III.
Rythme
Car le monde est harmonieux
Comme un beau choeur que soutiennent les lyres.
Ouvre les yeux, Amour, ouvre les yeux
Et danse de plaisir dans Fair que tu respires.
Naakt. Voor mij alleen heb je gedanst.
Het was niet de elektrische tikkeling in mijn vleesch van bar-rythmiek, maar ik zag in je arabeske de primordiale dans der oerelementen.
En schoon was je om aanschouwen.
Schooner dan alle prismatische kleuren, dan alle gesteenten, schooner dan een sonoriteit en toen wist ik dat ik nooit levende of doode stof meer had bemind.
Je plastische meisjeslijf had de lenigheid van jonge gewassen en als zwanenhalzen lengden je armen boven je hoofd.
Waren je oogen niet als ringen in het water en straalden niet je borsten als sterren?
Je hebt gedanst voor mij alleen, mijn meisje, en mij den dans der ontzaglijke ark geopenbaard.
Want ik zag de initiale schommeling van het heelal.
De wolken als witte zeilen.
De basalt en het rotskristal.
Stalen libels en gepolijste visschen.
Boomen als zwijgzame broeders.
De knoppen die barsten als koperklank.
En daar te midden, de gewijde dans van Adam en Eva.
Je lijf glom als paarlemoer en diep was je schoot als het hart der rozen.
En toen heb ik in paradijsische gewesten de primitieve legende zien ontbloeien.
Het was de moederaarde die haar adefen opende, de moederaarde ter hoogte van mijn hart.
Viering van alle rythme en beweeg: de aanvangsschok van alle stelsels, de gesternten die aanzetten, het vliegwiel en het zweef rek.
Ik zag het zonnespektrum met zijn gloeiende meetkunde, de