| |
| |
| |
Fransche Letteren
In vorige kronieken had ik gelegenheid een nieuwe uitgave van Montaigne's Essais aan te kondigen en zelfs onvoorwaardelijk aan te bevelen. De uitgave, door Prof. Villey voorbereid, is thans volledig met het pas verschenen derde deel (Libr. Félix Alcan, frs 12.- per deel). Prof. Villey stond reeds bekend door een vulgarisatiewerk: Les Sources et l'Evolution des Essais, dat nochtans ernstig en nauwkeurig wetenschappelijk is. In zijn uitgave van de Essais, ik zei het reeds vroeger, vindt een weetgierig, maar niet wetenschappelijk voorbereid lezer al wat hij weten wil: vooreerst een nauwkeurigen tekst, verder aanduidingen van varianten, vertaling van de citaten in vreemde talen, korte nota's om den tekst en sommige verouderde woorden te verklaren, historische bijzonderheden boven ieder hoofdstuk. Aan het eind van het boek, een overzicht van Montaigne's bronnen en een volledigen index van al de door Montaigne aangehaalde eigennamen.
Men weet dat het Derde Boek van de Essais, dat heelemaal in dit deel vervat is, de, in opzicht van kunst en van gedachte, belangrijkste schriften van Montaigne bevat. De hoofdstukken over de ijdelheid, het sparen van de wilskracht, de gelaatsuitdrukking, de ondervinding, zijn boeiende lectuur en geven ons een kijk in 's schrijvers hart en zijn des te boeiender daar zij veelal autobiografisch zijn. De korte, rake aanwijzingen van Prof. Villey dragen er niet weinig toe bij om de originaliteit van Montaigne's werk nog meer tastbaar te maken.
Verleden jaar werden wij onverwachts overstelpt door her-uitgaven van Gobineau. Wie is Gobineau?... Velen van onze confraters moesten zich eerst eens bezinnen en de meesten hadden nog nooit een bladzijde van dien amateurfilosoof gelezen en wisten hem alvast geen plaats in de letterkunde aan te wijzen. Het tijdschrift Europe wijdde een heel nummer aan den diplomaat en zoo was elkeen dadelijk ingelicht en kon de werkelijk niet geringe waarde van den schrijver Gobineau nagaan. De Fransche uitgever Bern. Grasset, die vooral in de laatste twee jaar van zich doet spreken, was
| |
| |
weer onder de eersten om sommige van Gobineau's werken onder ieders bereik te brengen. Wij bespraken hier het boeiende reisboek Trois ans en Asie; wat later verscheen een reeks onuitgegeven studies onder den hoofdtitel La Fleur d'Or (Bern. Grasset). Meesterlijke philosophisch-historische schetsen zijn het, die den geest van de Wedergeboorte op eigenaardige wijze verlichten. Zij behandelen Savonarola, Caesar Borgia, Julius II, Leo X en Michelangelo, maar vooral hun tijd en levensomstandigheden. Sommige deelen zijn werkelijk machtig van conceptie en van uitdrukking en de schetsen van Caesar Borgia, Julius II en Leo X zijn letterkunst van eerste gehalte. En dit kleine boek is inderdaad vooral het werk van een kunstenaar. Het essay, getiteld Savonarola, is een van de meest typische en schitterende van Gobineau.
Van zuiver didactischen aard is Le Français classique de la langue française du XVIIe siècle, door Gaston Cayrou (Parijs: Henri Didier; frs 20.-), wat niet beteekent, dat het slechts voor de school geschikt is. Ieder lezer van het klassieke tijdperk van de Fransche letterkunde zal in dit woordenboek de duidelijke en bevredigende verklaring vinden van woorden en zegswijzen die intusschen verloren gingen of van beteekenis veranderden. Dit boek vervangt voordeelig de ‘glossaires’, die telkens maar voor één werk kunnen dienst doen. Ieder verklaring is opgeluisterd door een voorbeeld, bij voorkeur uit Molière en La Fontaine, de grootste meesters van dien tijd.
In de zeer verzorgde en sierlijke verzameling Les Chefs d'oeuvre méconnus (Paris: E. Bossard, frs 12.- per deel) verscheen La Jeunesse de Francion, een roman en tevens het beste werk van Charles Sorel. Pas twintig jaar oud, gaf deze, in 1622, een eerste bewerking van Francion uit, maar de beste -, die hier herdrukt werd, verscheen in 1626. Het is een realistische vertelling, naar het schijnt grootendeels autobiografisch en zeer belangwekkend als een schets van de zeden en gewoonten van dien tijd. Ch. Sorel is zeker geen genie, maar dit enkele boek verzekert hem een plaats in den aanvang van de romanliteratuur.
