als het Willemsfonds te waken heeft. Op elk gebied is de buitenlandsche politiek trouwens van belang. Zij bepaalt onze vrijheid; zij beheerscht onze financieele en ekonomische toestanden; zij laat haar invloed gelden op het moreel bestaan zelf van de Natie. Tweeërlei faktoren dienen echter onderscheiden: de eerste, en wellicht de machtigste, zijn de algemeene Europeesche verhoudingen; de tweede diegene, waarop ons land, hoe klein het ook moge zijn, een werkelijken invloed uitoefenen kan. Volgens de traktaten van 1839 had België een status van gewaarborgde neutraliteit, maar bedoeld stelsel ontlastte België niet van den plicht voor een behoorlijke nationale verdediging te zorgen, zooals thans een volkomen zelfstandigheid, die het best in overeenstemming is met de hoogere belangen van België, geenszins bedraagt, dat België die maatregelen verzuime, waardoor, naarmate van menschelijke berekeningen, zijn veiligheid kan verzekerd worden. België heeft den wereldoorlog noch gewild, noch ontketend; België heeft er geen schuld aan, zoo Duitschland op een zoo misdadige wijze zijn gebied overrompeld heeft. De inval van Duitschland was trouwens niet alleen een misdaad op zichzelf, maar ook een misdaad tegen het volkenrecht, en daarom ook | |
[pagina 98]
| |
bleef België tijdens den oorlog, onder de oorlogvoerende naties, steeds een bijzondere plaats innemen. Maar België heeft het wel gedeeltelijk aan zichzelf te wijten, indien het vredestraktaat niet beter zijn prioriteitsrecht verze-kerde, en het tijdens, zoowel als na den oorlog niet op een nog meer zelfstandige wijze een opbouwende rol wist op te nemen, die moest ten goede komen zoowel aan den Europeeschen vrede als aan zijn eigen bestaan. Zij, die tijdens den oorlog aan de zaak van België trouw bleven, vervulden niet alleen een vaderlandschen plicht, maar bleven eveneens trouw aan een elementair begrip van rechtvaardigheid. Ook mag men getuigen, dat het aktivisme elken zin verloren had voor de hooge moreele waarde, die België, wegens den Duitschen overval zelf, op volkenrechtelijk gebied vertegenwoordigde. Het is nutteloos hier te herhalen, hoe tengevolge van de bezetting en van het feit, dat de Vlamingen in België niet kunnen beschouwd worden als een numerieke minderheid, het aktivisme -, wat zijn voorstanders individueel ook mogen betracht hebben -, noodzakelijk het gevaar van een Duitsche voogdij over onze gewesten moest naar voren brengen. Overigens ware het testament van von Bissing voldoende, opdat men niet zou kunnen twijfelen aan de bedoelingen, die het Duitsche imperialisme aan het aktivisme vastknoopte. Van een nationaal standpunt uit ware het echter verkeerd zich op het aktivisme blind te staren en niet in te zien, dat er ook aan een andere zijde van heel wat kortzichtigheid werd blijk gegeven; wij bedoelen de kortzichtigheid van diegenen, die ons land wilden wikkelen in een eenzijdig militair bondgenootschap en in een doodend ekonomisch verbond met Frankrijk. Ook deze gedragingen hebben tijdens den oorlog aan de moreele waarde van den Belgischen wederstand op volkenrechtelijk gebied, afbreuk gedaan, zooals na den oorlog proefondervindelijk gebleken is, dat ons Belgisch belang niet kon gediend zijn met een politiek, die er op gericht was gebiedsuitbreiding te bekomen ten koste van Nederland, of een zoogenaamde Rijnland-Republiek te helpen oprichten, die slechts een aanhangsel ware geweest van het Fransch protektionisme. De ongezonde drijverijen tegenover Nederland konden slechts | |
[pagina 99]
| |
