De Vlaamsche Gids. Jaargang 12
(1923-1924)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 515]
| |
De magische KunstIn een verleden jaar in dit tijdschrift verschenen artikelGa naar voetnoot(1) hebben wij de oudste vormen van den godsdienst onderzocht, en zijn tot de slotsom gekomen dat hun ontstaan moet worden verklaard door een bijzonderen karaktertrek der primitieve mentaliteit, haar stoffelijkheid. Maar reeds bij de minst beschaafde volkeren ontmoet men, nevens den godsdienst, een andere bedrijvigheid, die er mede in nauw verband staat en er, van het begin af, den grootsten en dikwijls den onheilzaamsten invloed heeft op uitgeoefend: dit is de tooverij, of magische kunst. Ook zij is een rechtstreeksch gevolg van de geestesgesteldheid zelf der primitieven, van een eigenaardigheid hunner mentaliteit. Zij zijn lichtgeloovig; alle waarnemingen, die in hun bewustzijn op elkaar volgen, worden door hen als even geloofwaardig en waar beschouwd; nooit geven zij zich rekenschap van het subjectief karakter van vele bewustzijnstoestanden, ontstaan in hun eigen verbeelding; al hetgeen in hun geest verschijnt beantwoordt, volgens hen, aan een voorwerp, dat zich ook buiten hen moet bevinden. De primitieve twijfelt nooit: al hetgeen hij meent te ontwaren is, en is zooals hij het ziet. Dwaling, zinsbedrog zijn onmogelijk; zelfs de meest tegenstrijdige indrukken worden lijdelijk aanvaard. Daaruit volgt dat de primitieve meent personen of voorwerpen feitelijk ontmoet te hebben, wanneer alleen hun trekken en vormen in zijn geest verschenen zijn. De oorzaak van hun verschijnen is zonder belang: zoo is de primitieve er van overtuigd dat alle wezens, die hij in zijn droom gezien heeft, hem werkelijk bezocht hebben; de woorden, die hij in zijn slaap gehoord heeft, werden inderdaad gezegd en verdienen | |
[pagina 516]
| |
hetzelfde vertrouwen alsof hij ze in wakkeren toestand had vernomen; tusschen waarneming en droomgezicht bestaat niet het minste verschil: in beide gevallen ziet men hetzelfde en beide bewustzijnstoestanden hebben dan ook dezelfde waarde. De primitieve vormt zich daarom ook van de menschelijke persoonlijkheid een gansch ander begrip dan dit bij beschaafde volkeren het geval is. Wij herkennen een persoon, zijn trekken toonen zich in onzen geest, niet alleen wanneer hij lichamelijk voor ons oprijst, maar ook bij voorbeeld wanneer wij zijn portret bekijken: het is hetzelfde beeld dat, in de twee gevallen, in ons bewustzijn ontstaat; er moet dus ook, volgens de primitieven, slechts een enkel uiterlijk voorwerp zijn dat deze twee zich zoo volkomen gelijkende indrukken voortbrengt: het afbeeldsel is feitelijk geen onafhankelijk iets, het is een onafscheidbaar gedeelte van den mensch zelf; tusschen beide maakt de primitieve geen duidelijk onderscheid, hij beschouwt ze als samen slechts een enkele wezenlijkheid vormend. Het beeld heeft dezelfde vermogens, dezelfde macht als het levende wezen zelf, en, om maar één voorbeeld aan te halen, de standbeelden van geweldige dieren, die zoowel bij sommige hedendaagsche wilden als bij alle volkeren der oudheid voor de deuren der huizen en heiligdommen stonden, werden als levende wezens aangezien, die werkelijk en doeltreffend de hun toevertrouwde plaatsen bewaakten, en diegenen aanvielen die, ongeroepen, deze gebouwen trachtten binnen te dringenGa naar voetnoot(2). Op een sfinx, welke oprijst voor een grafmonument in de vallei van den Nijl, staat een opschrift, dat deze gedachte duidelijk uitspreekt. De sfinx zegt tot den doode, die onder haar hoede rust: ‘O gij, ik verdedig uw graf, ik bewaak uw deur, ik verwijder den vijand van uw grafstede, ik verplet de heiligschenders onder mijn slagen, ik houd den vijand op afstand van de kapel, ik vernietig uw tegenstander in het voorhof of daarbinnen; hij zal er niet meer uitkomen, nooit of nimmerGa naar voetnoot(3).’ Zelfs de beeldjes van mensch of dier, die in het Egyptische schrift gebruikt worden, dacht men bezield met hetzelfde leven | |
[pagina 517]
| |
als de dieren of menschen zelf, en in de oudste inschriften, deze voornamelijk die de grafkamer der Pyramiden sieren, heeft de vrees dat zij handelend zouden optreden de meest zonderlinge gevolgen gehad. Zoo maakte men zich bezorgd over het gevaar dat de doode, die alleen en zonder verdedigingsmiddelen in zijn graf rustte, het voorwerp zou worden der aanvallen van de leeuwen of slangen, welke zich in de heilige teksten bevonden. Hoe hem er tegen beschermen? Hoe die dieren beletten zich op hem te werpen en van zijn onmacht gebruik te maken om hem te verslinden? Men sneed de geduchte dieren in twee, en het is op die wijze namelijk dat de letters z en f, en de lettergreep rw geschreven staan, die voorgesteld worden door een slang, een adder en een leeuw; zoo ook worden de musschen (de letter u) geteekend zonder vleugels en beenen, om ze te beletten weg te loopen en aldus het geschrift onleesbaar te maken. Gewapende lieden zijn voorgesteld met afgehakt hoofd of afgesneden voeten: de figuur is klaar genoeg om de lezing toe te laten, en voldoende verminkt om schadeloos te zijnGa naar voetnoot(4). Zoo is het afbeeldsel deeláchtig aan het leven van het wezen zelf dat het nabootst. Het is niet slechts een kopij of een symbool; het maakt deel uit van de persoonlijkheid zelf. Een mensch leeft voor zoolang zijn standbeeld bestaat, maar van den anderen kant heeft hij ook te lijden onder al de verminkingen die het beeld toegebracht worden, en dit is het beginsel waarop de betoovering berust. Wil men zijn vijand kwetsen of dooden, zoo is het niet noodzakelijk zijn persoon zelf aan te vallen: het is voldoende, en ook dikwijls minder gevaarlijk, eenvoudig zijn beeld te vormen en het dan te verscheuren of te doorboren, opdat, indien het beeld al de trekkken van den persoon trouw weergeeft en indien alle voorzorgsmaatregelen nauwkeurig in acht genomen werden, de persoon zelf ten doode gedoemd zou zijn. Het is, bij voorbeeld, op die wijze dat de Australiërs zich van de misdadigers ontmaken. ‘In een toovercirkel plaatst men een houten of metalen standbeeld van den schuldige; daarop begint men zich te wreken door middel van pijlen en speren. Indien het een doodstraf geldt, wordt dit beeld daarna begraven | |