In dezelfde verzameling geeft Victor Giraud een werk van groote literair-historische waarde. De oude uitgaven van Pascal's Pensées waren gewoonlijk gevolgd van een Discours sur les Pensées de M. Pascal, een document van kapitale waarde, als commentaar op Pascal's onsterfelijk werk. Dit ‘Discours’ verscheen steeds anoniem; sedert eenigen tijd
| |
| |
weet men voor zeker, dat Filleau de la Chaise er de schrijver van is. Onder den naam van dien schrijver werd het dan ook in Bossard's eigenaardige verzameling opgenomen, voorzien van een degelijke inleiding en nota's van Victor Giraud.
Ik heb een onvoorwaardelijke bewondering voor de studies van Paul Bourget, die - dat zal later beter blijken, als drie kwart van zijn romans vergeten zijn - tot de meesterwerken van de Fransche letterkunde behooren. Met den romanschrijver heb ik nooit kunnen oploopen; ik vond er meestal valsche of ‘gerateerde’ pschyco-philosophie in, vaak rond en doorheen een onmogelijke of onnoozele geschiedenis. Zonder geestdrift en groote verwachtingen nam ik dan ook Coeur pensif ne sait où il va (Plan-Nourrit) ter hand en wellicht is die roman me dáárom eenigszins meegevallen. Paul Bourget houdt het er voor, dat een werkman, al is hij een intellectueel en een kunstenaar in zijn vak, en een ontwikkelde vrouw uit de hoogere burgerij geen gelukkig paar vormen kunnen, ondanks innerlijke diepe liefde en grondig begrip van wederzijdsche toestanden. Heel het verloop leidt er toe om die thesis te bewijzen, maar een even handig en minder bevooroordeeld schrijver zou met dezelfde elementen, en wellicht met meer schijn van werkelijkheid, een even boeienden roman kunnen maken, die eindigt met het gelukkig huwelijk van den boekbinder Moncour met de schoone Mme Servières... Maar dit boek is toch een van Bourget's pakkendste romans.
Mej. Christiane Fournier is laureaat van ik weet niet meer welken ‘prijs’ om haar roman Adam, Eve.., et le Serpent (Edit. du Monde Nouveau) en er zijn inderdaad elementen genoeg in om gunstig opgemerkt te worden. Mej. Fournier is blijkbaar een vrouw van studie, want ze schetst nauwkeurig personen en omgeving en tracht dit ook met de psychologie van menschen en dingen te doen; haar onervarenheid maakt dat de hand nog onvast is in de karakterteekening. Al de menschen - studenten tijdens den oorlog - lijken te veel op elkaar. Ik veronderstel, dat Mej. Fournier nog zeer jong is; wij mogen dus spoedig steviger werk verwachten.
Meer alledaagsch en toch oneindig knapper en talentvoller is La Vigne et la Maison (Plan-Nourrit), van Jean Balde. Met een eenvoudige geschiedenis wist deze schrijfster een roman te maken, die in ieders handen is, wat in dit geval voor den goeden smaak van het publiek getuigt. Zonder van transcendante kunst te gewagen, hebben wij hier toch te doen met een ernstig stuk
| |
| |
werk vol fijne schakeeringen en zachte tonaliteiten, verdriet en vreugde, haat en liefde, - naar het oude recept als ge wilt, maar zooals men nu en dan nog wel eens lezen wil.
Isabelle Sandy heeft een prachtig onderwerp gevonden in het evokeeren van het aloude Andorra, dat oude vreedzame land, nog onderworpen aan de gezinstucht, waar de grondeigendommen zoomin als het familiegezag verbrokkeld worden, waar de menschen leven van den smokkelhandel tusschen Spanje en Frankrijk en dus om beurten een tijd van hun leven in Fransche en Spaansche gevangenissen doorbrengen, zonder er, wel te verstaan, hun eer bij in te schieten. Natuurlijk is het, dat in zulk midden alles sober en ruw is en de karakters, ondanks de listige leepheid van enkele, niet erg ingewikkeld zijn. Mej. Sandy is er in geslaagd haar roman Andorra ou les Hommes d'Airain (Plan-Nourrit) in den toon te houden; de eerste honderd bladzijden getuigen, in al hun strengheid, van ongemeene dramatische kracht. De belangstelling verzwakt geen oogenblik, maar de critische lezer wordt toch gewaar, dat de schrijfster den greep eenigszins gelost heeft. Toch komt nog van het beste in dit tweede gedeelte: de episode van een stomme vrouw met vier kinderen, die zich aan de smokkelaars verkoopt om te leven, is niet licht te vergeten. Andorra is een van de boeken, die men gaarne bezit in een keurbibliotheek.
