De Vlaamsche Gids. Jaargang 12
(1923-1924)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
President Roosevelt
| |
I.Eens had Theodoor Roosevelt, als President der Vereenigde Staten, de Amerikaansche vloot in oogenschouw genomen en een bezielende toespraak tot de manschap van het admiraalschip gehouden. Toen trad een kwartiermeester uit de rangen en met die demokratische gemeenzaamheid, zoo teekenend voor de Vereenigde Staten, riep hij: ‘And now, comrades, three cheers for Théodore Roosevelt, the typical American Citizen!’Ga naar voetnoot(2) De ‘typische Amerikaansche burger’ - dit echt Amerikaansch compliment - geldt voor de opleiding die Roosevelt heeft genoten en voor zijn ganschen levensloop. Zijn biografie toont in dit opzicht een veelzijdigheid van werkzaamheden, een vlug overgaan van een beroep of ambt naar een andere levensbezigheid van gansch verschillenden aard, waarvan wij in Europa ook geen flauw denkbeeld hebben.
* * *
In 1858 uit een vermogend gezin geboren, langs vaderszijde | |
[pagina 386]
| |
van Hollandschen oorsprong, langs moederszijde van Angelsaksischen stam, werd Roosevelt te huis opgevoed, 's winters in New-York, 's zomers op het platteland. Van die opleiding buiten heeft hij altijd een groote, ongekunstelde liefde voor de natuur en het openluchtsleven behouden. Reeds op zijn tiende jaar, in 1868, bereisde hij Europa met zijn ouders en op zijn veertiende jaar (1872) deed hij de reis voor de tweede maal, waarbij hij dan vluchtig Egypte, het Heilig Land, Griekenland, Constantinopel leerde kennen, en eenige maanden te Dresden in een Duitsche familie doorbracht. ‘Ik leerde er heel wat Duitsch, schrijft hij, en vooral geraakte ik vol bewondering voor het Nevelingenlied. Met Duitsch proza werd ik nooit zoo vertrouwd als met Fransch, maar van Duitsche poëzie houd ik zooveel als van Engelsche. Vooral bracht ik van het Duitsche volk een indruk mede die mij nooit heeft verlaten. Van toen tot nu zou ik onmogelijk de Duitschers als heelemaal vreemdelingen kunnen aanzien. Het vriendelijk karakter, de gemoedelijkheid, de wil tot hard werken, het plichtsgevoel, de vreugde in de studie van letterkunde en wetenschap, de fierheid over het nieuwe Duitschland, de meer dan lieve en hartelijke belangstelling in die vreemde kinderen - al deze uitingen van het Duitsche karakter maakten op mij een toen onbewusten indruk, welke na veertig! jaar nog steeds levendig blijft.’ Terug naar Amerika begon hij zich voor de Harvard Universiteit voor te bereiden. In den herfst van 1876, op 16 jaar, kwam hij er college loopen, om er in 1880 zijn graden te veroveren. Een redelijk student was hij geweest, de tiende van zijn kursus, niets meer. ‘Ik beleefde veel genoegen aan Harvard; ik ben zeker dat het mij goed deed, maar alleen in het algemeen, want daar was heel weinig in mijn studies dat mij later in het leven heeft geholpen.’ Een uiting, typisch voor den nuchteren geest van den Amerikaan. De jonge man had een sterke voorliefde voor natuurkunde en wetenschap. Maar zijn vader had hem steeds doen begrijpen dat hij in het leven zijn eigen weg te vinden had. Hoe welkom was dan ook de betuiging die tegen het einde der studiën te Harvard vanwege vader Roosevelt kwam, dat, indien Theodoor | |
[pagina 387]
| |
zich aan wetenschap wilde wijden, hij over genoeg middelen zou beschikken om het te doen! Het eerste besluit van Roosevelt was de wetenschap tot zijn levenstaak te kiezen. Maar ietwat later bekoelde zijn geestdrift. De moderne wetenschap is een strenge meester. Het overheerschen van laboratorium-werk trok den daadkrachtigen jongen man weinig aan. Hij scheen er nochtans voor aangelegd. Want hij was een ziekelijk kind en een zwakke jongeling geweest; hij was erg bijziende; aan grootere en sterkere kinderen had hij meer dan eens tot speelbal gediend. Scheen uit die stof geen bescheiden werker in de natuurkunde, in stille cel studeerend, te moeten groeien? Maar om zich zelf te stalen, was de zwakke jongen aan het boksen, aan het paardrijden, aan het worstelen gegaan; met zijn beperkte lichamelijke middelen had voor hem alles een moeilijk begin; een ijzeren wil bracht hem er echter boven op, en langzamerhand wist hij zich te harden en te sterken. Hij leefde zooveel hij kon in de buitenlucht, liep veel, besteeg bergen, roeide en reed paard. Wel bracht hij het in al die sporten slechts tot een goede middelmaat, naar zijn eigen getuigenis, maar de lust tot handelen werd wakker in hem. De rustige toekomst vol wetenschappelijken arbeid in een laboratorium scheen hem ondraaglijk en hij besloot de rechten te bestudeeren als een inleiding tot een meer krachtdadig leven. Maar hij was hier al niet veel gelukkiger dan met de wetenschap. Dat het recht een groote maatschappelijke kracht is, die niet alleen in tekstbesprekingen of droge processen leeft, werd hem niet duidelijk gemaakt. ‘Een goed deel van het in de handboeken en in de gehoorzaal onderwezene scheen mij strijdig met rechtvaardigheid. De caveat emptorGa naar voetnoot(3) zijde van de wet, zoowel als de caveat emptor zijde van de zakenwereld, stuitte mij tegen de borst; dat werkte niet voor sociale eerlijkheid... Ik was jong; er was veel in mijn oordeel van toen dat ik nu zou herzien; maar toen als nu hielden er velen onder de groote advocaten van de machtige vennootschappen er een standaard op na, die moeilijk vereenigbaar was met het idealisme dat ieder jong man met een hoogen geest bezielt.’ | |
[pagina 388]
| |
Hadde hij moeten werken voor den broode, dan ware hij wel op de balie of in eenig ander beroep gegaan. Voor hem echter bestond de mogelijkheid, niet uitsluitend aan eigen stoffelijke belangen te denken... En zoo besloot hij zijn werkkracht allereerst aan de politiek te offeren. Dertig jaar later, tot het hoogste staatsambt opgeklommen, in een zijner redevoeringen, als President, wijst Roosevelt er op dat een goed burger niet moet schromen als eenvoudig soldaat in de partijorganisatie dienst te nemen, in politieke comiteiten op te treden, en daar zijn man te staan. Doen de deftige en welmeenende menschen dat niet, dan laten zij de leiding van 's lands zaken in handen der politiekers van beroep. Maar dan hoeven zij zich ook niet te beklagen over den loop, dien de gebeurtenissen nemen. Hij zelf begon zijn politieke loopbaan als simpel en onbekend lid der Republikeinsche Associatie van het XXI6 district te New-York. De vereeniging hield hare vergaderingen in de bovenzaal van een koffiehuis: vuile banken, een verhoog met een tafel en een zetel en een groote pot vol ijswater; aan de muren een portret van Generaal Grant en een van Levi P. Morton, die de zaal ‘Morton Hall’ ten geschenke had aangeboden. ‘Wij hielden daar, vertelt Roosevelt, regelmatige vergaderingen een paar maal in de maand en tusschenin werd de zaal gebruikt als een soort van club, ten minste op sommige avonden. Ik ging er dikwijls genoeg heen opdat de menschen aan mij gewoon werden en ik aan de menschen, en wij begonnen dezelfde taal te spreken.’ Eén der ondergeschikte leiders der partij, Joe Murray genaamd, voelde sympathie voor den jongen man, en slaagde er in hem als republikeinsch kandidaat te doen stellen voor de wetgevende vergadering van den Staat New-York. De naam Roosevelt was welkom aan de heeren uit de Fifth Avenue, die tot het district behoorden; Murray zelf werkte hard voor zijn kandidaat in de meer volksgezinde straten, en in den herfst van 1881, op 23 jaar, werd Roosevelt als het jongste lid in de Statenvergadering van New-York gekozen. Hij ontwikkelde al dadelijk zijn gave, niet onopgemerkt voorbij te worden gegaan. ‘Deze jonge man, schreef een dagblad in die dagen, heeft van zijn collega's den bijnaam van | |