[pagina 518]
| |
of verbrand, terwijl al degenen, die aan de plechtigheid deel nemen, geheimzinnige bezweringen uitspreken’Ga naar voetnoot(5); de verminking van het beeld heeft den dood van den persoon tot gevolg. De Annamieten beeldhouwen of teekenen op papier beelden, die zij met een mes of een nagel doorsteken, en die zij dan verbergen in het houtwerk van het huis of onder den drempel: de eigenaar van de woning zal aanhoudend aan het orgaan lijden, dat men op het beeldje verminkt heeftGa naar voetnoot(6). Bij de Muzelmannen, ‘om iemand van het gebruik zijner ledematen te berooven, maakt men met was een beeld, gelijkend op dien persoon; met een mes, waarvan de steel gemaakt is van dezelfde was, schrijft men den naam van den betooverde en dien zijner moeder op, om de gelijkstelling te volmaken; vervolgens treft men dat lid van het beeld, dat men bij den betooverde ziek wil maken: op hetzelfde oogenblik is het werkelijk lid getroffenGa naar voetnoot(7).’ In Griekenland, ook te Rome, waren dezelfde gebruiken nog in groote eer; op de Atheensche Akropolis, b.v., werden talrijke wastafeltjes gevonden, waarop het beeld of de naam van een persoon geteekend was en vervolgens met een nagel doorboord. De grootste denkers deelden het geloof in de macht dezer praktijken, en zoowel in de Wetten van Plato als te Rome in de wetgeving der ‘decemviri’ wordt diegene, die een andere schade toevoegt door middel van betoovering, met dezelfde straffen bedreigd als had hij hem zelf lichamelijk aangevallen en gekwetstGa naar voetnoot(8). Nog in de Middeleeuwen ontmoeten wij regelmatig het gebruik - waarvan heden nog overblijfsels aangetroffen worden - een ter dood veroordeelde, die op vlucht is, zijn straf in effigie, op zijn afbeeldsel, toe te passen. Dus kunnen wij dezen eersten regel vaststellen, dat het beeld in dezelfde mate als het lichaam zelf een levend gedeelte der persoonlijkheid is, en dat men op iemand zijn invloed kan uitoefenen door zijn beeld in die lotsomstandigheden te vertoonen, die men hem zelf had toegewenscht. | |
[pagina 519]
| |
Maar ook de naam kan den persoon vervangen, want ook hij, die den naam leest of hoort uitspreken van iemand dien hij kent, zal diens trekken in zijn bewustzijn ontwaren; en ook deze gewaarwording moet, volgens de opvatting der primitieven, aan een objectieve wezenlijkheid beantwoorden. Een mensch, een dier is in feite aanwezig daar waar zijn naam gezegd wordt; en daarom ook verbiedt overal de zede het uitspreken der namen van al die wezens, wier nabijheid gevaarlijk zou kunnen worden. De Japaneesche Shintoisten mogen de namen niet uitspreken van Boeddha, want daardoor zouden zij enkel het leven en de macht van dien eeuwigouden vijand van den nationalen godsdienst vermenigvuldigen; ook alle woorden welke een handeling uitdrukken en die men vreest of die als kwaad wordt beschouwd, zijn ‘taboe’ en moeten vermeden worden, daar die woorden dezelfde verderfelijke gevolgen zouden hebben als de daad zelf die zij beschrijven. Zoo zijn de woorden: sterven, graf, ziekte, bloed, weenen, slaan, verboden uitdrukkingen. Op ditzelfde verbod is ook gewezen bij de Muzelmansche volkeren in de valleien van den Euphraat en den Tigris; indien het hun ooit overkwam den naam van een doode uit te spreken zonder er een weldoende formule bij te voegen, zouden zij zelf onmiddellijk in de handen van den dood vallenGa naar voetnoot(9). Elders, integendeel, drukte men meer op de voordeelen die het verschijnen van goede wezens tot gevolg moest hebben. In Perzië, b.v., bekwam m'ep, den naam van Ahoera Mazda uitsprekend, heilzame uitwerksels: de groote god, door zijn onmiddellijk bijzijn, beschermde zijn aanbidders: ‘Degene, zoo zegt hij tot zijn profeet Zarathustra, die in deze wereld der lichamen mijn naam met luider stemme uitspreekt, bij dag en bij nacht, wanneer hij opstaat of wanneer hij ter ruste gaat, wanneer hij ter ruste gaat of wanneer hij opstaat; wanneer hij zijn gordel aanbindt of wanneer hij hem losmaakt; wanneer hij een plaats verlaat, een distrikt verlaat, een land verlaat of dit land binnentreedt; noch dien dag noch dien nacht zal de vijand met demonenhart Hem treffen noch kwetsen; en noch zijn | |
[pagina 520]
| |
