| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
De in Nederland zeer bekende, pas overleden schrijver O. Barendsen, achtte zich bij het sluiten van zijn werk De wereldbeschouwing van het kind (uitg. J. Ploegsma, Zeist), bepaald tevreden, ‘als er (in verband met zijn boek) maar eenig onderzoek volgt naar de nog te weinig gebruikte kostbaarheden, die literatoren ons voor de opvoeding hebben geschonken.’
Dat onderzoek is inderdaad wel wenschelijk, al ware het enkel om de aanleiding die het geven zou, wat versche lucht en leven binnen te halen in ons wereldje van onderwijs en opvoeding, waar al te dikwijls strenge ernst, om niet te zeggen zwaar-op-de-handsche wetenschappelijke redeneering, hoogtij viert.
O. Barendsen prikkelt tot zulk een onderzoek en doet dat aan de hand niet enkel van een groot aantal (meer dan 90) literaire werken, die hij bespreekt en kenschetst, in betrekking met het kind en met diens psyche, maar ook van ‘een uitvoerige studie’, - gewijd aan Van Deyssel's ‘Kleine Republiek’ -, en van een afzonderlijk hoofdstuk ‘De kindergeest’, waarin hij toont hoe deze geest te groeien en zich te uiten pleegt.
Wij maakten het boek door, vonden het niet methodisch genoeg in elkaar gezet, deelden niet immer 't oordeel van den schrijver, maar voelden ons geprikkeld, werkelijk, om na dit boek een ander, nl. J.F. Van der Molen's Het kind in de literatuur (uitg. J. Ploegsma, Zeist) ter hand te nemen, nu eens voor onszelf de talrijke brokken door te maken, door den samensteller ontleend aan werk van France, Margueritte, Rolland, Van Looy, Ewald, Streuvels, Marx-Koning en vele anderen en kennis aan te knoopen met allerhande prachtige geesteskinderen, die toch zooveel geleerd blijken te hebben van kinderen uit onze alledaagsche menschenwereld. We hebben het tweede deel van deze bloemlezing vóor ons liggen, - het
| |
| |
eerste is voorloopig uitverkocht -; alleen de titels roepen in ons een heelen stoet op van typische karakters en verbeeldingen, taaleigenaardigheden, verschijnselen uit het normale en het abnormale kinderleven, hier in een hoofdstuk uitgewerkt, daar in maar enkele zinnetjes of in één raak gezegde aangegeven. We zeggen niet: zoo 'n boek is werkelijk een leergang in psychologie; - maar wel: zoo 'n boek is psychologie-in-aktie, levendig en levenwekkend, en doet verlangen naar een derde en naar een vierde boek als 't kan, waarin weer Streuvels, Van Looy en zooveel anderen de kinderen ten tooneele voeren. En dat kan best, wanneer we merken, - zooals in vorige kronijk aangegeven, - wat raak geziene typen Mevr. Cohen-de Vries in ‘Kinderen uit m'n klas’ en ‘Uit de school geklapt’ weet voor te stellen, maar ook: wat Streuvels aan fijnzinnige kinderpsychologie heeft uitgewerkt in Prutske (uitg. L.J. Veen, Amsterdam), het prachtig, op den voet gevolgde leven van schrijvers jongste dochtertje; wat ‘Nellie (van Kol) 's dochter Lili’ heeft uitgebeeld in Uliman (uitg. J. Ploegsma, Zeist), het langzaam ontwakend groeien van Lili's eigen baby, met dan daarbij het ietwat sentimenteele medeleven van Uliman's moeder zelf; wat Martha de Vries heeft verwezenlijkt in Mijn kleuters (uitg. C.A.J. Dishoeck, Bussum), losse, geestige kijkjes in het bewaarschoolwereldje, met het allerhande kindergoedje dat er wemelt en 't warme hart dat ze terdege samenhoudt; - wat Brusse heeft tot stand gebracht in zijn bijna vanouds bekende, thans in 14en geïllustreerden druk verschenen Boefje (uitg. W.J. Brusse, Rotterdam), het boefjesleven van Jan Grovers in zijn steegje, in zijn buurt, in de gevangenis waar hij is aangeland, in afwachting dat de vereeniging Pro-Juventute hem in een reddend broedergesticht zal opgenomen krijgen; - wat eindelijk, last not least,
Theo Thijssen uitgewerkt heeft in Kees de Jongen (uitg. C.A.J. van Dishoeck, Bussum), o ja, precies een jolig jongensboek voor wie zoo hier en daar te blaren zit, maar heel wat meer dan dat, een openbarend stuk waarneming van jongensleven, jongens-verbeelding, jongenstaal, rondom één type, Kees, die zich stil bij zichzelf het middelpunt van de wereld weet.