[pagina 389]
| |
“Oscar Wilde” gekregen; zij bewonderen hem en hij vermaakt hen met zijn veerkrachtige bewegingen, zijn breeden lach en den vloed zijner woordenGa naar voetnoot(4).’ Maar de blonde, jonge man, nauw 23 jaar oud, tot dan toe totaal onbekend, vocht onvermoeid tegen Tammany Hall, de organisatie der New-Yorksche Democratische partij, hare beroepspolitiek en twijfelachtige praktijken; het duurde niet lang of hij was een der leaders in de Kamer. Maar de beroepsmenschen spelen in de Amerikaansche politiek een groote rol. Ook aan de Republikeinsche zijde toonde Roosevelt zich tegenover hen niet zoo plooibaar als zij het wenschten, en in 1883 besloot hij voor eenige jaren naar het Westen te trekken en zijn politieke loopbaan voor een tijd te onderbreken. Hij kocht twee ranches, in het grondgebied van Dakota, over de Roode Rivier. Het Westen was toen nog het Wilde Westen, the Far West, nu voor altoos verdwenen. Roosevelt heeft zijn leven uit die dagen met liefde beschreven. ‘Het was een land van wijde, stille vlakten, van eenzame rivieren,... van ver uiteenliggende ranches, met kudden hooggehoornd vee, van stoute ruiters die kranig leefden en den dood in het gezicht durfden staren. Wij hebben in dat land een vrij en hard leven geleid, te paard en het geweer in de hand. Wij hebben er gewerkt onder de verschroeiende zomerzon, als de wijde vlakten van licht glinsterden en gloeiden in de warmte; en wij hebben er de koude miserie gekend van 's nachts te wacht te rijden rond de kudden, die in den laten herfst bij de round up's waren te zamen gebracht. In de zachte lente schenen de sterren vol glorie als wij slapen gingen; en in den winter reden wij door stormen waarin de sneeuw ons het gelaat verbrandde. Het waren lange dagen, wanneer wij de kudden ossen, uur na uur, op langzamen stap begeleidden; en minuten of uren vol spanning als de dieren verschrikt op den loop gingen of wij ze over de rivieren brachten vol drijfijs of gevaarlijke zandplaten. Wij hebben er zwoegen en last, honger en dorst gekend; mannen een geweldigen dood zien sterven terwijl zij aan hun werk waren tusschen paarden en vee of onder malkaar vochten; maar wij hebben in onze aderen den | |
[pagina 390]
| |
slag gevoeld van het koene leven en er de glorie gesmaakt van den arbeid.’ Wanneer men in de levensbeschrijving de bijzonderheden naleest van dit leven, wat op een herfstdag het verzamelen van het wilde vee op die wijde vlakte kon beteekenen aan inspanning, hoe men 10, 12, eens 40 uur in den zadel zat, vijf keeren van paard veranderende, nu eens een rib brak, dan eens een schouder half ontwrichtte, ziet men wel dat het een handwerk gold, waar niet alle parlementsleden voor gereed staan. Door de ruwe lui van het gilde werd de beschaafde jonge man uit New-York, het oud parlementslid uit rijke kringen, niet altijd vriendelijk aangekeken; maar hij leerde er met het volk omgaan en kracht tegen kracht stellen, met zelfwaardeering, vrijheidszin en stoeren ernst. ‘Mijn gewoonte was, vertelde hij, niet te praten voor men aan mij gewoon was en mij aan het werk zag. In mijn eigen district was ik aldra met iedereen bevriend. Wanneer ik tusschen vreemden kwam had ik meestal vier en twintig uur noodig om er de menschen aan gewoon te maken dat ik een bril droeg, en bleef daarbij zoo lang mogelijk doof bij zijdelingsche bemerkingen over vier oogen tot dat het duidelijk werd dat mijn kalmte slecht werd uitgelegd, en het beter was de zaken in eens in hun plooi te brengen.’ Een enkele maal ging het slechter. ‘Op zoek naar verdwaalde paarden, kwam ik, een avond, laat aan, in een kleine herberg, de eenige der plaats, met een bar, een eetzaaltje en eenige bedden op den zolder. Toen ik binnentrad, omdat ik niet anders kon, zaten daar eenige mannen met een gedwongen lachje op het gezicht te kijken naar een schoelie met een pistool in elke hand, die daar den boer speelde. Nauw was ik binnen, of hij riep: “De vier oogen trakteeren.” Ik ging zitten bij de stoof. Maar de kerel kwam over mij leunen met een pistool in elke hand, met ruwe woorden zijn bevel herhalend. Ik stond op, zeggende: “Het zal wel moeten” en zonder naar hem te kijken. Maar ik had opgemerkt dat hij, over mij leunend, de voeten bij elkaar had. Terwijl ik mij oprichtte gaf ik hem snel en hard een opneuker met mijn rechterhand op de punt van zijn kinnebak, en dan weer met mijn linker en nog eens met mijn rechter. De pistolen gingen af: was het gewild of zenuwachtigheid, ik weet het niet. Maar omver viel hij, | |
[pagina 391]
| |
onmachtig. Ik ontnam hem zijn pistolen... en het volk wierp hem buiten...’ Meer dan eens in het latere politiek leven van Roosevelt zal men ze weervinden, die goede gewoonte van snel besluiten en ras handelen, niet slaan zoolang men het kan verhoeden, maar als men slaat, dan... zoo hard mogelijk. Met recht mag de autobiografie dan ook getuigen dat Roosevelt aan zijn tijd in het Verre Westen heel wat verschuldigd was. Het partijleven verloor hij intusschen niet uit het oog. Nog in 1886 was hij kandidaat voor het burgemeesterschap van New-York, maar zonder succes: er waren drie kandidaten; één van hen was Henry George, de bekende schrijver van ‘Progress and Poverty’, die ook mislukte. Zijn intellektueel werk bleef hij eveneens trouw. Gedurende zijn jaren in het ranchleven, schreef Roosevelt een zestal Doeken: ‘The Hunting Trips of a Ranchman’ (1885), ‘The Life of Thomas H. Benton’ (1886), ‘The Life of Governor Morris’ (1887), ‘Ranch Life and Hunting Tract’ (1888). Hij begon ook in die jaren de later uitgegeven ‘History of New York’ en ‘The Wilderness Hunter.’ Eindelijk, in de lente van 1889, zou Roosevelt's openbare loopbaan een beslissende wending nemen: President Harding benoemde hem tot lid van de Civil Service Commission. Hij was toen 31 jaar oud. De werkkring der Civil Service Commission was dubbel: ten eerste gold het de openbare diensten op meer praktische wijze in te richten, met meer nut en vrucht voor het publiek; ten tweede - en dit was de hoofdzaak - zooveel mogelijk de bestuurlijke ambten aan de politiek te onttrekken en daartoe de Amerikaansche gewoonte in te krimpen, waarbij de openbare ambten alle vier jaar de buit zijn der overwinnende partij: to the victors, the spoils! In Europa is die praktijk bekend uit de gedurige verwisselingen van Amerikaansche gezanten en ministers. Maar men denke er aan wat zij in het land zelf beteekent, wanneer men daar tot een snelschrijver of een briefdrager toe afzet en vervangt, alleen omdat hij geen aanhanger is van het zegevierend politiek leger, dat met vaandel en wimpel binnenrukt en ambten en voordeelen onder zijn aanhangers verdeelt. Die praktijk is zoo ingeworteld, dat er geen spraak kon van | |
[pagina 392]
| |