messen, noch zíjn schijven, noch zijn pijlen, noch zijn knotsen, noch zijn slingersteenen zullen hem treffen. Mijn namen dienen als harnas van achteren en als harnas van voren. Het is alsof er duizend mannen rond één man stonden om hem te beschermenGa naar voetnoot(10).’ Zoo is 't ook bij de Israëlieten de naam van den Heer die de geloovigen beschermtGa naar voetnoot(11); zijn naam verstoffelijkt zich in de engelen die zijn begeerten overbrengenGa naar voetnoot(12). Zelfs het kristendom neemt die oude overleveringen over: het is ‘in den naam van Christus’ dat zijn aanhangers gedoopt worden; het is voldoende dat de naam van Jezus uitgesproken wordt, opdat Jezus zelf in stoffelijke gedaante tegenwoordig zijGa naar voetnoot(13); de naam van Jezus wordt stoffelijk en het is voldoende hem uit te spreken, opdat al de duivels en al de kwade geesten op de vlucht gedreven worden, en opdat de pogingen der heidenen en hunner toovenaars tot een zeker mislukken veroordeeld wezenGa naar voetnoot(14). Dus het op ritueele wijze gesproken woord vereenzelvigt zich, wordt een onafhankelijk, een stoffelijk wezen, en aan de door de tooverkracht geschapen wezens worden dezelfde machten toegekend als waren zij op gewone wijze ontstaan. Wel is waar beschikt ieder sterveling niet over het vermogen om deze geweldige uitslagen te bereiken: de woorden moeten op bepaalde wijze gezegd, geúit met een plechtige stem, met de ‘juiste stem, ma Khrooe’ zooals de Egyptenaren zegden; maar indien de heilige voorschriften, alleen door priesters en toovenaars gekend, nauwkeurig werden nageleefd, dan vervormden zich de tooverwoorden onmiddellijk in onafhankelijke wezens; zij leefden voort tot de volmaakte verwezenlijking van al de wenschen en wilsbetuigingen, die er door uitgedrukt waren. Bij de Koeni, bij voorbeeld, een stam in de wouden van Engelsch Nieuw-Guinea huizende, kunnen de toovenaars, door magische formulen, de ‘mea’, plechtig te zeggen, al de uitslagen bereiken die zij nastreven. Het geldt een zieke te genezen: zij kauwen een soort van schors, en, terwijl die in hun mond is, | |
[pagina 521]
| |
murmelen zij een bezwering, waarin zij het herstel van den zieke beschrijven; de woorden vestigen zich, om zoo te zeggen, op de schors, blijven er een onafhankelijk bestaan voeren, en wanneer de toovenaar dan dien bast uitspuwt en de zieke op zijn beurt hem verslindt, dan zullen de heilzame woorden in zijn lichaam dringen, er juist dezelfde uitwerking hebben als gewone geneesmiddelen en het spoedige herstel van den lijder meebrengenGa naar voetnoot(15). De Bataks van Sumatra bedienen zich van tooverstokken, Vervaardigd in hard hout en versierd met beelden die alle hunne beteekenis hebben. Deze stokken zijn leeg van binnen, en verkrijgen hun geheimzinnige macht ten gevolge van een ontzettenden ritus, pangoeloe balang geheeten. Men slachtoffert een jongeling; na hem eerst weelderig te hebben gevoed en hem aldus te hebben gepaaid, ontrukt men hem de belofte alles te doen wat men van hem zal verlangen. Men plaatst hem, geblinddoekt, in een kuil; de datoe, de priester, houdt lange redevoeringen, haalt al de ongelukken aan die de vijanden moeten treffen en al de weldaden die de stam zelf wenscht te verkrijgen, en verlangt van den jongen man dat hij uitdrukkelijk zou toestemmen in elk bijzonder punt en de voornaamste zinnen woordelijk zou herhalen. Dan wordt hem bevolen den mond te openen; men giet er gesmolten lood in, dat daardoor met de plechtige formule geladen wordt die de jongeling zooeven heeft uitgesproken en die zich nog in zijn mond bevindt; en wanneer men, het lijk in het graf latende, het lood er weer uitihaalt, leven de magische woorden er nog in; men vult er den tooverstaf mede, die daardoor bovennatuurlijke krachten verkrijgt; men neemt hem mede in den oorlog om de uitgesproken verwenschingen op den vijand te ontladen en dezen feítelijk met al het kwaad te treffen, dat in het lichaam van den jongeling bleef opgestapeld en nu in het lood en in den stok is overgegaanGa naar voetnoot(16). Mooier is de Indische sage, waarvan de held de profeet Narada is, maar zij berust op hetzelfde geloof, dat tooverspreuken levende wezens zijn; dat de woorden, zoodra gesproken, de gedaante zelf aannemen van de voorwerpen of | |
[pagina 522]
| |
menschen die zij aanduiden. Narada was een beroemde zanger en beeldde zich in dat hij het tot onberispelijke volmaaktheid had gebracht; doch Vichnoe, de wijze god, voerde hem, om zijn trots te vernederen, in een uitgestrekt gebouw, waar overal op den grond mannen en vrouwen met gebroken lidmaten lagen en hun droevig tot beweenden; en zij vertelden hem dat een zeker profeet Narada, hoogmoedig, doch onwetend en lomp, ze verkeerd en scheef gezongen had, zoodat hun trekken misvormd en hun leden verminkt waren gebleven, en ze leerden hem dat, tot den dag waar Narada ze recht zou zingen, geen genezing voor hen mogelijk was. En Narada verootmoedigde zich voor Vichnoe, en knielend smeekte hij den god de gunst af om in de toonkunst een meester te wordenGa naar voetnoot(17). Bij de Grieken, de Romeinen of de Israëlieten zou men soortgelijke voorbeelden menigvuldig kunnen aanhalen. Overal bestond dezelfde overtuiging: het woord leeft zooals het beeld, zooals het wezen zelf dat het aanduidt, en door plechtig heilige woorden uit te spreken vormt men de voorwerpen of lichamen, wier ontstaan men wenschelijk acht. En het is dan ook slechts een toepassing van dezen algemeenen regel dat, volgens legenden van tallooze volkeren, het overal door het Woord is, dat de wereld zelf geschapen werd; bij vele minder beschaafde, bij de Egyptenaren, de Perzen, de Indiërs, de Grieken, de Israëlieten en in het kristendom wordt overal dezelfde overtuiging uitgesproken, dat de eerste wezens, die niet van anderen konden afstammen, rechtstreeks gevormd werden door het goddelijk Woord, door de eeuwige Logos.