We maakten 't kort met ieder der zoo pas genoemde boeken, al mocht wel even nadruk gelegd b.v. op dit prachtige brok pathologische kinderstudie, dat ‘Boefje’ zeker blijkt te zijn,
| |
| |
en op de rustige, diep doorgevoerde waarneming van Prutske's zieleleven in Streuvels' werk, en op de honderd geestige, psychologisch fijn waargenomen bedenkseltjes en daden van Kees, zoo treffend eigen aan dien jongen... en aan veel anderen ook, die wat verbeelding hebben. Maar dan kon deze kronijk eer een ontspanning lijken, - en werkelijk, wat thans nog aan de beurt gaat komen vergt weder ernst, en somtijds strengen ernst, om wille van de stof die moet behandeld worden.
Georges Dwelshauvers liet een boek, La psychologie française contemporaine verschijnen (uitg. Fel. Alcan, Parijs), als tegenhanger van Ribot's bijdragen over de Engelsche en de Duitsche zielkunde en hun wisselwerking. Hier treedt de zielkunde op als wetenschap, in haar verschijning en evolueering, van Maine de Biran tot Bergson. 't Is dikwijls zuivere wijsbegeerte, abstrakt, buiten bereik van den oningewijde, maar daalt dan plots, aan de hand van Ribot, Janet, Binet binnen de wereld der experimenten en, door afleiding, der zielkundige wettenleer, die elken opvoeder belang inboezemen.
O. Barendsen, straks reeds genoemd, bracht een Eenvoudige zielkunde (uitg. J. Ploegsma, Zeist), of juister, een zielkundeleergang voor beginnenden, met suggestieve hoofdstukken over het gewaarworden, het voorstellen, het denken, het willen, - suggestief vooral om de gemeenschap, die de schrijver onderhoudt met letterkundige werken en 't psychologisch inzicht dat telkens er uit opduikt, suggestief ook om de vragen, die hij opwerpt tot nadere overweging.
Mevr. M. Montessori gaf oorlof, onder betiteling Zelfopvoeding (uitg. J. Ploegsma, Zeist), de tweede helft van haar ‘Ill metodo della Pedagogia Scientifica’ in 't Nederlandsch te publiceeren, en bood daardoor aan onze taalgenooten de gelegenheid, haar werk in heel zijn omvang en beteekenis te waardeeren. Laten we dadelijk erkennen, dat de ditmaal verschenen hoofdstukken, tien in getal, - waaronder ‘Een blik op de hedendaagsche opvoeding’, ‘Mijn experimenteele bijdrage’, ‘Aandacht’, ‘Wil’, ‘Intelligentie’, ‘Verbeeldingskracht’ -, een stuk praktijk en wetenschap vormen, dat aanspraak maken mocht op een breedvoerige bespreking, al ware 't enkel over het vast of los verband tusschen de z.g. ‘psychische waarheden’, die Mevr. Montessori verkondigt, en
| |
| |
de praktische besluiten en methodische middelen, die deze ‘waarheden’ haar hebben ingegeven, of over de meer of minder zekere uitkomst die geopend wordt, indien men aanneemt haar methode stelselmatig in te volgen. Maar in dit tijdschrift werd zulks makkelijk buitenissig, - zoodat we vragen moeten, indien 't u aanbelangt: lees zelf dit tweede Montessori-boek, maar doe 't aandachtig, doe 't vóor alles objektief, en trek daarna uw eigen konkludeeringen, die daarom niet die van de schrijfster zullen zijn. Althans, wij poogden 't zoo te doen... en kwamen o.a., wat de kinderlijke verbeelding en hare rol, het verband tusschen zedelijke opvoeding en godsdienst betreft, tot heel andere besluiten dan die welke ons werden voorgehouden. We stellen ons zelfs voor, dat menigeen ons vragen zal, wat er geworden is, - naast de voortreffelijke wetenschappelijke studie -, ...van 't Montessori-materiaal, dat ook voor 't lager onderwijs onmisbaar werd geacht, en durven niet beweren, dat we hier heelemaal of zelfs maar half dit materiaal toereikend of overtuigend vonden.