zijn ze heel en al te doen verdwijnen. Er zijn een paar honderd duizend ambten ter beschikking van de Federale Regeering; er was dus in elke partij een heel leger kandidaten, dat zoo licht niet te verslaan en uiteen te jagen was, en een heel sterke strooming onder de Congresleden om een dergelijk doelmatig middel tot invloed niet op te geven. Feitelijk was de wet op de vaste benoeming tot de ambten en plaatsen van het burgerlijk bestuur reeds sedert 1883 in zwang, maar praktisch bijna doode letter gebleven. De Commissie, daarbij ingesteld, bestond, maar deed weinig of niets. De politiekers, die partijgangers bleven van het buit-systema, hadden er voor gezorgd dat het ambt poovertjes bezoldigd werd en aan mannen zonder veel durf of energie werd toevertrouwd. Alles was ongeveer bij het oude gebleven. Maar met Roosevelt kregen de zaken een heel anderen keer. Hij vatte zijn taak ernstig op, en met de grootste daadkracht. Dat hij zelf een praktisch politieker was hielp hem: maar het werd een geweldige strijd. Voor niets deinsde hij terug bij het opsporen en aanklagen van misbruiken, bij het doordrijven der hervorming. Met zijn eigen partij geraakte hij slaags. Maar onverschrokken hield bij voet bij stuk en kreeg de openbare meening op zijn hand. In den strijd, dien hij in honderden gevallen te onderstaan had, werd zijn ondervinding, zijn bestuurlijke begaafdheid rijker, zijn bekendheid met de verschillende takken van het openbaar beheer veelzijdiger. Ook ontwikkelde hij het talent menschen te beoordeelen en te kiezen. Geen grooter deugd voor een staatsman. Iedereen, in een leidende positie, droomt er van, geholpen te worden; maar hoe weinigen hebben er verstand van goede helpers te onderscheiden, en met hen saam te werken? Na de Civil Service Commission kwam, in 1895, een ander bestuurlijk ambt van nog meer gewicht. Roosevelt werd in dit jaar hoofdcommissaris der politie te New-York. Het was geen gemakkelijke taak. Sedert jaren hielden omkooperij, misbruiken en bedorvenheid huis in de New-Yorksche politie. Men bedenke wat dit beteekent in zoo'n havenstad, met hare enorme werkzaamheden, hare groote financieele vennootschappen in bezit van staatmonopolies, hare duizenden drankhuizen, herbergen, en bedrijven van allerhande allooi, hare bedelaars, de ontucht, de misdadigers, de ellende. Met ferme hand, onvervaard als hij in het Verre Westen was | |
[pagina 393]
| |
geweest, zette de nieuwe hoofdcommissaris het mes in de wond. Het was een onderneming naar zijn hart. Zijn zedelijke ernst, zijn lust tot daden, zijn prompt ingrijpen, zijn onbesproken eerlijkheid dienden hem prachtig en ruim, terwijl zíjn behendigheid in het hanteeren der openbare meening en zijn verleden hem sterk steunden. Politiek favoritisme had tot hiertoe bij de benoemingen hoogtij gevierd en de keus der manschap in slechten zin beïnvloed. Het werd door hem en zijne collega's in het politie-bestuur geweerd: ‘Wij hechtten geen de minste aandacht aan een kandidaat's politieke of godsdienstige gevoelens. Wij hadden de grootste moeite de politiekers en het volk te overtuigen dat wij werkelijk in dezen meenden wat wij zegden... Er was in vroeger jaren de meest uitgebreide en grofste omkooperij in het politiewezen geweest; er bestond een regelmatig tarief voor benoeming en bevordering... Dat alles ging over boord.’ Voor het eerst sedert jaren werd de wet op de Zondagsluiting der drankhuizen toegepast, trots alle protesten en geschreeuw! Voor strenge tucht in den dienst, voor verbetering van het personeel in hoedanigheid, ijver en bekwaamheid deed Roosevelt veel en in den strijd tegen ongezonde woningen, tegen huisarbeid in slechte voorwaarden, was hij niet minder werkzaam. Dit optreden bracht zoovele en zoo machtige belanghebbenden tegen hem in het harnas, dat hij een tijd lang geloofde dat hij al zijne kansen op een politieke toekomst had verspeeld. Maar het Amerikaansch publiek houdt: van durf en van karakter. Zoo treffend was Roosevelt's succes, dat zijn vrienden dachten dat hij hun op een ruimer terrein alle eer zou aandoen. Senator Lodge, die onraad aan den politieken hemel langs de zijde van Cuba voorzag, wist in 1897 van President Mc. Kinley te bekomen dat Roosevelt als onder-secretaris van Marine naar Washington geroepen werd. Weer getuigt die benoeming van het vertrouwen der Amerikaansche openbare meening in het algemeen menschelijke bij de beoordeeling van bekwaamheden: karakter, moed, vernuft, praktische geest worden voldoende geacht om de meest verschillende ambten te vervullen, waar wij gedurig rondzien naar specialiteiten. | |
[pagina 394]
| |
Lid der wetgevende Kamer van den Staat New-York op 23 jaar, rancheigenaar in Dakota op 26, Civil Service Commissioner te Washington op 31, stond Roosevelt in 1895, nog geen 37 jaar oud, aan het hoofd der politie der groote wereldstad, om op 39 jaar onder-minister van Marine te zijn. Bij zijn komst in de hoofdstad was de heerschende vrees: ‘Wien gaat hij hier aanvallen?’ Karakteristiek voor het figuur dat Roosevelt toen sloeg, is het gezegde van een zijner vrienden, wien iemand aanried hem een wenk te geven minder te praten voor de pers en het publiek, en die tot antwoord gaf: ‘Roosevelt beletten te praten? Wel, ge zoudt hem dooden. Hij moet praten. Het is een bijzondere trek in hem: hij heeft den aard van een jongen. Wat hij denkt zegt hij dadelijk. Hij denkt luidop. Ik weet niet of hij het ooit zal te boven komen. Maar daarnaast heeft hij groote hoedanigheden, die hem als openbaar man onschatbaar maken: onbuigbare eerlijkheid, absolute onbevreesdheid en een eerbied voor goed bestuur, dat bij hem een godsdienst is.’ Hoe stonden de zaken aan het Marine-bestuur? De Amerikaansche vloot, zoowel als het Amerikaansche leger, was na den Burgeroorlog sterk in verval geraakt. Voor de vloot was er in de laatste jaren eenige verbetering gekomen. Meer moderne schepen waren wel gebouwd, maar aan een ernstige voorbereiding tot oorlog dachten slechts weinigen. Roosevelt, op 19 April 1897 te Washington aangekomen, zette zich integendeel dadelijk aan het werk, overtuigd dat een oorlog met Spanje over Cuba niet lang meer zou uitblijven. Zijn eenige voorbereiding voor zijn taak was, dat hij een geschiedenis van den Zeeoorlog van 1812 had geschreven. Maar hij was altijd voorstander van een groote vloot geweest. Eens te meer toonde hij hoe snel en bezielend hij kon handelen. Hij onderscheidde dadelijk de bekwame krachten in het bestuur en op de vloot. ‘Ik gebruikte al de macht waarover ik beschikte om deze mannen te helpen het materiaal klaar te krijgen. Ook trachtte ik uit alle mogelijke bronnen te vernemen welke de mannen waren om de vechtposities te bekleeden. Ernstige opinie in de vloot uitte zich overwegend ten voordeele van Dewey...’ Wat de doorslag gaf was dat Roosevelt ondervond dat Dewey een | |
[pagina 395]
| |
man was, niet bevreesd voor verantwoordelijkheid, die vooruit durfde, zonder naar huis om instructies te vragen, ‘een man van wien men er op kon rekenen dat hij zich zou voorbereiden, en snel handelen, zonder vrees, en op zijn eigen verantwoordelijkheid, wanneer de gelegenheid kwam.’ Roosevelt deed Dewey tot bevelhebber over de Aziatische vloot benoemen. Gaandeweg steeg het oorlogsgevaar aan den horizon. Roosevelt zag geen anderen uitweg om den eeuwigen strijd op Cuba te doen eindigen. Einde Februari 1898 zonk de Maine voor Cuba. Dadelijk - tot oorlog kwam het eerst op 24 April - zond Roosevelt het volgende telegram naar admiraal Dewey: ‘Dewey, Hong Kong. Roep het smaldeel, met uitzondering van den Monocacy, naar Hong Kong. Houd de schepen vol kolen. In geval van oorlog met Spanje, is uw last te zorgen dat het Spaansche smaldeel de kust van Azië niet verlaat. Daarna aanvallende operaties in de Filippijnen. Roosevelt.’