Maar het waren de goden alleen niet die over de geheimzinnige macht van het woord of van het beeld beschikten; ook de mensch kon ze benuttigen en werd daardoor meester over gansch de natuur. Diegene die de tooverwoorden kent, die de magische gebaren stipt kan volvoeren, wordt als een bijna bovenmenschelijk wezen beschouwd; gewone stervelingen staan machteloos tegenover hem en het is alleen de tusschenkomst van andere, even of meer bekwame toovenaars, die hem somtijds Zegevierend kan tegenwerken en hem beletten aan al zijn medemenschen en aan de buitenwereld zijn wil op te dringen. | |
[pagina 523]
| |
Het beginsel, waarop deze magische kunst berust, is zeer eenvoudig: een beeld en een woord zijn levende wezens; het zal dus voldoende zijn de feiten waarvan de verwezenlijking gewenscht wordt op voorhand nauwkeurig te verbeelden of te beschrijven, opdat zij werkelijk zouden ontstaan; aldus voegt zich de wereld zelf naar den menschelijken wil. Er bestaat een mysterieuse sympathie tusschen alle gelijkvormige voorwerpen, want elk hunner kan als een afbeeldsel van het andere worden aangezien, en elke verandering, die een dezer voorwerpen ondergaat, zal dan ook zijn terugslag hebben op al de andere. Gansch de natuur is, om zoo te zeggen, maar een enkel geheel, en alle veranderingen, ergens vastgesteld, sleepen dezelfde wijzigingen na zich bij alle andere voorwerpen die er op gelijken, hoe ver zij ook van de eerste mogen verwijderd zijn. Alleen bij wassende maan kan een menschelijke onderneming zich ontwikkelen en uitbreiden; en het is dan ook alleen gedurende de eerste helft van de maand dat het de Romeinen toegelaten was de wol hunner schapen te scheren, of hun eigen haar af te kappen, daar bij afnemende maan het afgeknipte ónmogelijk opnieuw zou aangjrofeienGa naar voetnoot(18). Ook huwelijken mochten alleen bij wassende maan plaats hebben, om de geboorte en het gedijen van kinderen te vergemakkelijkenGa naar voetnoot(19) en de toovenaars, die door den Pharao gelast werden om een eind te brengen aan het leven van Mozes, zagen hun pogingen mislukken omdat, op dat oogenblik, de maan wassende was en het slechts bij afnemende maan is dat de dood zich ook van den mensch meester kan makenGa naar voetnoot(20). Bij toepassing derzelfde beginselen dachten de ouden dat men slechts kon sterven tijdens de ebbe, daar ook slechts dan het leven verzwakken en zich terugtrekken kanGa naar voetnoot(21). Een knoop is voldoende om de verlossing te verhinderen. De toovenaar kan ze beletten, eenvoudig door in de nabijheid der vrouw te blijven zitten met gekruiste armen of vingerenGa naar voetnoot(22), en | |
[pagina 524]
| |
de Parken voornamelijk hadden aldus de geboorte van Herakles onmogelijk gemaaktGa naar voetnoot(23). Palladios vertelt hoe een Syrische vrouw, de gade van een priester te Cesarea, zwanger zijnde, eenen onschuldige aanklaagde ze verleid te hebben; de ongelukkige werd veroordeeld, maar bij de vrouw bleek de verlossing onmogelijk te zijn: na het vonnis, door meineed verkregen, had het slachtoffer de vrouw inderdaad gebonden door gansch zijn lichaam te verstijven en te spannen, en onmiddellijk had zich deze spanning op haar overgezetGa naar voetnoot(24). De huid van den kikvorsch glipt tusschen de vingers: alzoo zal degene die ze draagt, die ze aldus als talisman gebruikt, uit de handen zijner vijanden glijden en ontsnappenGa naar voetnoot(25). Men bouwt een huis: de nauwkeurigste voorzorgsmaatregelen dringen zich op, omdat al de eigenaardigheden der woning op diegenen, die er zich in zullen vestigen, hun tegenwerking zullen hebben. Heeft men b.v. gebruik gemaakt van doornachtige boomen, zoo denkt de inboorling van den Indischen archipel dat de huisbewoner zelf een netelig leven, vol pijn en folteringen zal lijden; is het hout afkomstig van een boom die, verrot, zijn takken verloren had of zelfs ten gronde gevallen was, zoo zal ook de bewoner spoedig het einde van zijn loopbaan bereikenGa naar voetnoot(26). Zelfs de tochten van het menschelijk hart konden aldus door den toovenaar worden beheerscht. Hoor den zang van den herder Alphesibeos. Daphnis heeft zijn geliefde verlaten, maar de magische kunst zal hem opnieuw betooveren: ‘zij kan de maan doen neerdalen van de hemelen op de aarde, en in de weide kan de verrukkelijke stem van den toovenaar de vreeselijke slangen verbrijzelen.’ Het beeld van Daphnis wordt vervaardigd; met driekleurige zwachtels wordt het omringd en gebonden, terwijl plechtig de woorden worden gezegd: ‘Banden van Venus, het is zoo dat ik U vereenig. Machtige woorden, brengt Daphnis naar deze oorden terug.’ LauwerbladenGa naar voetnoot(27) worden in een | |
[pagina 525]
| |
vlam van aardpek gebrand: zoo zal ook het hart van Daphnis opnieuw ontbranden; hij zal de prooi zijn der liefde, ‘zooals de vaars, vermoeid na overal in de donkere wouden en de diepe bosschen een stier gezocht en achtervolgd te hebben, neerdaalt aan den oever van een frissche beek, hopeloos en hijgend, en de nacht vergetend die haar naar haar stallingen terugroept.’ De giften, die Daphnis vroeger als borg zijner liefde aan zijn geliefde had geschonken, worden begraven onder den drempel der huisdeur; en zooals deze juweelen, die eens de getuigen zijner gevoelens waren, zoo zal ook Daphnis opnieuw aangetrokken worden naar zijn vroeger verblijf. En naarmate de magische zang zich ontwikkelt en de heilige handelingen begeleidt, bezwijkt Daphnis inderdaad voor hun macht, en keert terug naar de hut, waarin hij zijn geliefde had gelatenGa naar voetnoot(28). Men zou deze voorbeelden tot het oneindige kunnen vermenigvuldigen; men treft ze aan bij de minder beschaafden, bij de ouden, men vindt ze terug in de hedendaagsche folklore, zelfs in de meest ontwikkelde streken van Europa. Alle berusten op dezelfde gedachte dat er een mystérieuse sympathie bestaat tusschen twee wezens of voorwerpen, die, zij het ook maar onder een enkel gezichtspunt, op malkaar gelijken; en wie de geheimzinnige wetten kent, welke aldus tusschen deze wezens bestaan, kan, door het eene te wijzigen, ook aan het andere de meest ingrijpende verandering toebrengen.