Mevr. Dorothy Canfield Fisher, de schrijfster van het onvooringenomen ‘Een Montessori-moeder’, gaf ons Moeders en kinderen (uitg. Ploegsma, Zeist), een reeks artikelen, thuisgevoerd onder vier rubrieken: de achtergrond van het kinderleven; gehoorzaamheid; wanneer wij tot de oudere generatie gaan behooren; de tijdelijke aard van het moederschap. Als opvoeder zoeken we weinig nieuws er in, en de schrijfster bedoelde ook niets anders dan vele oude waarheden uit eigen ervaring af te leiden. Maar wat ze ervaart en hoe ze konkludeert en hoe zij, moeder, dat meedeelt aan de Amerikaansche moeders-van-kinderen, dat is origineel en draagt er sterk toe bij, de lezeressen bewust te maken van hun opvoederschap en hun verantwoordelijkheid. En wat nog beter is: ze plant zich midden in den nieuwen tijd, met zijn nieuwe maatschappelijke en huishoudelijke verhoudingen, waarin ‘gezag’, ‘gehoorzaamheid’, ‘moraal’, ‘recht’ een menschwaardiger beteekenis gekregen hebben. Voor opvoeders haast een verpoozing, is dit boek voor leeke ouders een heilzaam stukje inspanning.
Heel ander werk blijkt Joh. H. Huijts' Methode van onderwijs en opvoeding (uitg. W.L. en J. Brusse, Rotterdam), eigenlijk een paar brochures, ‘Algemeene inleiding en psychologie’ en ‘Algemeene onderwijskunde’, gevolgd van een lange reeks
| |
| |
verklarende vlugschriften over de methoden, gebruikelijk bij elk der leervakken. Wie nu weet dat dit stel werkjes, waarvan het aantal (thans zijn er 19 in ons bezit) nog groeien zal, ontstaan is ten gerieve van leerkrachten, die hoofdakte- en vergelijkende examens wenschen af te leggen, snapt dadelijk de reden hunner beknoptheid. En wie nu elk der boekjes inkijkt, waardeert de klaarheid en gevatheid, waarmede ieder onderwerp behandeld wordt. Men wéét wat over de methoden van Den Hertog en Lohr, Hoogeveen, Van Strien, Jongejan, Heimans, Douma en anderen, na lezing der brochures. Men frischt werkelijk zijn geheugen op, bij Huijts' korte samenvattingen over psychologie en onderwijskunde. In hun aard zijn die boekjes voortreffelijk. Alleen, wanneer is zulke reeks geëindigd? Want zoo iedere methode van eenige beteekenis, in elk der leervakken, aan de beurt wil komen, dan wordt het zeker legio. En om een principieele vraag te stellen: hadde de heer Huijts zich niet best bij één brochure per vak gehouden, met daarin een kritisch overzicht van de meest gebruikte methoden, terwijl de reeks zou zijn voorafgegaan van de algemeene beschouwingen, die alles samenhielden?
Van Dr J.H. Gunning Wz. verscheen Pro domo (uitg. J. van Druten, Utrecht), rede, door hem uitgesproken bij zijn aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleeraar in de pedagogiek aan de hoogeschool te Utrecht, op 15 October 1923. Eigenlijk valt deze mededeeling lang uit voor de aankondiging van een brochure en niets meer; maar wie o.a. Dr Gunning's ‘Paedagogische schoolreizen’ (uitg. W. Versluys, Amsterdam) en zijn twee bundels ‘Paedagogische opstellen’ (uitg. S.L. van Looy, Amsterdam) kent (die thans door een derden werden opgevolgd), wie hem als leider van ‘Het Kind’, het degelijk ‘veertiendaagsch blad voor ouders en opvoeders’ (uitg. J. Ploegsma, Zeist), en als opvoedkundig medewerker aan ‘De Telegraaf’ te waardeeren heeft geleerd, - die hecht beteekenis aan Dr Gunning's aanvaarding van het nieuw ingestelde ambt, dat een apostolaat zal blijken, en weet dat hij iets zéggen zal over zijn vak, als wetenschap behandeld. En nu heeft ook niemand zakelijker en tevens plechtiger dan hij het doet de opportuniteit der koninklijke beslissing en de verheven, ofschoon dan toch omstreden zending van den hoogleeraar in pedagogiek aangetoond, met wel het bewustzijn, dat ‘het einddoel der
| |
| |
opvoeding altijd buiten de opvoeding zelf ligt’, en tevens de opvatting, ‘dat de menschelijke opvoeders niets meer... maar ook niets minder dan medearbeiders Gods’ zijn, maar vooral met het gelukkigmakende gevoel, dat liefde vóór het kind tot kennis vàn het kind zal leiden en deze kennis, tot wetenschap verwerkt, doelmatiger optreden in de hand zal werken. Maar eigenlijk hoeft men dat zelf te lezen om door en door gewaar te worden, hoe Dr Gunning met zijn rede een taak heeft ingeleid, die, streng wetenschappelijk op zichzelf, opbouwend pedagogisch van groote waarde blijken zal.