Twee maanden later brak de oorlog uit, en men weet hoe admiraal Dewey zijn orders volbracht. De Filippijnen waren weldra in zijn handen. ‘Al wat noodig was met Dewey, schrijft Roosevelt, was hem de kans klaar te maken en dan toe te slaan, zonder hindernis van bevelen vanwege lui die niet ter plaatse zijn. Overwinning in den oorlog hangt veel af van de keuze van een man die zulke volmacht kan gebruiken. Maar men moet hem dan die volmacht geven.’ Die gulden woorden gelden voor den vrede zoowel als voor den oorlog; de staatsman kan er zijn voordeel mee doen. Bij de oorlogsverklaring was Roosevelt in zijn veertigste jaar: onder-minister van het Zeewezen, kon hij zijn land uitstekend in dit ambt dienen. Met een veelbewogen leven achter zich, gehuwd en vader van verscheiden kinderen, kon niemand het in hem wraken te Washington de gebeurtenissen te volgen en ze te helpen leiden. Nochtans aarzelde hij geen oogenblik zijn ambt neer te leggen en naar het front te gaan: ‘Ik had diep gevoeld dat het onze plicht was Cuba te bevrijden; ik had openbaar dit gevoelen | |
[pagina 396]
| |
uitgesproken; wanneer een man deze houding aanneemt, moet hij bereid zijn met zijn daden voor zijn woorden in te staan. Tenzij er een zeer ernstige reden is in tegenovergestelden zin, moet hij het met zijn lijf betalen.’ Men heeft veelal geloofd dat Roosevelt zelf een regiment gelicht had. Dit is een dwaling. Het Congres had orders gegeven om drie ruiterij-regimenten vrijwilligers in te richten. Het is in één dier regimenten dat Roosevelt diende; hij wilde slechts als luitenant-kolonel optreden en deed het kolonelschap aan Dr Wood toevertrouwen. Weer een voorbeeld van Amerikaansche minachting voor specialiteiten. Leonard Wood was een militair dokter, geen officier. Wat hij van krijgsvoeren wist, had hij bij verrichtingen tegen de Apachen opgedaan. Maar het was een krachtdadig, praktisch man, met grooten organisatiegeest. Hij zette zich aan het werk. Nu was de naam van Roosevelt populair; de daad van dien onder-minister, die vechten wou, trok aan. Roosevelt liet aanwerven onder zijn vroegere ranchkameraden, de cowboys uit Arizona, Oklahoma en Mexico, kerels die rijden en schieten konden, en gewoon waren voor zich zelven te zorgen; ook van de Universiteiten kwamen jonge lui met een dapper hart; in eenige weken was het regiment te been. Weinig bladzijden in de levensbeschrijving zijn plezieriger dan het verhaal van den strijd tusschen Roosevelt en de militaire bureelen over de uitrusting van dit korps: hoe men hem bij voorbeeld winterkleedij naar Cuba wilde meegeven voor een veldtocht in vollen zomer, omdat het de gewoonte was in Juli de winteruniformen rond te deelen; hoe hij te Tampa stond met zijn volk... maar zonder schepen om naar Cuba te worden gevoerd... Toch kwamen de vrijwilligers van Roosevelt, weldra de Roughriders genaamd, onder de eersten op het eiland, en waren dadelijk in het vuur. Het was geen paradeveldtocht, althans niet voor hen. Het regiment van Roosevelt telde te Santiago zevenmaal zooveel gekwetsten en dooden als eenig ander vrijwilligerskorps; en tegenover de beroepstroepen kwam het op den derden rang tusschen 24 korpsen, met 22 0/0 verliezen! | |
[pagina 397]
| |
Na korten tijd was Roosevelt tot kolonel benoemd, en voerde eenige weken later zelfs het kommando over een brigade. Toen hij in September 1898 naar de Staten terugkeerde, was hij een der populairste figuren in het land. De verkiezingen waren op handen: met een overweldigende meerderheid werd hij tot Gouverneur van New-York benoemd. Het merkwaardigste van zijn gouverneurschap was de onafhankelijkheid die hij wist te behouden tegenover de beroepspolitiekers. De machine, zooals men gewoonlijk de politieke organisaties in Amerika noemt, speelt in de Vereenigde Staten een groote rol. Langzamerhand maar zeker is de politiek er een beroep geworden. In een maatschappij waar geld verdienen als de nuttigste sociale werking wordt aangezien, waar tevens een zeer sterk individualisme en een razende werkzaamheid heerschen, is dit licht te begrijpen: ieder denkt aan eigen zaken; bij velen, onder de besten, is onverschilligheid de leus tegenover de algemeene belangen, tenzij om, er over te praten en te klagen; anderen zouden wel optreden, maar schrikken voor den strijd. Zoo worden de beroepspolitici meester en organiseeren hun handwerk. Daartoe is geld noodig. De groote vennootschappen en rijke lui geven het, wel eens uit overtuiging, maar veelal om den invloed dien zij daardoor - en soms wel ten koste van het algemeen - verwerven. De benoeming tot de openbare ambten als buit van de overwinning valt natuurlijk in handen der leiders van de machine; het is een nieuw en krachtig middel om helpers en medewerkers aan te lokken en te beloonen; hun salaris komt het eerste jaar wel ten deele in de kas der partij te recht, soms althans; is het dan te verwonderen dat zij, op hun beurt, op ongeoorloofde wijze geld slaan en dat de keuze dikwijls in velerlei opzichten te wenschen overlaat? Door zulke inrichting ontstaat natuurlijk het gevaar voor een algemeene ontaarding van het openbaar leven, en die minachting voor de politiek, welke zoo nadeelig is voor een vrij volk. Misbruiken gaan gepaard met omkooperij. Het eng verband tusschen de rijke trusts en handels- en nijverheidsmagnaten eenerzijds en de bazen der politieke partijen, der machine anderzijds, belemmeren de wetgevende en uitvoerende machten in hun werking, zoodra op speciaal of economisch gebied het | |
[pagina 398]
| |
algemeen belang in botsing komt met het privaat belang dier machtige groepen. Niet dat noodzakelijk het geld gegeven werd tegen bepaalde beloften. ‘De bijdragen werden gegeven als bijdragen tot het partij fonds, voor de kiescampagne; wanneer het geld gegeven werd, was er zelden spraak van een bepaald voordeel in ruil... Geen belofte was noodig. Het was een “gentleman's understanding.” Zooals Senator Platt eens tot mij zegde: indien een mans karakter zóo is dat een belofte van zijnentwege noodig is, blijkt dit een klaar bewijs dat zulke belofte niet zou gelden nadat zij gegeven werd.’ Het pleit voor het gezonde en krachtige volkskarakter in de Vereenigde Staten, dat deze zoo ingewortelde praktijken van tijd tot tijd overhoop worden geworpen door de verkiezingen, en dat telkens en telkens weer personaliteiten opdoemen, die door eigen kracht en invloed op de openbare meening onafhankelijk staan van de machine of beroepspolitiek, althans in de voornamer zaken. Roosevelt was een dier mannen. Dit wil niet zeggen dat hij zich buiten of boven de partijen stelde: stappen, in dien zin bij hem gedaan, na zijn terugkeer van Cuba, wees hij van de hand. Hij had te veel praktischen geest, om de kracht en het nut der partijen in een demokratisch staatsleven te onderschatten. Hij behoorde tot de Republikeinsche partij en liet zich door haar voordragen. Maar hij had zich niet aan de partij-machine gebonden. Door zijn populariteit gedragen, en door de Republikeinsche boss's aangenomen omdat zij daarin hun eenige kans zagen niet verslagen te worden, voerde Roosevelt als Gouverneur van New-York een zeer behendige politiek: met een zeldzaam mengsel van kranigen moed en praktischen geest wist hij zijn persoonlijke opvatting en zijn streven voor eerlijkheid en degelijkheid in het openbaar leven te doen zegevieren, zonder nochtans met de officieele Republikeinsche partij te breken. De geest van den staatsman die op daden en uitslagen zint en de menschen en krachten rondom zich als werktuigen benuttigt, binnen de perken van het eerlijke en passende, leefde in hem en uitte zich op dit tijdstip op de merkwaardigste wijze. Op lateren leeftijd gaf hij wel eens de voorkeur aan het | |
[pagina 399]
| |