Deze opvatting, hoe onjuist ook, voert tot gevolgen, die, voor gansch de ontwikkeling van den menschelijken geest, van het allergrootste belang zijn. Op dezen grondslag, wankelend en verkeerd, werd langzamerhand meer dan een gedeelte onzer hedendaagsche beschaving opgebouwd. Kunst, wetenschap en godsdienst hebben alle den invloed der tooverij ondergaan. De voornaamste dezer gevolgen zullen wij beknopt beschrijven.
1o Ten eerste laat de magische kunst haar ingewijden toe de toekomst te voorspellen. Want, bestaat er een nauwe solidariteit tusschen alle afbeeldingen van een zelfde voorwerp en dit voorwerp zelf, en zullen | |
[pagina 526]
| |
dus de veranderingen, hier vastgesteld, zich ook elders voordoen, zoo zou het verkeerd zijn te denken dat al deze wijzigingen noodzakelijk gelijktijdig moeten geschieden. Men zal ze dus, daar waar zij eerst voorkomen, kunnen bestudeeren en uit dit onderzoek nuttige gevolgtrekkingen maken voor de andere daarmede verbonden voorwerpen. Hier een voorbeeld, verteld door Junod, die in de geheime verbonden der Ba-Ronga opgenomen werd en belangrijke werken over de zeden dier stammen heeft geschreven. ‘Men bewaart in een heilig kistje beenderen van verschillenden aard, welke levende wezens verbeelden. De beenderen van geiten vertegenwoordigen de inwoners van het dorp zelf, omdat zij samen met die dieren leven, en dus tot op een zeker punt deeláchtig zijn aan hun eigenaardigheden en hun geest. De moeder-geit is de hoofdvrouw van den kraal; de ram vertegenwoordigt den vader; de jonge geitjes, de kinderen. De beenderen van antilopen, everzwijnen of apen symboliseeren al de geesten - voornamelijk de gestorven voorvaders of goden - die in de diepte der wouden schuilen, waar ook deze dieren hun gewoon verblijf hebben. Mosselschelpen vertegenwoordigen de groote natuurkrachten, waarvan de geheimzinnigste voornamelijk in de zee verscholen zijn; zwarte steenen beduiden rouw, en de nagel van den miereneter wordt als doodgraver beschouwd en verkondigt den dood. Al deze voorwerpen worden samen op den grond geworpen, en men onderzoekt dan alle combinaties die tusschen hen zijn ontstaan; naarmate de plaats waarop zij gevallen zijn en de verhouding die tusschen hen wordt vastgesteld, beoordeelt en voorzegt de waarzegger de toekomstige lotgevallen van alle personen en wezens, die door de verschillende beenderen werden verbeeldGa naar voetnoot(29).’ Alle orakelkunst berust op deze beginselen: een gemakkelijk te onderzoeken voorwerp wordt als model, als zinnebeeld van andere aangezien, en al de waarnemingen, die men er op doet, schijnen overeenkomstige veranderingen dier andere voorwerpen aan te kondigen. Voor den Babyloonschen priester is het schaap als een heilig dier, gevuld met goddelijke krachten, die ook het heelal beheerschen, maar die in het schaap, daar alle organen er mede | |
[pagina 527]
| |
beladen zijn, gemakkelijk kunnen nagegaan en bestudeerd worden. In het beest zelf trekken zij zich vooral in de lever samen, voornaamste zetel van het bloed en dus van het leven. Alle eigenaardigheden van dit orgaan, bij een plechtig geslachtofferd dier, alle lijnen of spleten die men er op ontwaart, alle vormen die het vertoont gaan dus door voor uitingen van een goddelijke macht, hier bijzonder werkzaam, doch waaraan ook ganscli de wereld onderworpen is; en door ze hier te doorgronden, door hier de verhoudingen te bestudeeren die zij schept, door hier de figuren te herkennen waarin zij zich openbaart, zal men ook de richting begrijpen waarin de ontwikkeling der steden en der volkeren zal plaats hebben, zal men de meest belangrijke gebeurtenissen van komende jaren kunnen voorzien: de lever van het heilig schaap is als een symbool, een beeld van gansch de wereld, en elk onderdeel der lever wordt vereenzelvigd met de eene of andere streek op aarde. Elders tracht de waarzegger het geruisch der boomen of het gezang der vogels op te merken en te begrijpen; want ook hier ontdekt hij voorspellingen van menschelijke gebeurtenissen, ook hier zal hij zich inspannen om hun beteekenis te verduidelijken en aldus de toekomst te voorzien. Elders nog ontdekt hij in den hemel mysterieuse vormen. Elk starrenbeeld brengt hem wezens in herinnering die hij op aarde heeft ontmoet, en heeft, volgens hem, een diepen, niet altijd gemakkelijk te doorgronden beteekenis. In de geheimzinnige en onrustbarende bewegingen der hemellichamen denkt hij de voorspelling van aardsche gebeurtenissen te ontwaren. Elk gedeelte van den hemel staat in verband met een bepaalde streek op aarde, en al hetgeen in dit gedeelte van het uitspansel waargenomen wordt - de sterren die er zich in bevinden, de tochtverschijnselen - laat toe het tot van de steden en menschen op voorhand te bepalen, daar het zich in dat gedeelte van den hemel om zoo te zeggen op voorhand weerspiegelt. De astrologen zullen trachten op voorhand de richting te gissen waarin de sterrenbeelden zich zullen bewegen, om aldus ook het tot der stervelingen in toekomende tijden te verkondigen. Ook hun wetenschap berust dus op hetzelfde geloof, dat er tusschen alle wereldgedeelten een mysterieuse sympathie heerscht, dat er nergens een verandering kan plaats grijpen die | |
[pagina 528]
| |
niet overal elders haar terugslag zal hebben. De mensch vooral is een soort van mikrokosmos, wiens bestaan, in 't verkort, de ontwikkeling van gansch de wereld nabootst. Hij is de werkelijkheid wier beeld op het uitspansel teruggevonden wordt, waar haar toekomende loopbaan voor den kundige duidelijk staat neergeschreven. Het doel, dat de astrologen nastreven, konden zij niet bereiken; maar het spoorde hen aan de hemelsche lichamen nauwgezet te volgen, en werd de grondslag waarop zoowel sterrenals wiskunde, de oudste wetenschappen, werden opgebouwd.