Er is wellicht geen conservatiever volk dan het Fransche ten opzichte van de standen. Wij hebben zooeven het conflict aangeroerd, waarop Bourget's laatste roman gebouwd werd en waarin men voelt, dat Bourget zélf, ondanks zijn ingeboren groothartigheid, een huwelijk tusschen een werkman en een middenstandsvrouw afkeurt. MM. Jean Gaument en Gamille Cé, in La Grand'Route des Hommes (Bernard Grasset), vertellen de geschiedenis van twee intieme vrienden, een volksjongen en een burgerszoon, die beiden schoolmeesters worden, en de manier waarop beiden tegen dezelfde voorvallen en toestanden reageeren. Het boek vormt eigenlijk geen gemakkelijke lectuur, maar het is ontegensprekelijk frisch en gezond, benevens ernstig werk. Mij schijnt het, dat de auteurs verzadigd zijn door Engelsche romanliteratuur, want de geest, het idealisme van hun boek is eerder Engelsch dan Fransch.
Een paar woorden om te zeggen, dat een roman als Patrice (Ed. du Monde Nouveau), van J. Darnetal, het in literair opzicht niet halen kan bij de werken, die ik hierboven besprak en dat al de knapheid van Robert Randau mij Autour de mon Baobab
| |
| |
(Ed. du Monde Nouveau) niet sympathiek kan maken; nochtans is dit laatste boek een stuk koloniaal leven, dat men voelt waar te zijn. En daarin ligt dan ook zijn grootste waarde.
Wellicht schenkt men binnen enkele jaren den ‘prix des méconnus’ aan Monsieur de Cancaval van Edouard Ducoté (Ed. Bern. Grasset). Dit boek werd amper besproken en nog minder opgemerkt en nochtans hebben wij hier te doen met een werk, dat Balzac of Barbey niet zou onteeren, ondanks eenige slordigheden of ‘gemakkelijkheden’ van stijl. Die doorgetobde baron de Cancaval is een type, soms onweerstaanbaar komiek, altijd fier, homme d'honneur en prikkelbaar, tuk op conversatie, maar die zijn neven zoo 'n schrik voor schandaal op den hals weet te halen, dat ze hem een jaargeld toestaan. Dat jaargeld redt den baron maar amper van den hongerdood, zoodat hij regelmatige eetbezoeken bij zekere vrienden aflegt, Zijn scherpe tong sluit hem echter de eene deur na de andere voor den neus dicht; ten slotte sterft hij, van sleet en ouderdom, in bijna volslagen verlatenheid. Indien die zedenschets altijd met dezelfde zorg en moeite geschreven ware, - en daarin is verbetering te brengen - zou men ze een meesterwerk mogen noemen.
Het woord sensatie is niet te sterk als men den indruk wil kenmerken, dien Francois Mauriac gemaakt heeft van Genetrix (Bern. Grasset). In een paar jaar tijds heeft die schrijver zich met drie korte verhalen - studies zijn het eigenlijk - een weg naar de voorste rij weten te banen.
Na Le Baiser du Lépreux en Le Fleuve de Feu (beide bij Grasset verschenen) - de vroegere werken zijn van minder hooge waarde - Genetrix, het sterkste van de drie, ook het pijnlijkste, het soberste en... het moedigste: want dit boek is het proces en strenge vonnis van de onberedeneerde, egoïstische moederliefde, die het geluk van haar zoon opoffert om hem voor zich te behouden... Een hypertrophie van de moederliefde; iets monsterachtigs. De vijftigjarige Fernand Cazenave is nog het bedorven kind van zijn nog kloeke, krachtdadige, autocratische moeder; als hij trouwt, maakt ze kort werk van de vrouw, die ellendig en verlaten sterft. Die dood is een opklaring voor Fernand, die in onstilbare liefde voor zijn gestorven vrouw ontbrandt. Ten slotte is het Mevr. Cazenave's beurt om heen te gaan en weer voelt Fernand de nawerkende macht van de strenge vrouw, die heel zijn leven omklemd heeft. Tot daar is het boek magistraal in alle opzichten; een laatste hoofdstuk, waar Fernand in kindschheid vervalt, is totaal overbodig, verkeerd, en doet afbreuk aan de reëele grootheid van heel het boek.