een verwijdering met onze Noorderburen tot gevolg hebben, terwijl een toenadering tusschen beide naties hun wederkeerige belangen uitmuntend dienen kan. Langs een anderen kant is het separatisme in Rijnland stellig geen ernstiger maakwerk gebleken dan het oorlogsseparatisme in België. Zij, die in het Duitsche gebied hun gedragingen onder de hoede stelden van de Fransche bajonetten, brachten de gedachte van de decentralisatie zelve in gevaar en hielpen slechts de Duitsche eenheid versterken. In vollen oorlog hadden Duitschers, zooals de bekende professor Foerster, den moed er op te wijzen, hoe de Pruisische centralisatie in strijd was met het Duitsche wezen, en hoe het Duitsch imperialisme grootendeels geboren was uit de Bismarckiaansche opvattingen. De republikeinsche grondwet voorzag de mogelijkheid voor Rijnland om tot meer autonomie te komen, maar het separatistisch maakwerk heeft die gedachte verzwakt. Gelukkig is de gang van de gebeurtenissen voor ons geweest. Een onder Fransche voogdij geplaatste Rijnland-Republiek - en deze Republiek, wegens haar oorsprong, kon zich anders niet handhaven - beteekende inderdaad de uitschakeling van elke herstelpolitiek, den aangroei van de weerwraakgedachte in Duitschland en den mogelijken ondergang van het Belgisch krediet. De konferentie van Londen, het protokol van Genève, de opbouwende politiek, waaraan ook België zijn aandeel had, brachten een wending ten goede, en steeds bleek duidelijk hoe België des te beter zijn invloed kon laten gelden, naarmate het zelfstandiger optrad. Dat was ook naar aanleiding van de Roerpolitiek gebleken, toen in September 1923, na het opgeven van het lijdelijk verzet, men had moeten onderhandelen, en de heer Poincaré zulks niet wilde, terwijl België wel degelijk onderhandelen wou. Ons land had immers, toen de Roerbezetting toch niet te vermijden bleek, daar zij als het ware door den Duitschen onwil was uitgelokt, aan die bezetting deel genomen om dien onwil te breken. Had België aan de bezetting geen deel genomen, dan waren de zaken, van een Europeesch standpunt uit, wellicht onherroepelijk bedorven geraakt, terwijl de matigende en praktische invloed van België, waarvan de Belgische herstelplannen getuigen, als | |
[pagina 100]
| |
het ware de brug hielp bouwen, waarop Engeland, Frankrijk en de verschillende bij de herstelkwestie betrokken mogendheden, elkaar opnieuw konden ontmoeten. Thans wordt het Dawesplan ten uitvoer gelegd, en zijn de vooruitzichten onbetwistbaar verbeterd, al bestaat er nog geen aanleiding tot overdreven optimisme. Te Genève heeft België het beslist opgenomen voor het verplichte scheidsgerecht; en onbetwistbaar kan België op dat gebied voorgaan, vermits de kleine naties er een levensbelang bij hebben, dat het gevaar van nieuwe oorlogen zooveel mogelijk wordt gekeerd. Op het gebied van de ontwapening hebben wij echter niet voor te gaan wegens onze aardrijkskundige ligging, want men kan niet zeggen, dat België aan militarisme doet, wanneer het voor een behoorlijke landsverdediging zorgt. Overigens geldt het hier die buitenlandsche faktoren, waarop een klein land als België wel een nuttigen, maar dan toch slechts een matigen invloed uitoefenen kan. Wijden wij liever onze aandacht aan wat wij in België zelf vermogen, en bedenken wij, welken weerslag onze eigen verhoudingen op de internationale politiek kunnen hebben. Ook van dat standpunt uitgaande, verwerpen wij het separatisme als strijdig met het algemeen nationaal en het Vlaamsch belang, omdat het vooral in de huidige omstandigheden slechts tot gevolg kan hebben, dat aan de zelfstandige en voor West-Europa zoo nuttige Belgische evenwichtspolitiek wordt afbreuk gedaan, en bovendien slechts meebrengen zou, dat Brussel wellicht op onherroepelijke wijze zou moeten prijsgegeven worden, terwijl wij dagelijks vaststellen hoe, ondanks de anti-Vlaamsche taalpolitiek van het Brusselsch bestuur op