2o De veranderingen, in de buitenwereld vastgesteld, veroorzaken en voorspellen de toekomstige lotgevallen van den mensch. Maar ook het tegenovergestelde is het geval: de menschelijke daden, de ritussen en plechtigheden verbeelden op voorhand gebeurtenissen, wier verwezenlijking gewenscht wordt en die zonder twijfel, ten gevolge dier menschelijke tusschenkomst, spoedig zullen plaats grijpen. Men moet slechts, zoo nauwkeurig mogelijk, alle bijzonderheden van hetgeen men wil doen ontstaan, samenvoegen. Deze plechtigheden worden mimetische of nabootsingsritussen genaamd. Ziehier eenige voorbeelden. Elke oorlog moet zorgvuldig worden voorbereid: gedurende een ingewikkelde ceremonie stelt men op voorhand al de bijzonderheden van den veldtocht samen, zooals men hoopt dat hij zich ontwikkelen zal; en de eindzege zal na deze voorzorgsmaatregelen in geen geval kunnen uitblijven. De Chasta van Californië vereepigen zich 's nachts, stellen al de heldendaden voor die zij denken te volbrengen, en nooit zouden zij stoutmoedig genoeg zijn om ten strijde te trekken zonder er den goeden afloop van verzekerd te hebben door die voorberleidingsritussenGa naar voetnoot(30). In het oude Peru speelden zwarte schapen de rol van den vijand; gedurende verscheidene dagen liet men ze honger lijden; dan slachtte men ze, terwijl men de tooverformule | |
[pagina 529]
| |
uitsprak: ‘Dat de vijand verzwakke zooals de harten dezer dieren verzwakt zijnGa naar voetnoot(31).’ Alvorens de Khonds een strijd aangaan, snijdt hun priester een tak af, bedekt hem met kleederen, en vóórziet hem met wapens, zooals de vijanden gewoon zijn er te dragen; dan valt men de aldus gevormde pop aan, werpt ze omver en vernielt ze: dit gebaar verzekert de overwinningGa naar voetnoot(32). De stam der Makalaka had een diefstal begaan ten nadeele der Mokololo; onmiddellijk ‘namen vijfhonderd Mokololo de wapens op, om een schijngevecht te doen; de voornaamste krijgers richtten hunne wapens in de richting van het meer waar de woning van het vijandelijk hoofd is’Ga naar voetnoot(33); het was enkel na deze voorbereidingsplechtigheden dat zij den tocht ondernamen. Moest men zich van voedsel voorzien, of zich meester maken van de noodige dieren tot het onderhoud, dan richtte men, anderzijds, schijnjachten in, en de gunstige afloop van die ceremoniën verzekerde een volmaakt welgelukken der werkelijke jachten, die de stam op het punt was te ondernemen. In Noord-Amerika verkleeden zich eenige mannen in buffels, bootsen deze dieren na in al hun gebaren en vereenzelvigen zich aldus met hen. Dan worden zij ontdekt door de jagers van den stam, welke zich op hen werpen, hen treffen met hunne pijlen, hen in hunne vlucht achtervolgen. De zoogezegde buffels laten zich op den grond neerzijgen, doen alsof zij dood waren, en triomfzangen vieren den overvloed van vleesch, waarover men zeker is te kunnen beschikken na de volmaakte uitvoering dezer plechtigheidGa naar voetnoot(34). Elders vergenoegt men zich met, in plaats van geheel het tooneel te spelen dat men verwezenlijkt wil zien, enkel de tooverformulen uit te spreken, waarin dit tooneel uitvoerig behandeld wordt. Wanneer de inboorlingen van het Gazellenschiereiland hunne netten in den oceaan laten nederzakken, zeggen zij op gebiedende wijze: ‘Dit net zal vele visschen vangen. Visschen, gij | |
[pagina 530]
| |
zult er met massa's indringen, gij zult er u allen in bevinden, de eenen tegen de anderen gedrukt. Slechte invloed, hekserij die de visch zoudt kunnen verwijderen, ga weg!’ Vervolgens beschrijft de visscher uitvoerig het opdagen van visschen, en hoe langer zijn verhaal wordt, hoe meer slachtoffers er zullen aankomen en in het net dringenGa naar voetnoot(35). Zoo ook, op het oogenblik dat de Cherokees hun wapen naar het slachtoffer werpen, zeggen zij: ‘Zoo aanstonds zal de pijl u in het midden uwer ziel treffen. Ziedaar!’ De pijl vertrekt; voorzeker zou hij zijn doel gemist hebben indien de tooverzin dezelfde uitslagen te bereikenGa naar voetnoot(36). Een der hoofdverplichtingen der toovenaars is overal deze: te zorgen dat de regen op het gewenschte oogenblik valle en aan de aarde de buien te geven, die haar zullen bevruchten. Nieuwe ritussen, berustende op dezelfde beginselen, zullen toelaten dit belangrijke doel te bereiken. In West-Australië, bij de stammen der Georgina-rivier, graaft men een vijver op het groote plein van het dorp. De mannen, verkleed in eenden, spartelen er in, al de bewegingen van de watervogels nabootsend, alsof hij vol water stond, en de vrouwen zitten er rondom; zij bedekken zich met hunne regenschermen in schors, zij ook doen alsof het regende, en onvermijdelijk zal er, na deze ceremoniën, water vallen in overvloed. Elders, bij vele wilden (en ook bij de beschaafde volkeren van de oudheid, bij de Grieken, de Indiërs of de Israëlieten was dit het geval), giet men den inhoud eener kom water ter aarde, en na dien schijnregen zal de ware regen niet kunnen uitblijven. Bij de Muzelmannen van Noord-Afrika ontmoet men dien ritus in verscheidene vormen. Soms wordt hij met den kinderachtigsten eenvoud uitgevoerd. Alzoo ‘wanneer in de gemeente Takinoent de droogte dreigt, en de inboorlingen regen willen doen vallen, richten zij een ‘zerda’ of offermaal in, gedurende hetwelk zij dansen, hun mond met water vullen en het dan in de lucht spuiten, zeggende: ‘de regen en de welstand’Ga naar voetnoot(37). | |
[pagina 531]
| |
Of wel besproeit men zekere leden van den stam, namelijk kinderen; te Tlemcen, bij voorbeeld, giet men, van de terrassen of van uit de vensters, water op de kleine meisjes, die zingende voorbijgaan. Of wel begeeft men zich naar de zee en men baadt er zich, en de vochtigheid waarmede men doortrokken is kondigt overvloedige stortregens aan. Bij vele stammen worden, op den zomerzonnestilstand, de maraboets goedschiks of kwaadschiks in putten geworpen om dezelfde uitslagen te bereikenGa naar voetnoot(38). Elders nog verwikkelt zich de ceremonie en verandert dan in een waar drama: men richt een gevecht in tusschen den regen en de droogte; twee kampen worden gevormd. Bij de Beni Chougran, bij voorbeeld, werpen de mannen die hun pelgrimstocht doen, met water naar de lieden van de ‘douars’ die zij doorwandelen; maar deze blijven niet lijdelijk: zij verzamelen assche, symbool der droogte en werpen ze op hunne aanvallersGa naar voetnoot(39). Maar zij worden verslagen, de regen overwint, en de natuur zal zich moeten schikken naar de juist uitgevoerde ritussen.