geweldige gebaar, aan den dikken kluppel, ‘the big stick’, en niet altijd met succes. Die sterke bezat fijne diplomatie: alleen zeer kleine politiekers zullen het in hem laken. Steeds onderhandelde hij met Senator Platt, den hoofdleider der Republikeinsche partij in New-York; waar het kon ging hij een lijn met hem; maar waar het niet kon stond hij pal, trots alles. Vooral in benoemingen van belang wilde hij geen inmenging. Eens gold het een gewichtige benoeming. Platt had zijn kandidaat, dien Roosevelt als niet geschikt aanzag. Het was in de partij de traditie, dat bij zulk meeningsverschil de kandidaat van den Boss benoemd werd. Roosevelt weigerde. Er werd onderhandeld. Platt verklaarde dat, indien de Gouverneur bij zijn weigering bleef, het een strijd werd met het mes. De onderhandelingen werden afgebroken. Daags voor de benoeming kwam een luitenant van Platt een laatste poging doen en herhaalde dat de weigering het einde van Roosevelt's carrière was. ‘Ik schudde het hoofd en zei: “Er is niets te voegen bij wat ik reeds gezegd heb.” Hij antwoordde: “Is uw besluit genomen?”, en ik zei “Ja”. Hij zei: “U weet dat het uw verderf beteekent?” en ik antwoordde: “Wel, we zullen dat zien”, en stapte naar de deur. Hij zei: “U verstaat dat de aanval morgen begint en zal voortduren tot het bittere eind.” Ik zei: “Ja”, en hij ging.’ De concessies der tramwegen in New-York waren destijds gegeven zonder eenige vergelding voor Stad of Staat. Er was nu spraak de paarden door electriciteit te vervangen. De vennootschappen wenschten daartoe verlof, zonder vergelding, en de beide machines, zoowel de Republikeinsche als de Demokratische, ondersteunden hem. Natuurlijk vloeiden uit dien hoek rijke bronnen voor de partij-subsidies! Gouverneur Roosevelt rekende het tot zijn plicht dat deze vennootschappen integendeel een zekere bijdrage als belasting of anderszins in de openbare kas zouden storten. Die eenvoudige en zoo rechtmatige eisch werd door zijn eigen partijgenooten | |
[pagina 400]
| |
als een bewijs aangezien dat hij met vlag en wimpel overgeloopen was naar het communisme! Senator Platt schreef hem daarover een brief: ‘Toen uwe benoeming (als Gouverneur) ter sprake kwam, was er een zaak die mij werkelijk angst inboezemde... Het was niet het feit uwer onafhankelijkheid... Wat mij bekommerde was dit: Ik had van verscheidene zijden gehoord dat gij een beetje op losse schroeven stondt in zake de betrekkingen tusschen arbeid en kapitaal, in zake trusts en vennootschappen en ten slotte in al deze talrijke vraagstukken die onlangs in de politiek zijn opgerezen en die de zekerheid van het bezit bedreigen, alsmede het recht van een man, zijn eigen zaken naar zijn eigen wijze te leiden, natuurlijk mits den gewenschten eerbied voor de tien geboden en het strafwetboek.’ En Platt schreef er nog bij: ‘Of om het nog duidelijker te maken, ik hoorde van talrijke zakenmenschen en tusschen hen eenigen uwer beste vrienden, dat gij er verschillende altruïstische ideeën op nahieldt...’ Is dit misprijzen voor altruïsme, tot onbegrip toe gedreven, niet kenmerkend? Roosevelt dreef zijn wil door en werd, voor het oog der menigte, de man die den strijd tegen de trustmagnaten aandierf. Het mocht hem ook gelukken de wetgeving in New-York op sociaal gebied met meer dan één nuttigen maatregel te doen verrijken, maar de verzekering van den arbeider tegen ongevallen kon hij er niet door krijgen: ook wel een teeken des tijds, voor Amerika, wanneer men bedenkt dat men in de jaren 1898/1900 leefde. | |
II.Men schreef nu 1900. Een nieuwe President moest gekozen worden. Senator Platt trachtte Roosevelt, die heelemaal niet meer in den smaak der groote trusts viel, uit New-York als Gouverneur weg te krijgen met hem voor het ondervoorzitterschap der Republiek kandidaat te stellen. Roosevelt weigerde. Maar op de nationale Conventie der Partij werden van alle zijden wenschen in denzelfden zin geuít en ten slotte gaf Roosevelt toe. Het ondervoorzitterschap is dikwijls een begrafenis van eerste | |
[pagina 401]
| |
klas, met veel bloemen. Maar op 6 September 1901 viel Voorzitter Mc. Kinley onder den kogel van een anarchist. En... Theodoor Roosevelt was, op 43-jarigen leeftijd, President van de groote Republiek over de zee. Hij zou het 7 1/2 jaar blijven en nu eerst in zijn volle gestalte voor de wereld staan. In de jaren van vóor den grooten oorlog sprak een President der Vereenigde Staten - hoe knap hij ook wezen mocht - gewoonlijk maar weinig tot de verbeelding van het wereld-publiek. Met Roosevelt is het anders gegaan. In het Witte Huis te Washington dacht, sprak en handelde een man, voor wien weldra heel de beschaafde wereld de grootste aandacht over had. Hij hield bij zijn optreden het Kabinet van Mc. Kinley aan het bewind, maar met alles wat op de buitenlandsche politiek betrekking had hield hij zich zeer bijzonder bezig. De oorlog met Spanje had de Vereenigde Staten doen optreden buiten hun eigen kring, hun groote belangen gegeven in de Stille Zuidzee en hen daardoor ook tot medezeggenschap in de wereldpolitiek bekwaamd. President Roosevelt heeft aan die nieuwe ról van zijn land toon en kleur gegeven en door een reeks ingrijpende daden de beteekenis van de Vereenigde Staten in de internationale politiek verruimd en verbreed. Het graven van het Panama-kanaal, onder zijn bewind, is een werelddaad van eerste beteekenis. Hij was het die voor Panama, tegenover Nicaragua, besloot, dat zich voor een sluizenkanaal uitte, die kolonel Goethals, den genialen bouwer van den nieuwen zeeweg, benoemde en hem alleen meester liet en die ten slotte, door de stichting van de Republiek van Panama, de Vereenigde Staten feitelijk de heeren maakten op beide oevers van het KanaalGa naar voetnoot(5). In den grooten oorlog tusschen Rusland en Japan was het door bemiddeling van den President der Vereenigde Staten, dat de vrede van Portsmouth tot stand kwam. Toen hij eenigen tijd later de Amerikaansche vloot op een reis rond de wereld zond, gold het aan Japan te bewijzen | |
[pagina 402]
| |
dat voor de slagschepen, die onder de sterrenvlag varen, de overzijde van den Stillen Oceaan niet te ver lag, en tevens aan de verwonderde wereld te toonen dat de groote Republiek over een oorlogswapen van eerste kwaliteit beschikte. De Duitsche Keizer trachtte den President te bewegen zijn zijde te kiezen in de strijdvraag met Frankrijk over Marokko. ‘'s Keizers pijpdroom, schreef Roosevelt aan Taft, neemt deze week den vorm van Marokko aan.’ Zonder aan die wenken gehoor te geven, was het nochtans Roosevelt die werkzaam optrad om de Conferentie van Algesiras te doen samenroepen, waarbij het Marokkaansche vraagstuk tijdelijk geregeld werd en het gevaar voor den vrede bezworen. Nooit had een Amerikaansch President zulk een rol in de Europeesche staatkunde vervuld. Toen in 1902 Duitschland tijdelijk een deel van Venezuela bezetten wilde, eischte de President dat het geschil tusschen de twee Staten aan een scheidsgerecht zou worden onderworpen. Duitschland weigerde, maar Roosevelt zei tot den Duitschen gezant dat de Amerikaansche vloot vóór de kusten van Venezuela zou kruisen. Een Duitsche ontscheping werd dus onmogelijk en Duitschland gaf toe. In moeilijkheden met Engeland over Alaska, in 1905, bleef Roosevelt eveneens bedaard, maar krachtdadig bij zijn standpunt en kreeg nogmaals gelijk. In de binnenlandsche politiek was het ondernomen werk niet minder ingrijpend en opbouwend. De Sherman-wet, welke een verbond tusschen vennootschappen, die zaken in verschillende staten der Unie drijven, verbood, was een doode letter gebleven, hoofdzakelijk door den invloed dien de groote geldmannen op de politieke organisaties uitoefenden. Roosevelt dorst den strijd tegen de trustmagnaten aan. Achtereenvolgens werden de Northern Securities, die een combine van spoorwegen was, de Standard Oil Trust, de Tabak Trust, en meer andere, vervolgd en veroordeeld. De eerlijkheid en de onafhankelijkheid van het politiek leven in de Staten was er mede gediend, dat men niet langer het ontzenuwend en onzedelijk schouwspel eener blijvende spotternij met de wet, vanwege rijken en machtigen, onder de oogen moest dulden. | |
[pagina 403]
| |