Daar kwam nog meer op tafel, even zware kost als het pas voorgestelde. We laten 't rusten tot een volgende maal, om eens een kijk te nemen in enkele tijdschriften en brochures, die zeker de aandacht waard zijn.
Vooreerst dan de uitgaven van het Onderrichtsverbond, - of juister, van de ‘Ligue de l'enseignement’, te Brussel, want dit Verbond heeft, jammer genoeg, het karakter van samenwerking tusschen bewuste Vlamingen en dito Walen verloren en beging, buiten zijn opdracht om, de niet te verontschuldigen, we zouden haast zeggen Brusselsche onbehendigheid, zich tegen de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool te kanten. Maar het reeds 60 jaar verschijnende Bulletin van dit Verbond brengt wel nuttige gegevens aan en zijn Documents (thans 53 in getal) behandelen onderwerpen van dikwijls brandend aktueel belang. Meldenswaard in dit opzicht zijn o.a., tusschen de laatst verschenen brochures, diegene van Alexis Sluys over ‘Charles Buls et la Ligue de l'enseignement’ (Buls, die als Brusselsch Vlaming menig invloedrijk stadgenoot kon tot toonbeeld strekken), ‘Réformes pédagogiques en Espagne’, ‘L'école unique en Russie soviétique’, van Dr Decroly en I. Schepers over ‘La sélection des mieux doués’, van Tobie Jonckheere over ‘L'école unique, note sur la position de la question’, vlugschriften, die vooral door leeken batig zullen gelezen worden. Wel zouden we dikwijls een steviger, vooral een praktisch bruikbaarder dokumentatie hebben gewenscht en hadden we gaarne treffender gevoeld, dat het Verbond vooral de verdediging van het openbaar onderwijs in zijn programma heeft. De toestand is immers in vele gemeenten bar genoeg, om
| |
| |
het Verbond te prikkelen, een paar nieuwe ‘dokumenten’, - ook in 't Nederlandsch, a.u.b. -, daaraan te wijden.
Een ander organisme, de Nederlandsche Vereeniging Schoonheid in Opvoeding en Onderwijs, te Den Haag, laat sedert bijna 20 jaar een tweemaandelijksch tijdschrift, Schoonheid en Onderwijs, verschijnen en geeft insgelijks bij gelegenheid Geschriften uit, welke het belangwekkend is om lezen. Belangwekkend vooral in verband met het feit, dat aan de esthetische zijde van het school- en onderwijsvraagstuk door den band maar nauwelijks aandacht wordt verleend, in België al vast zoo weinig als in Nederland. Die Vereeniging, trouwens, is daar bewust van; ook richtte zijzelf in 1912 een tentoonstelling ‘Kind, kunst en school’ in te Rotterdam en wijdde er in 1914 eene aan ‘Schoonheid in het leven van het volkskind’ te Den Haag, - samen twee ondernemingen, waarvan we den kataloog, een bizonder belangwekkenden, vóor ons hebben liggen. Haar Geschriften staan uitsluitend in het teeken van haar welbepaald programma. We maakten er enkele van door, zooals J.D. Bierens de Haan's ietwat theoretiseerend ‘Opvoeding en Schoonheidszin’ en Prof. Dr H.Y. Groenewegen's gelijksoortige ‘Opvoeding van den schoonheidszin’, J.D. Ros' luchtig gestelde ‘Schoonheids- en kunstonderwijs voor het volk’ en ‘Het aesthetisch schoolgebouw’, J.W. Gerhard's zaakrijke ‘Scholen en onderwijs in Nederland en Duitschland’ en ‘De kunst in het leesboek voor het eerste schooljaar’, H.Ph. Barbier, M.A. Schalij en M.C. Vrij-Mauser's praktische ‘Handleiding bij het handwerkonderwijs’, benevens een paar schriftjes betrekkelijk ‘Onze prijsvraag voor inrichting en versiering van een schoollokaal’ en ‘Wandversiering in school en huis’. Ook hier blijkt vulgarisatie hoofddoel te zijn; maar deze Vereeniging is er merkbaar om bekommerd, haar publiek zooveel praktische gegevens mogelijk
te bezorgen, - zoodat we gaarne den wensch uitdrukken, haar denzelfden weg, steeds sterker dokumenteerend, te zien voortbewandelen. Belangstellende Vlamingen verwijzen we inmiddels naar den zetel der Vereeniging, Bilderdijkstraat, 98, en naar haar uitgeefster, N.V. ‘Ontwikkeling’, te Den Haag.