3o De magische kunst beduidt den triomf van den vorm. Het gebaar en het woord hebben hun uitwerking, zelfs wanneer zij op dwaling berusten en niet aan de gedachte beantwoorden, die ze ingeeft. Isaak, misleid door Rebekka's list, heeft aan Jacob alle voordeelèn toegekend die aan het eerstgeboorterecht waren verbonden; hij heeft hem, in plechtige beloften, verkondigd dat zijn nakomelingen eenmaal meesters zouden worden over al de gebergten van Canaan; en wanneer, daarna, Esaü, de oudste, tot wien Isaak overtuigd was gesproken te hebben, van de jacht terugkeert, en nu op zijn beurt zijn vader om diens zegen verzoekt, wordt het bedrog ontdekt, maar het is te laat! De woorden zijn gezegd, Jacob heeft ze meegenomen, onmogelijk ze te niet te doen, aan Esaü nog te verleenen wat hem toekomt en aan den jongere bij vergissing was gegevenGa naar voetnoot(40). De vorm alleen is van belang; de beste inzichten, slecht | |
[pagina 532]
| |
uitgedrukt, zijn machteloos; het gedachtenloos herhalen van heilige formulen voert tot den gewenschten uitslag. Het kwam niet in de tooverij alleen, maar ook in den godsdienst in gewoon gebruik. De eerste gebeden waren, en zelfs in de meest verheven godsdiensten zijn vele gebeden nog heden niets anders dan het eindeloos herhalen van gestereotypeerde woorden. De letter doodt den geest; overal waar de godsdienst den overwegenden invloed der oude magische overleveringen en gebruiken ondergaat, - en dit is, in feite, maar al te dikwijls het geval - wordt de vrije uiting van het godsdienstig gevoel belemmerd en verdort de godsvrucht. Maar overal waar, integendeel, de volmaaktheid van den vorm een voorwaarde is voor den vooruitgang, is de tooverij het uitgangspunt geweest van een vruchtbare ontwikkeling: de kunst voornamelijk en de letterkunde zijn op magischen grondslag opgebouwd.
Ik heb er elders reeds opgewezen: lang reeds staat men verwonderd over de volmaking der techniek van de teekening bij volkeren, die op 't is gelijk welk ander gebied nauwelijks de primitieve wildheid ontwassen zijn. De werken der Bochimans, bij voorbeeld, zijn van een opmerkenswaardige nauwkeurigheid en zelfs in voorhistorische tijden, in Europa, zijn de grotten, waar de oudste overblijfselen der quaternaire beschavingen, voornamelijk uit het magdelenische tijdperk, teruggevonden werden, bedekt met afbeeldsels van dieren, met een volkomen vaardigheid geteekend. Van waar komt die buitengewone ontwikkeling der kunstvermogens bij nauwelijks beschaafde volkeren? Wat is het dat hen aanzette tot het beoefenen dier kunst, welke op het eerste zicht niet het minste praktisch nut in zich sloot? De kunstzin was natuurlijk nog niet op voldoende wijze verfijnd, en overigens, een bijzonderheid dier schilderijen dwingt ons, geheel abstractie te maken van het kunstgenot om dit vraagstuk op te helderen: dikwijls zijn zij in de donkerste hoeken der grotten verborgen, waar men ze niet zonder moeite ontwaart, en waar hunne bijzondeheden nooit anders dan in een halfduister uitkomen, hetgeen er elke gemakkelijke en vrije beschouwing van ontzegt. In werkelijkheid beoogden de teekenaars enkel magische doeleinden. De geschilderde figuren zijn bijna altijd deze van zulke dieren die tot de menschelijke | |
[pagina 533]
| |
voeding dienden, en, wegens de verhoudingen van het beeld tot de werkelijkheid, hielpen de figuren die men teekende, mede tot de vermenigvuldiging van het wild dat men noodig had; het vergemakkelijkte den strijd om het bestaan; het verzekerde den gunstigen afloop der toekomstige jachten. Men maakte al deze beelden met de meest mogelijke nauwkeurigheid, want enkel de volmaakte nabootsing der werkelijkheid kon levende dieren doen ontstaan, en men plaatste ze daar, waar zij best bewaard bleven en waar men er dus de duurzaamste gevolgen kon van hopenGa naar voetnoot(41). Zoo konden de Egyptenaren in de graven hunner koningen en edellieden de prachtigste standbeelden plaatsen en er de muren van versieren met de heerlijkste schilderijen, in die graven die bestemd waren om nooit ontwijd en geopend te worden en waar dus, naar alle waarschijnlijkheid, nooit iemand ze zou kunnen bewonderen. Zoo verborgen de Grieksche kunstenaars in de laatste rustplaatsen hunner voorouders, te Tanagra, in het Beotische plein, de mooiste beeldjes, die slechts hedendaagsche nieuwsgierigheid opnieuw uit hun duisteren schuilhoek heeft onttrokken. Al deze kunstwerken hadden inderdaad niet tot doel een zuiver esthetisch genoegen te bezorgen; de kunstenaar streefde een praktisch doel na; zijn beitel schiep leven, zijn werken voerden een volmaakt bestaan in de schaduw van het graf en in de wereld der dooden en versmaadden de ijdele lofredenen van genotzuchtige bewonderaars.