Ook de wet, waarbij het den spoorwegen verboden werd begunstigingstarieven toe te staan, werd voor het eerst sedert lang werkdadig toegepast. Openbare schandalen, als het oedrog door de Suikertrust in de tolhuizen van New-York, waar valsche weegschalen tot het sluiken van millioenen dollars rechten dienden, werden ontdekt en gestraft. Senatoren werden veroordeeld, bankiers en leidende trustmagnaten vervolgd en gestraft voor daden, die sedert jaren ongehinderd werden gepleegd. Corruptie en bedrog in de beambtenwereld, ongeoorloofde invloed en wat dies meer, werden geweerd. Het was zuivere lucht in de politiek. Voor de begane dwalingen zal niemand blind zijn. Dat wel eens geweldiger taal gevoerd werd dan wij van een staatshoofd gewoon zijn, is waar. Maar een publiek van ruim honderd millioen burgers maakt men niet met een zoet gevooisd deuntje aandachtig op een dreigend gevaar voor de openbare moraliteit. Dat de vervolgingen tegen de trusts geen oplossing zijn van het problema der moderne inrichting van den groothandel en de grootnijverheid, heeft Roosevelt zelf geschreven. Het onderscheid dat hij voorstelt tusschen goede trusts en slechte trusts is van geringe praktische waarde. De goede trust is ‘een vennootschap die haar belang beoogt met de gemeenschap te dienen door vergroote voortbrenging, lagere prijzen, beteren dienst, maar tevens de rechten van anderen (medeburgers, bedienden, klanten en het algemeen publiek) eerbiedigt en strikt de wet naleeft’; de slechte, de zwarte trust ‘zoekt winst door onrecht en verdrukking der gemeenschap, door beperking der voortbrenging dank zij kunstmatige middelen, door samenzwering tegen mededingers of door benadeeling van werklieden.’ Aan zijn politiek tegenover de trusts gaf Roosevelt tot tegenhanger een meer ontwikkelde sympathie voor sociale hervormingen. ‘Ik heb steeds volgehouden dat de ergste revolutionnairen van onzen tijd die behoudsgezinden zijn, welke niet zien en niet willen aannemen dat er behoefte is aan verandering op sociaal gebied. Hadden deze reactionnairen geleefd in vroeger tijden, dan hadden zij het voor dwangwetten opgenomen, tegen vrijheid van spreken en vergaderen, tegen vrije scholen, tegen vrijen toegang der settlers tot het openbaar land, tegen het verbod van truck-magazijnen...; zij zijn | |
[pagina 404]
| |
menschen die tegen de wetten op het minimum-loon, tegen verzekering van den werkman op ongevallen en andere kwalen van het industrieel leven zijn, en tegen de hervorming van onze wetgevende lichamen en gerechtshoven, zonder dewelke niets van dit alles kan worden ingevoerd... Al het mogelijke moet gedaan worden om den werkman een billijke behandeling te verzekeren. Beter loon komt aan den arbeid toe die méér voortbrengt... Wanneer werkuitsparende machines worden ingevoerd, moet er bijzonder zorg worden voor gedragen, desnoods door de Regeering, dat de werkman zijn deel van het voordeel krijgt en niet alles wordt opgeslurpt door den werkgever of kapitalist...’ Maar hij is niet blind voor de tekortkomingen van sommige Unions: de werkman moet niet alleen goed behandeld worden, hij moet ook goede behandeling aan anderen gunnen... ‘Elk voorstel om de doelmatigheid van den arbeid te verminderen, met de besten te dwingen niet méér voort te brengen dan de min goeden kunnen doen, is een voorstel tot vermindering der voortbrenging en daardoor tot verarming van het algemeen en meer bijzonder tot vermindering van het totaal, dat tusschen alle voortbrengers kan verdeeld worden. Dit is glad verkeerd.’ Een laatste beweging waarvan Roosevelt als President het initiatief nam, was de bescherming en uitbreiding van de natuurlijke rijkdommen van het land. Uitgebreide maatregelen werden genomen om de waterwegen en de waterbesproeiing te verbeteren, de wouden tegen verdere vernieling te beschermen en te herplanten, misbruiken in de uitbating, zoowel van den bodem als van minerale rijkdommen, te beletten. ‘Deze vraagstukken zijn niet van dezen dag alleen. Zij behooren tot de toekomst...’ Dit grootsche idee wist Roosevelt met hoog staatsmanschap aan de ooren van het volk te doen weerklinken, tot het volk begreep... ‘Niets is grooter en beter dan dit.’ Als President was Roosevelt een onvermoeibaar en onverdroten verkondiger van het goede woord. In redevoering na redevoering hing hij voor de openbare opinie een hoog ideaal op van burgerdeugd en burgerplicht, van flinken vooruitgang in degelijkheid, van diepen zedelijken ernst. Door zijne ‘Addresses | |
[pagina 405]
| |
and Presidential Messages’Ga naar voetnoot(6) klinkt overal een toon van waarheidsliefde en moed en ook zit er iets in van den puriteinschen zuurdeesem uit het grijze voorgeslacht, nog nawerkend in hem. Europa luisterde naar die stem, die voor het eerst zoo duidelijk over den Oceaan klonk, als de nieuwe stem van de moderne demokratie. Na het eindigen van zijn mandaat en de overdracht van het bewind, vertrok de oud-President naar Oost-Afrika, voor een reeks jachten op het groot wild, en eenige maanden leven en rust in de vrije natuur van het nog onbekende werelddeel. Na dien tijd ondernam hij een reis door Europa, die een echte triomftocht was. Door vorsten en volkeren werd hij in alle landen glansrijk ontvangen. Hij nam in verscheidene hoofdsteden het woord. Maar die voordrachten en redevoeringen hebben zijn faam niet verhoogd. In Egypte spelde hij de Engelschen de les over de beste manier van kolonizeeren. Te Parijs, in de Sorbonne, kreeg men, in plaats van de wijsheid eener nieuwe wereld, een reeks gemeenplaatsen te hooren, welke in dit zeer verfijnd midden al erg banaal klonken. De ontgoocheling was groot. Ik heb hem te Brussel gehoord. Als spreker was er niets in hem dat boven onze goede Europeesche redenaars ging. Als vorm, als stem, als kunst der voordracht, als oorspronkelijkheid en diepte der gedachte haalde hij het niet van de besten. Men had in zijn optreden als President, in zijn daadkracht, in den zedelijk zoo kranigen toon van zijn toespraken iets als een nieuw licht in de staatkunde, als een nieuw politiek credo gezien. Doch van naderbij beschouwd, in lijf en bloed, niet meer onder den vorm van eenige schitterende volzinnen, door de persagencies over de wereld geseind, maar met een heele redevoering, een uur lang, was het niet te ontkennen dat Roosevelt weinig of niets voordroeg wat niet reeds van voor jaar en dag in de moderne politieke gedachte te huis behoorde. | |
[pagina 406]
| |
De bazige toon van sommige oordeelvellingen maakte den indruk niet beter. Hoe eigenaardig en aantrekkelijk kwam tusschen zooveel rumoer en lawaai een der beste zijden van Roosevelt's karakter tot haar recht: ik meen zijn kinderlijke liefde tot de Natuur! Als hij in Juni 1910, na de jachten in Afrika, een paar weken in Engeland vertoefde, had hij, tusschen recepties en feesten, noch duur noch rust voor hij een dag aan de vogels had gewijd, om de Engelsche zangers van bosch en beemd te hooren en te bewonderen. In Sir Edward Grey, toen Minister van Buitenlandsche Zaken, vond hij een vurig liefhebber van openluchtleven in zijn meest verscheidene vormen, en een vriendelijk gezel, die beter dan de meesten het leven en de vooiskens der Engelsche vogels kent. En de beide staatslieden ontglipten op een Junimorgen aan de officieele wereld. De dagbladen verkondigden allerlei onzin over hun samenzijn. Ze kuierden eenvoudig door het prachtige, aloude woud, de New Forest, en het document van dit hoog politiek samenzijn, eigenhandig geschreven door Sir Edward Grey, was de lijst der 41 vogels die zij hadden gezien en der 23 die zij hadden hooren zingen. ‘Tien dagen later, vertelt Roosevelt op Sagamore Hill, bevond ik mij tusschen mijn eigen vogels, die mij zeer bekoorden. Ik luisterde er naar, bekeek ze, en de levenswijze en de zang van de vogels die ik in Engeland had gezien, rezen voor mijn herinnering. Den avond van dien eersten dag zat ik in mijn rocking-chair voor de breede vallei, turend over de baai naar de glorie van den zonsondergang. De dicht met gras begroeide heuvelhelling daalde vlak vóór mij naar een woudzoom, waaruit, in gouden tonen, de zangers van het bosch hun avondlied vredevol lieten klinken.’ Men zou bijna wenschen dat de levensbeschrijving van Roosevelt op dit landelijk tafereel eindigde. Voor het decoratieve van zijn figuur ware het beter geweest. Maar in 1912 was hij slechts 54 jaar; zijn werk scheen hem niet ten einde; veel van wat hij van Taft, zijn opvolger in het Presidentschap, verwacht had, was niet geschied. | |