Een derde vereeniging, het Nutsinstituut voor volksontwikkeling, te Amsterdam, geeft het reeds vroeger genoemde, degelijke maandblad Volksontwikkeling uit en heeft een van
| |
| |
die zeldzame ‘redacties’, waarvan elk lid metterdaad medewerker is. We verwijzen naar onze vroegere aanbeveling, maar vestigen ditmaal vooral de aandacht op het Dalton-nummer (April jl.), waarin, aan de hand van een omstandig rapport over waargenomen toestanden in Engeland, de vervorming onzer scholen tot ‘scholen met een losser klasseverband’, volgens het zg. Dalton-plan, bepleit wordt. Over dit onderwerp werd reeds losjes gerept in verscheiden bladen; in dit bizonder nummer komt het eerst degelijk, en overtuigend, tot zijn recht, - zoodat het zeker de inleiding tot een aantal belangwekkende proefnemingen in Nederland, en ook ten onzent, hopen we, zal blijken.
Ten slotte vinden we 't wel interessant, bij uitzondering enkele werken aan te bevelen, die de gemeene man ‘schoolboeken’ heet, maar die een te jongen geest verraden om hier niet vermeld te worden. We noemen R. Wagner's Belgische geschiedenis (uitg. H. Krick, Antwerpen), of eigenlijk het eerste tijdperk daarvan, Oud-België, dat in één verfhaal deze geschiedenis behandelt, maar het gepaard laat gaan met een vertelplaat en een ernstige dokumentatie aan oorspronkelijke teekeningen en diapositieven. Op dezelfde wijze wil de schrijver vijftien andere tijdperken uitwerken, - en late nu een onderwijzer zich liever niet door dat verhaal gebonden achten, het hulpmateriaal, indien het verzamelen daarvan op dezelfde wijze wordt voortgezet, zal blijken een uitzonderlijk hechten grondslag voor ons geschiedenisonderwijs te vormen.
Van G. Poma Dr Sc. verscheen Botanische wandelingen (uitg. I. Vanderpoorten, Gent), dat ons, om aan te vangen, in ‘het stadspark van Antwerpen’ rondleidt, maar zulks doet op een wijze, Heimans en Thijsse waardig, zoo streng wetenschappelijk en tevens zoo boeiend vertellend, - soms net een sprookje, - als alles wordt voorgesteld. Wij hebben eenmaal een broertje dood gehad aan plantkunde, - 't was trouwens onze schuld niet; we gelooven best, dat de jongste generatie, voorgegaan door het beeldend woord van een Dr Poma en geholpen door bizonder welsprekende teekeningen als, in dit boek, de meer dan 250 van J. Peelmans en K. Van Goethem, de natuur zal leeren zien, begrijpen en genieten.
| |
| |
J.E. Verheyen en K. Maes schreven Kunst en Teekenen (uitg. Wwe C. De Clercq, Jette), een boek dat ieder, ook een buitenstaander, lezen kan, maar dat vooral belang heeft door onderwijzers te worden doorgemaakt. Want het is een werk, dat nieuwe horizonten opent en diskussies gaande maakt. Het teekenonderwijs dient rechtstreeks gesteund te zijn op de spontane kinderkrabbels; taktvolle bespreking en verbetering hiervan kunnen leiden tot het ontwerpen van friezen, platen, illustraties. Meetkundig teekenen en vormleer mogen pas later in behandeling komen. Esthetische opleiding, zooals thans begrepen, is uit den booze. De auteurs voeren een aantal welsprekende teekeningen bij en stellen zich, bij hun beschouwingen, graag onder de hoede onzer moderne psychologen.
Bij Fons Van Hoof's nieuwe, aktieve Leesmethode, die thans de meeste der ten onzent gebezigde methoden verdringt, werden 19 nieuwe wandplaatjes uitgegeven (uitg. ‘De Sikkel’, Antwerpen); de teekeningen zijn een treffende verbetering op de vroegere, de kleuren behendig aangebracht. De begeleidende leesboekjes ‘Binnen en buiten’ en ‘Wij zijn op weg’ groeien tot een heele reeks aan, die denkelijk over een jaar de volledige lagere school bedienen zal. Vlaamsch-België mag Fons Van Hoof dankbaar zijn.
Hier eindigen we. De tafel is gedeeltelijk opgeruimd. Een volgende maal komen, naast Belgische en Nederlandsche, enkele Fransche en vooral Engelsche uitgaven aan de beurt, die zeker dienstig zullen blijken. We leggen 't stapeltje alvast maar aan, om te beginnen.
H. VAN TICHELEN.
|
|