Ook het woord, de magische formule, was in de tooverij in gewoon gebruik; ook zij beoogde praktisch nut; maar ook zij werd het uitgangspunt van hooger streven. Wij hebben gezien hoe zij zich individualiseert, zoodra zij plechtig werd uitgesproken, en onafhankelijk, als een levend wezen, een geheimzinnig bestaan blijft voortvoeren. Zij moet, om deze eigenschappen te bezitten, worden gezegd volgens bepaalde regels. Ook hier heeft de vorm een overwegende beteekenis; op voorhand vastgestelde regels dienen gebruikt; en deze behoefte deed langzamerhand, nevens het | |
[pagina 534]
| |
religieuse gebed, de dichtkunde ontstaan, wier inhoud zich altijd moest aanpassen aan de behoeften van den vorm. Het schrikkelijke gezag der vermaledijding, der vervloeking, wordt daardoor verklaard. De eed, die nog in ons hedendaagsch rechterlijk leven een zoo groote rol speelt, is oorspronkelijk niets anders dan een verwensching, die men tegen zich zelven uitspreekt voor het geval de gesproken woorden met de waarheid niet zouden overeenstemmen; en men was er van overtuigd dat de meineedige werkelijk onder alle kwalen moest lijden door de verkondigde tooverwoorden en dat dit vooruitzicht zijn beweringen noodzakelijk betrouwbaar moest maken. Maar elk gedicht was ook, in het begin, van magischen aard. Oude verhalen hebben de herinnering bewaard aan die vroegere macht der poëzie, die niet alleen gebeurtenissen beschreef en bezong, maar die ze schiep. Zoo vertellen de Grieken dat de Spartanen, door de Messeniërs verslagen en op het punt hun onafhankelijkheid te verliezen, zich naar Delphi wendden, tot het vermaarde orakel van Apollo, en den god om hulp smeekten. Deze verwees ze naar Atihene; de Adieiiers moesten hun den aanvoerder bezorgen die hun den zege zou geven. De Atheners aarzelden: gehoorzamen aan het goddelijk bevel, beteekende voor hen den aartsvijand, wiens vernedering en verzwakking zij met blijdschap hadden vernomen, opnieuw redden uit den hachelijken toestand waarin hij zich bevond en dus het gevaar loopen om later opnieuw door hem bedreigd te worden; maar toch was het niet mogelijk de godspraak te veronachtzamen: de wraak van Apollo zou dan zonder twijfel de stad Athene zelf treffen. Men vond een uitweg: als legeraanvoerder zond men naar Sparta een ouden, zieken, manken kreupele, den zanger Tyrteus; die zou zeker niet bij machte zijn om Sparta te redden! Maar hij hief zijn krijgszangen aan, en zoo groot was hun uitwerking, zoo geweldig de indruk dien ze maakten, dat onmiddellijk de Spartaansche rangen hersteld werden, zoodat het vijandelijk leger ontmoedigd en uiteengejaagd werd en het oude Lacedemon, gered, opnieuw zegevierend de tegenstrevers onderwierp! De ontleding vooral der Grieksche, der Hebreeuwsche en der Egyptische poëzie bewijst dat dit magische karakter der oudste dichtkunst, der lyrische dichtkunst voornamelijk, nergens ontbreekt en dat deze eerste voortbrengsels van den mensche- | |
[pagina 535]
| |
lijken geest nooit alleen het onbaatzuchtig schoon nastreefden, maar ook altijd als wapens werden aangezien, waardoor praktische voordeelen werden verkregen, die men met gewone middelen niet kon bereiken. Men riep de hulp in van den zanger, zooals wij heden beroep doen op den geneesheer of den ingenieur: ‘het gedicht kon den regen doen vallen of de zon schitterend door den hemel doen wandelen, de misgunst eener geliefde overwinnen, een gevaarlijken vijand verslaan, overvloed of schaarschte veroorzaken, een zieke genezen of doodenGa naar voetnoot(42).’ Het refrein voornamelijk speelt er, in oude tijden, dezelfde rol als een magische formule.
De volmaaktste uiting dier magische kunst is het drama: een opvolging van levende beelden en tooverwoorden, die alle samen tot het nagestreefde doel voeren en de toekomst vooraf bepalen. Het heeft lang een godsdienstig karakter behouden: men voerde het op voornamelijk om de verrijzenis na den dood en het toekomstig leven nauwkeurig voor te bereiden. De ingewijde, die zelf de hoofdpersoon van het drama was, had al de hinderpalen te overkomen, de demonen en de andere vijanden te verdrijven, die hem trachtten tegen te houden en hem wilden beletten het rijk der dooden te bereiken. Nauwkeurig was alles voorbereid, zegevierend overkwam hij alle hindernissen, om eindelijk te worden opgenomen in heerlijke oorden, schitterend van licht en weelde. En men geloofde vast dat diegene, die levend zich aan deze plechtigheden had onderworpen, later ook in feite die verrukkelijke rustplaatsen zou vinden en bewonen. Of elders was het een schilderachtige stoet, die in de lente opnieuw leven en vruchtbaarheid terugbracht in de gedurende den winter ingeslapen en verdorde streek. Heilige zangen beschreven den groei der planten en al den rijkdom en het geluk waarop men rekende. Men weet dat voornamelijk het Grieksche drama uit deze ruwe plechtigheden ontstond.
Zoo werd de magische kunst langzamerhand het uitgangspunt | |
[pagina 536]
| |
van de schoonste scheppingen van den menschelijken geest. Zij berust op dwaling; zij overstelpt, in sommige gevallen, het godsdienstig gevoel en belette het, wegens het overweldigend gezag van doode vormen, zich vrijelijk te ontwikkelen; maar zij schonk anderzijds aan het menschdom, in poëzie en kunst, sommige der schoonste vruchten, waaraan wij de kostelijkste geneugten verschuldigd zijn.
Richard KREGLINGER. |
|