[pagina 407]
| |
III.Toen het einde van zijn tweede voorzitterschap naderde, rees de vraag of Roosevelt zich voor een derde ambtsperiode zou laten kandidaat stellen. Het is een oude traditie in de geschiedenis der Vereenigde Staten dat geen President meer dan tweemaal wordt gekozen. Is de regel redelijk en doelmatig? Biedt een regeering van twaalf jaar, wanneer ze door een kiezing geopend, en door twee kiezingen van vier tot vier jaar bekrachtigd wordt, niet alle waarborgen tegen misbruiken en overheerschende macht? Is zij niet van aard meer lijn en standvastigheid te verzekeren aan de politiek van een groot land, dat door zijn federalistische inrichting zeer uiteenloopende strekkingen bezit? Een der grootste gevaren in de demokratie is de neiging van den man aan het bewind, meer aan dadelijke uitslagen te denken dan aan een verre toekomst, waarvoor anderen de verantwoordelijkheid zullen dragen. In het huidig geval lag de beslissing heelemaal bij den President. Onder de Republikeinsche politiekers voelde men er wel iets voor een ander op het Witte Huis te zien, minder onafhankelijk van de partij dan deze die zelf getuigde: ‘Terwijl ik President was, ben ik President geweest, met klem; ik heb elke “ons” macht, die aan het ambt verbonden is, gebruikt, en mijn hand t niet omgedraaid voor het gepraat over misbruik en macht; want ik wist dat het alles dwaas gebabbel was en dat er geen misbruik bestondGa naar voetnoot(7).’ De openbare meening was heelemaal op de hand van Roosevelt. Indien hij had aanvaard of eenvoudig verklaard zich naar den wensch der Partij-conventie te gedragen, ware hij zeker gekozen geworden, zoo groot wras zijn populariteit. Hij deed het niet en praktisch, op zijn voorstel, benoemde de Republikeinsche conventie te Ghicago Taft als kandidaat voor het presidentschap en Taft werd gekozen. Maar de politiek die Taft gevolgd had was heelemaal niet naar den smaak van Roosevelt en ook in de Republikeinsche partij was er ontevredenheid. | |
[pagina 408]
| |
Toen dan ook het kiezingsjaar 1912 naderde, werd er door velen bij Roosevelt aangedrongen opdat hij een nieuwe kandidatuur zou aanvaarden. Hij zelf weifelde. In brieven en gesprekken verklaarde hij een nieuwe kandidatuur niet te wenschen, maar wilde toch niet verklaren dat hij ze weigerde: ten slotte nam hij ze aan, maar werd op de Republikeinsche Partij-conventie niet gekozen. Dat hij, waarschijnlijk met reden, over de regelmatigheid der beraadslaging te klagen had, gaf den doorslag en hij trad als kandidaat op, niet van de Republikeinsche, maar van een nieuwe, - de progressieve partij. Het is een zwak huis dat tegen zich zelf verdeeld is. Hij, zooals Taft, werd verslagen. De Demokraten kwamen met Wilson aan het bewind. Roosevelt keerde tot het private leven terug, niet zonder in tijdschriften en dagbladen regelmatig van zijn meening te laten blijken. Met vele hoogstaande mannen onderhield hij een interessante briefwisseling. Hij zelf was zeer belezen en een hartstochtelijk liefhebber van literatuur en van boeken. Toen de wereldoorlog uitbrak, verklaarde Roosevelt zich, van eerst af, en trots zijne lange en hartelijke betrekkingen tot Keizer Willem II, kordaat en krachtdadig voor België: ‘Voor mij, schreef hij op 22 Januari 1915 aan Sir Edward Grey, is de kern van het vraagstuk: België. Indien Engeland of Frankrijk tegenover België hadden gehandeld zooals Duitschland het deed, zou ik hen hebben bestreden zooals ik nu Duitschland bestrijd.’ Geleidelijk kwam hij in open oppositie tegen den President en streed voor een ingrijpen der Vereenigde Staten in den oorlog tegen Duitschland. Met pen en woord bleef hij die gedragslijn voorstaan. Scherp hekelde hij Wilson, vooral na het zinken van de Lusitania, om wat hij des Presidents zwakheid, zijn vredes-liefde, zijn talmen en aarzelen noemde. Hij zag niet met welke kalme vastberadenheid Wilson op zijn doel aanstuurde. De Presidents-verkiezingen van 1916 waren voorbij en nu namen de gebeurtenissen een heel anderen loop. Op 2 April 1917 vroeg Wilson aan het Congres, te verklaren dat de Vereenigde Staten zich met Duitschland in staat van oorlog bevonden. In prachtige taal zegde hij: ‘Het is een verschrikkelijke verantwoorde- | |
[pagina 409]
| |
lijkheid, deze groote, vredelievende natie in den ontzaglijksten en moorddadigsten oorlog te storten, waarin de beschaving zelve dreigt te verdwijnen. Maar Recht is kostbaarder dan Vrede...’ Dat waren woorden die over heel de wereld de harten deden trillen en ook Roosevelt brachten zij geheel op de zijde van den President. Met zijn karakteristieke daadkracht bood hij aan, dienst te nemen aan het front. ‘Geen man, die niet bereid is de wapens te dragen en voor het goede recht te vechten, kan eenige geldende reden geven waarom hij het voorrecht zou genieten in een vrij land te leven.’ Zoo had dertig jaar te voren Roosevelt in zijn ‘Life of Thomas H. Benton’ geschreven, zoo had hij gehandeld tijdens den oorlog met Spanje, zoo handelde hij nog, na den oorlog tegen Duitschland te hebben gepredikt. Zijn verzoek werd door Wilson hoffelijk afgewezen, maar zijn zonen namen als vrijwilligers dienst en éen van hen, Quentin Roosevelt, is in Frankrijk gevallen. Roosevelt heeft lang genoeg geleefd om de grootsche krachtinspanning van zijn land en van President Wilson te bewonderen, het scheppen van een ontzaglijk leger, het vervoer over den Atlantischen Oceaan van millioenen soldaten en ten slotte, na de hachelijke maanden der eerste helft van 1918, de grootsche zegepraal. Vredevol, in zijn slaap, - voor de ontgoochelingen van den na-oorlogstijd - is hij op 6 Januari 1919, in zijn huis te Oyster Bay, de eeuwigheid ingegaan. Kort te voren had hij gezegd: ‘Het is nutteloos te klagen of te wrokken. Sereen en hoog van hart moet men zijn Jot in 't aangezicht zien en neerdalen in de duisternis.’ Hoe leerrijk is de veelzijdigheid van dit leven, belust op daden en energie! Wetgever op 22 jaar, rancheigenaar, het leven van den cowboy leidend in het verre Westen, hoog ambtenaar te Washington, hoofdcommissaris van politie te New-York, onderminister van Marine, kolonel van een ruiterij-regiment in werkelijken dienst in het veld, Gouverneur van New-York en dan Voorzitter der Republiek op 43 jaar, zonder nog van zijne jachten en zijne schriften te spreken, wat een machtig leven! | |
[pagina 410]
| |
En overal heeft hij eerste klas werk verricht. Nochtans getuigt hij van zich zelven dat hij van de natuur geen buitengewone begaafdheid ontvangen had. ‘Er zijn twee soorten van succes... De eerste soort... valt den man toe die in zich de natuurlijke begaafdheid bezit dingen te doen die niemand anders kan doen, wat geen oefening, volharding of wilskracht een gewoon man zal in staat stellen te doen... Frederik te Leuthen, Nelson te Trafalgar. Dat is het treffend succes en kan alleen behaald worden door iemand die in zich een hoedanigheid bezit, welke hem in haren aard zoowel als in haren graad van zijn, makkers onderscheidt. Maar een veel talrijker type van fsucces op elken levensweg en in elken kring van werk valt den man te beurt die zich onderscheidt van zijn makkers, niet door den aard zijner gaven, maar door den graad van ontwikkeling waartoe hij ze opvoert. Deze soort van succes staat voor velen open, indien zij maar ernstig beslissen het te bereiken... Elk succes dat ik ooit behaald heb is van deze tweede soort. Nooit heb ik iets veroverd dan met hard werk, het gebruik van mijn beste oordeel, zorgvuldige voorbereiding lang op voorhand.’ Wat een gezonde leer! Moed en zedelijke energie staan in dit leven op den voorgrond. Het moge waar zijn dat in oud-testamentarischen toon, het beroep op moraliteit ietwat gemeenplaats is in de Amerikaansche politiek. Maar bij Roosevelt klinkt die toon frisch en zuiver, met een diepte van ernst, door daden gestaafd. De Fransche wijsgeer Caro, die voor geen baanbreker gold, heeft getuigd: ‘L'effort en lui-meme dans un organisme sain est une joie; il constitue le plaisir primitif le plus pur et le plus simple, celui de se sentir vivre.’ Die korte zin vat in enkele woorden de heele philosophie van Roosevelt te zamen en niemand kan dit voor een groote ontdekking aanzien, want de oude Epictetus had reeds gezegd: ‘Doe in alles het beste wat van u afhangt, en voor de rest, wees standvastig en rustig.’ Doch indien het overdreven is Roosevelt voor een verkondiger van nieuwe idealen uit te roepen, zal anderzijds niemand de redevoeringen, gedurende het Presidentschap uitgesproken, | |