| |
| |
Er is een zekere overeenkomst - in den beginne vooral - tusschen Mauriac's karakterstudie en Le Fils Chèbre (Bern. Grasset), van Georges Imann. Minder geweldig, minder onverbiddelijk ontwikkelt zich hier het conflict tusschen moeder en zoon. De schrijver is ook impulsiever dan Mauriac en kan zich blijkbaar niet altijd weerhouden zelf te spreken door den mond van zijn personages. Er is dan ook meer beweging, meer leven van buiten, dat goed geteekend is. Een degelijk boek, dat ons toelaat veel van Georges Imann te verwachten.
Een herdruk van Dingley, Villustre écrivain (Plan-Nourrit), waarmede de gebroeders Tharaud in 1906 den Goucourt-prijs behaalden, werd begrijpelijker wijze gretig ontvangen. Dit boek is eenvoudig een aanleiding om een portret te schilderen van... Kipling, - en het is dan ook een meesterlijk portret van den grooten Brit. Overigens bezit het boek al de hooge kwaliteiten van deze te recht vermaarde schrijvers.
Men kent mijn groote waardeering voor het zeldzaam talent van Edm. Glesener, naar dit meesterwerk Le Coeur de François Remy en naar zijn pittige schetsen in andere boeken. Ik kan echter niet in geestdrift geraken over de verhalen, verzameld onder den titel Les Dytiques. Al de schrijfen vertelkunst van Glesener - en zij is niet gering - kan het artificieele van de meeste dezer verhalen niet weg werken. Glesener zou een ‘retour sur lui-même’ moeten maken en zich losrukken uit de atmosfeer, die de Fransche roman rond hem gemaakt heeft. Daar is voor hem misschien wel wat te leeren, maar letterlijk niets na te volgen. Onze schrijvers zijn best als ze zichzelf zijn en dat geldt vooral voor mannen met eigen talent, zooals Glesener, Krains, Garnir, Bâillon.
Deze laatste o.a. heeft zich met een paar flinke rukken in de hoogte gewerkt. En Sabots heeft in de letterkundige wereld zelfs eenige sensatie gemaakt, juist om zijn eigenaardigen smaak, zijn locale kleur, zijn geur van eigen bodem, die de onze is. In zijn korten, zuinigen stijl, waarmee hij een mensch of een toestand beschrijft in enkele woorden, heeft André Bâillon een nieuw werk van geheel anderen aard uitgegeven: Par fil spécial (F. Rieder & Go). Daarin ligt heel het leven en de bedrijvigheid van een groot blad; in enkele meest ruwe, soms fijne trekken, niet zelden naar de karikatuur zweemend, maar steeds duidelijk en treffend als een portret van Rouveyre, staan daar die heeren redacteurs, groote en kleine, en bewegen zich en praten, tot groot amusement van den lezer. Benevens om de
| |
| |
letterkundige waarde, zal dit boek met voorliefde gelezen worden door degenen, die den binnenkant van het journalisten-leven niet kennen.
La Paroisse du Moulin Rouge van Jacques Dyssord (Ed. Albin Michel) is een van die honderden romans, die geen andere verdiensten hebben, dan in fatsoenlijk Fransch geschreven te zijn en niet-veeleischende lezers den tijd te helpen dooden. Ik heb echter veel plezier beleefd aan de lezing van een fantastische grap, die André Gouvreur L'Androgyne betitelt (Ed. (Ed. Albin Michel). Stel u voor, dat een Dr Tornada van een man een complete vrouw kan maken, en van een vrouw een completen man, en dat hij hen door een gelijkaardige operatie weer tot hun vroegere kunne kan terugbrengen. In L'Androgyne kan de weetgierige lezer vernemen tot wat al aangename en onaangename avonturen zoo 'n metamorphosen kunnen aanleiding geven...