schoolgebied, naarmate in de Vlaamsche gewesten de menschen betere Vlamingen leeren worden, zij ook te Brussel Vlamingen blijven, en daardoor, ondanks alles, het Vlaamsch leven in de hoofdstad helpen versterken. Brussel moet het bindteeken blijven tusschen Vlamingen en Walen, en daarom juist vragen wij ons steeds af, van een nationaal standpunt uit, hoe het mogelijk is, dat vanwege de Brusselsche schooloverheden niet alles wordt gedaan, opdat de Brusselaars, die de lessen van de scholen der hoofdstad gevolgd hebben, minstens op behoorlijke wijze de twee landstalen | |
[pagina 101]
| |
machtig zijn. Thans bestaat er daar één enkele bekommernis: het Vlaamsch uitroeien door middel van de school! Die kortzichtige politiek is volkomen verkeerd en verwerpelijk, want duidelijker wordt het met den dag, dat alleen zij, die de Vlamingen een volledige gelijkheid op elk gebied verzekeren willen, de staatkundige eenheid van België vrijwaren en de internationale roeping van het land helpen verzekeren. Wanneer men het echter heeft over zelfbestuur, dan zou men niet mogen vergeten, dat onze provinciale en gemeentelijke autonomie een ruim arbeidsveld biedt voor diegenen, die te recht overtuigd zijn, dat een beheer, aangepast aan eigen aard en eigen behoeften, het best de volksbelangen vrijwaart. In weinige landen is de gemeentelijke autonomie verder gedreven dan in België, en men zou haast kunnen zeggen, dat zij gedeeltelijk beantwoordt aan het kantonaal stelsel in Zwitserland, want indien Zwitserland soms aangehaald wordt als een toonbeeld, dan dient er op gewezen, dat in Zwitserland zelf, dat nochtans wegens zijn aardrijkskundige ligging minder blootgesteld is dan België, er geen bestuurlijke scheiding bestaat. Zwitserland heeft één enkel parlement, terwijl wij, in een klein en bedreigd land als het onze, volgens diegenen, die de bestuurlijke scheiding willen, een proefneming zouden moeten doen met drie parlementen: het eene vermoedelijk te Antwerpen of te Gent, het tweede te Luik of te Charleroi, het derde te Brussel. En dan nog zouden deze drie staatjes zoo los mogelijk verbonden zijn op buitenlandsch gebied, zoodat het separatisme zou voor gevolg hebben, dat België, indien het in deze voorwaarden wilde blijven bestaan, zich steeds op buitenlandsch gebied zou te gedragen hebben zooals het Waalsch Parlement, dat vooral zijn richtsnoeren zou halen uit Parijs, het zou voorschrijven; ging zulks niet, dan zou men de scheiding natuurlijk wel wat verder drijven: Wallonië bij Frankrijk, Brussel idem, en Vlaanderen bij Nederland. Alsof zoo iets gebeuren kon zonder dat de groote mogendheden er zich aan gelegen laten! In vollen oorlog waren er Duitschers, die zich een akkoord met Frankrijk indachten, waardoor België broederlijk verdeeld werd tusschen Duitschland en Frankrijk, terwijl Nederland, geheel omprangd door een onder Duitsche souvereniteit | |
[pagina 102]
| |
geplaatst Vlaanderen, onvermijdbaar in Duitsche afhankelijkheid ware geraakt. Het ware prachtig geweest voor den vrede, heerlijk voor de Nederlandsch beschaving en uitmuntend voor het Vlaamsche volksbelang! Wezen wij er op bedacht, dat wij ook thans, terwijl een grootere tegenstelling tusschen Fransche en Engelsche belangen mogelijk is, geen enkele aanleiding geven om in den vreemde de gedachte op te wekken, als zouden Vlamingen en Walen er werkelijk aan denken tot een scheiding over te gaan, die in strijd is met de algemeene Europeesche belangen. Wij zien te Genève een nieuw volkenrecht ontstaan, dat grootendeels zijn oorsprong vindt in den meineedigen overval van België. Wij moeten die adelbrieven bewaren; aldus bewijzen wij een onbetwistbaren dienst aan den Europeeschen vrede.
Mr JULIUS HOSTE Jr. |
|