[pagina 411]
| |
of de briefwisseling lezen, zonder er den verkwikkenden indruk van te behouden, dat hier een staatsman spreekt, die de mannelijke deugden van durven en doen, de moraliteit van het openbaar leven in zijn hart heeft gedragen en hooger opgevoerd dan wie ook onder zijn tijdgenooten. Dat de eigenaardige trekken der Amerikaansche constitutie, met de groote macht, aan den voorzitter verleend, onze moderne opvattingen van het Staatshoofd erg overschrijden, is zeker. Dat Roosevelt de reis der Amerikaansche vloot óm de wereld alleen besluit, zonder zelfs zijn . ministers te raadplegen; dat hij, twintig minuten na een telegram te hebben ontvangen uit een der Staten, waar onlusten uitbreken, er op eigen hand federale troepen heenstuurt; dat hij, na een Commissie gehoord te hebben en tegen de meerderheid er van, beslist: ‘Het Panama-kanaal wordt met sluizen gebouwd’ - dit alles toont een daadrijken staatsman, handelend in een tempo, met een directen slag en een onverwijld toegrijpen, waar onze lamme administratieve methoden ons niet aan gewoon maken. Als traditie en degelijkheid zal het Noordamerikaansch bestuur het niet van de ambtelijke organisatie der Westeuropeesche landen winnen. Maar de macht waarover hunne hoogere beambten, waarover de Goeverneur van een bondstaat en de President van de Republiek beschikken heeft veel voor zich en getuigt van een groot vertrouwen in individueele kracht. Roosevelt als hoofd der politie te New-York, als Secretaris der Marine te Washington, later als onder-gouverneur, als Voorzitter, neemt een, heele reeks maatregelen proprio motu, die in onze Europeesche bestuurswereld de medewerking van de bevoegde ministers, en soms van tallooze commissies en raden, zouden hebben vereischt. Om hem heen doen andere beambten hetzelfde. Iedereen rekent er op dat elk op zijn plaats het zal doen. Als de oorlog met Spanje op handen is, zoekt Roosevelt naar den man van wien hij het meest initiatief kan verwachten, en kiest Dewey. Als het Panama-kanaal moet gegraven worden, zoekt hij den besten man, en ofschoon de wet een commissie benoemt, maakt hij door het besluit van uitvoering kolonel Goethals tot voorzitter en praktisch almachtig en die zoon van Vlaamsche | |
[pagina 412]
| |
uitwijkelingen bouwt het kanaal, dat de Lesseps niet had kunnen voleindigen. Over het systeem van bouwen van het kanaal heeft wel een commissie van advies gediend, maar na onderzoek besliste Roosevelt. In België of Frankrijk ware men jaren lang aan het beraadslagen gebleven: getuige de Fransche havens, het Rhone-kanaal, of de uitbreidingen onzer zeevaartinstellingen in Antwerpen. En in ieder geval zou een heele reeks personaliteiten zich in de hoogste mate hebben gekrenkt gevoeld, indien zij geen gelegenheid hadden gehad om rond een groene tafel daarover breed en langdradig te spreken. Hoeveel tijd daarbij verloren gaat weet ieder; maar het ergste euvel is dat de energie van den leider zonder nut verspild wordt in tallooze besprekingen en eindelooze wrijvingen. Dan zijn er nog in het Amerikaansch bestuur twee elementen, die men dikwijls bij ons tevergeefs zoekt: het is jeugd bij de leiders en het zijn krachten, komend van buiten het bestuur. Voor een paar jaren wees Carnegie er op, dat de drie hoofdleiders der Amerikaansche staalnijverheid mannen waren van minder dan 33 jaar. Roosevelt was chef van de heele New-Yorksche politie op 37 jaar, brigadegeneraal op 39 jaar, Gouverneur van New-York op 40 jaar, President der Vereenigde Staten op 43 jaar. Men kan het als zeker aanzien dat op elk van die datums zoo'n jeugdige ouderdom in een Europeeschen Staat bijna zeker een hinderpaal zou zijn geweest voor het bekleeden van een gelijkwaardig ambt. Ten tweede kan men er niet genoeg op wijzen, hoeveel: en hoe gemakkelijk in Noord-Amerika krachten buiten het bestuur worden aangeworven en graag gebruikt, en hoe een zelfde persoonlijkheid dikwijls in de meest verschillende ambten zijn karakter, talent, degelijkheid tot grooter nut van het algemeen kan ten toon spreiden. Dit is niet alleen Amerikaansch: ook in Engeland neemt men niet aan dat de leidende krachten in het bestuur noodzakelijk uit de beambtenwereld moeten komen; dikwijls woorden als permanente onder-secretarissen van Staat - zooveel als onze Secretaris-generaal bij de Ministeries - mannen van talent buiten den dienst of uit een anderen dienst aangesteld. Een mijner vrienden is achtereenvolgens geweest: under-Secretary Colonial Office, under-Secretary Board of | |
[pagina 413]
| |
Trade, voorzitter eener groote permanente Landbouw-commissie, assistant civil Lord van de Admiraliteit. Bij ons beschouwt men meer en meer de ambten als het eigendom van het beambtendom. Door alle graden heen wordt de ambtenaar langzamerhand naar de hoogste plaats gestuwd; en al het frissche, sterke en goede dat door jonge krachten of door elders beproefde bevoegdheid en door rechtstreeksclie en groote verantwoordelijkheid den dienst zou ten goede komen, valt weg in slenter. Die slenter is des te erger omdat o.m. in België het recht een staats- of gemeentebeambte weg te zenden, feitelijk zoo goed als niet meer bestaat. Niemand zou een private zaak in dat opzicht leiden zooa|s het in openbare besturen gedaan wordt: in de zakenwereld zoekt men den knapsten beheerder en laat hem, zonder noodelooze inmenging, zijn gang gaan. Die methode passen de Amerikanen op hunne openbare besturen toe en Roosevelt's leven is er een schitterend voorbeeld van. Nauwere betrekking tusschen het praktische leven en het bestuur; een betere opleiding tot moed, karakter en daden; meer moderne methoden; voorliefde voor groote krachtige figuren, boven den slenter uit; meer lust en aandacht voor uitslagen dan voor waarborgen tegen misbruiken; het gebruik in de hoogste betrekkingen van jonge menschen, in de frischheid hunner kracht - het zijn alles bladzijden uit het Amerikaansch boek, waaruit wij leering en nut kunnen putten.
* * *
Het ware geheel verkeerd te gelooven dat Roosevelt geen groot werker is geweest, of dat hij geen vernuftig en behendig politieker was. Maar als een gouden draad gaat door heel dit leven, met zijn kracht en zijn zwakheden, een oprecht streven naar idealisme en recht, naar wat hooger is dan de voorbijgaande mensch. Het is een dikwijls miskende karaktertrek van het Amerikaansche volk. Omdat in het gewone leven de eerbied voor geld en succes overheerscht, heeft men wel eens gemeend dat de gedachtengang der openbare opinie besloten ligt tusschen deze twee vragen: ‘Hoeveel millioen is de man waard?’ en: | |
[pagina 414]
| |
‘Wat brengt hij op?’ Maar onder de golven der oppervlakte, schuimend en dikwijls onzuiver, vloeit diep, in de groote demokratie, een krachtige onderstroom van zedelijk bewustzijn en hartelijke offervaardigheid voor het edele en het hooge, - voor eerlijkheid en vrijheid, voor edelmoed en rechtvaardigheid. Wanneer die krachten, in de geschiedenis der Staten, het meesterschap krijgen, zijn zij geweldig en sleepen alles mee. De burgeroorlog voor de afschaffing der slavernij, zoowel als het ingrijpen van de Republiek in den Europeeschen oorlog, zijn roemrijke voorbeelden van dit idealisme. En het teekent altijd een werkelijk groot Amerikaan, dat - als bij Theodoor Roosevelt - zijn leven in den dienst dier verheven idealen heeft gestaan.
LOUIS FRANCK. |
|