Paul Morand verwierf een niet geringe vermaardheid door de krasse schetsen, die in Ouvert la Nuit en Fermé la Nuit bijeengebracht zijn. Een nieuwe roman: Lewis et Irene (Bern. Grasset) geeft een andere zijde van een verbazend talent. Morand schijnt een anderen weg te willen uitgaan. Lewis et Irene is blijkbaar gebaseerd op de zedelijke waardigheid van de vrouw, maar - om zich niet te laten verleiden, waarschijnlijk - heeft de schrijver van Irène een halven man gemaakt; in alle opzichten is Irène een uitzonderingstype en daardoor is dit boek niet een rehabilitatie van de Fransche vrouw, waarover jaren geleden Urbain Gohier een prachtig artikel schreef. Is het onderwerp heel anders, de schrijfwijze is dezelfde als in Morand's vorige boeken; het meest opvallende element er van bestaat uit een overvloed van onverwachte beelden en vergelijkingen. Veel talent, maar veel cerebraal werk.
Boven al het werk dat hier vermeld werd, verheft zich de nagelaten roman van Louis Hémon: Colin-Maillard (Bern. Grasset). Dit is de roman over Engeland, zooals Marie Chapdelaine de roman over Canada is, en zoo dóór en dóór Engelsch van stemming en geest, dat de Engelsche letterkundige critiek er verstomd over is. Een machtig werk vol harde, ontmoedigende wijsheid, zonder nochtans den effen eenvoud, die Marie Chapdelaine tot een klassiek-schoon werk maakt. Van Colin-Maillard bestond slechts het klad in potlood, dat met uiterste zorg en nauwgezetheid door D. Halévy, bestuurder van de uitgaven ‘Les Cahiers Verts’ (Bern. Grasset) werd nagezien en in druk gebracht. Er is geen vreemde hand in het werk te bespeuren,
| |
| |
maar wellicht is het niet zoo gaaf als de Ganadeesche idylle, omdat de schrijver zelf er niet de laatste toetsen, weglatingen of bijvoegingen, kon aan geven. Toch schijnt de adem van de onsterfelijkheid en door te varen. Het klimax in het verhaal is meesterlijk en het eind van het boek maakt een geweldigen indruk.
Omdat ik deze reeds lange kroniek sluiten moet, zal ik mij voorloopig bepalen bij het eenvoudig aankondigen van Georges Duhamel's Deux Hommes (Mercure de France) en Francis Jammes' Cloches pour Deux Mariages, twee prozawerken, die al dadelijk tot de literatuur behooren.
Van twee Antwerpsche journalisten, Jean Seloignes en René Foucart, verscheen, - en werd reeds met veel bijval opgevoerd, - L'Alerte, een stuk in drie akten, dat een soort verheerlijking van het dictatorschap is.
La Renaissance d'Occident, die Maurice Gauchez in enkele jaren tijds tot een revue van eersten rang heeft opgewerkt en uitgebreid, heeft een Anthologie uitgegeven van de mannen, die de ‘groep’ van het tijdschrift vormen. En wij vinden in dit deel van bij de 600 blz. belangrijke bijdragen van Gauchez (eenige schoone gedichten), den geleerden G. Pitollet, den veelbelovenden beginneling F. Demany, L. Bocquet, Gh. Conrardy, Th. Fleischmann, G.D. Périer en anderen.
In de verzameling La Liseuse (Plan-Nourrit), die zeer aanbevelenswaardig is voor onze aankomende meisjes en jongelingen, verschenen o.a. Coeur de sceptique van H. Ardel, ...et l'Amour dispose van M. Alanic, Fatal Orgueil van E. Coz, Dzinn van Y. Schultz en Rêver et vivre van Jean de la Brète.
De liefhebbers van mooie eigenaardige boeken wijzen wij op Les Classiques de l'Orient (Edit. Bossard), waarvan hét jongste deel Les Questions de Milinda (frs 24.-) bijzonder goed verzorgd is. Houtsneden van Andrée Karpelès luisteren den tekst van de Milinda-Panha op, die vertaald en toegelicht werd door Louis Finot. Voor de studie van Boeddha's leer is dit debat tusschen koning Milinda en den monnik Nâgasena zeer verklarend.
Over een bundel nagelaten gedichten van Emile Verhaeren: A la Vie qui s'éloigne (Mercure de France) ook een volgende maal.
Leo VAN RIEL.
|
|