De Vlaamsche Gids. Jaargang 12
(1923-1924)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
De WikingenBij de firma H.D. Tjeenk Willink en Zoon te Haarlem verscheen, in 1923, De Wikingen in de lage Landen bij de Zee, door Dr Jan de Vries, een boek, rijk met platen versierd en uitstekend uitgevoerdGa naar voetnoot(1). De wikingen! De koningen van het water! De helden van de Edda en van het Gudrunlied! 500 jaar vóór Colombus staken zij den Oceaan over en ontdekten Amerika! Hen doet Dr de Vries in zijn waardevol, meesterlijk geschreven boek vóór ons leven en handelen. Hij steunt op de geschreven geschiedenis van de volkeren uit dien tijd, op de taalkunde, op de oudheidkunde en op de folklore. Zijn scherpzinnige onderzoekingen leiden hem tot gewichtige besluiten, die hij in klaren vorm meedeelt. Alles wat de wetenschap tot nu toe gevonden heeft, geeft de schrijver ons. We leeren de oude en merkwaardige geschiedenis kennen van de volkeren uit het Noorden, die nog iets anders waren dan roovers en plunderaars, dan ‘Brigands du Nord, sauvages, barbares.’ Velen hebben de invallen der Noormannen dikwijls enkel met hun gevoel beoordeeld en zijn te streng geweest, terwijl zij het goed meenen met de Romeinen b.v., die toch hetzelfde hadden gedaan. Dr de Vries, die de geschiedenis der Scandinavische volkeren kent, de meesterwerken hunner rijke oude letterkunde heeft gelezenGa naar voetnoot(2), oordeelt onpartijdig en menschelijk; hij ontwart | |
[pagina 361]
| |
legende en geschiedenis, geeft zonder aanmatiging schitterende bewijzen van critischen geest. ‘II ne fait pas de l'histoire, comme on fait de Fagitation.’ In zijn ‘Een woord vooraf’ wijst de schrijver er op, dat hij zijn boek den vorm heeft willen geven van een geleidelijk verloopend verhaal, meer dan van een historisch onderzoek. Hij behandelt in den tekst de zich voltrekkende gebeurtenissen; alle documentatie en polemiek worden samengevat in een afzonderlijk gedeelte aan het eind van het boek. De auteur ziet den wikingtijd als een samenhang met een zekere bewustheid der strevingen; hij tracht eenheid van gedachte en doel te scheppen. Hij wil een beeld doen oprijzen van den Nederlandschen Noormannentijd. De wikingperiode is niet enkel een tijd van moord en roof, maar ook van een langzaam, ernstig omhoogstreven in een geweldig conflict tusschen twee worstelende kuituren... Bij het begin van den Noormannentijd was de bevolking van de Nederrijnsche gewesten in hoofdzaak Friesch en Saksisch. De Saksers waren in de 4e en de 5e eeuw het land binnengedrongen en hadden zich tot aan de kusten en om de Rijnmonding neergezet. Langs de kusten woonden voornamelijk de Friezen. Onder Friesland werd verstaan het kustgebied van Wezer tot Vlaanderen. De vondsten, aan de kusten van Noorwegen gedaan, wijzen op een kultuurhistorisch hoogen bloei bij de volksstammen, die toen aan die kusten woonden. (Uitweidend over de zwaarden, in het Noorden in gebruik, merkt Dr de Vries op, dat in het oude gedicht Ynglingatal het woord flaemingr (Vlaming) voorkomt, in de beteekenis van zwaard). De invallen der Noormannen zijn het resultaat van de kultureele verhoudingen dier tijden. De Noren en de Denen kenden den handelsweg naar de Nederrijnsche gewesten; ze kregen Na Bolhuis heeft niemand den wikingtijd behandeld in zijn betrekking tot de gewesten, waar in den loop der eeuwen de Nederlandsche staat gegroeid is. | |
[pagina 362]
| |
daarvan alle kultuurwaarden, waarop ze in de eerste zeven eeuwen teerden. Zij stelden zich onze streken als onuitputtelijk rijk voor. Wanneer de wikingtochten beginnen, is dit niet een plotselinge wending in de bestaande verhoudingen; de Scandinaviërs dringen niet voor het eerst den Frankischen kultuurkring binnen. In de 8e eeuw wordt de begeerte wakker, om al die nuttige en kostbare zaken van het Zuiden in grooteren omvang te bezitten. De eerste Noorsche tochten zijn gericht tegen Engeland. De brug van Noorwegen naar Brittanië vormden de eilanden benoorden Schotland. De streken, binnen het bereik der Deensche wikingen, waren de Friesche kusten. De plunderaars noemden zich vikingar (bewoners van een vik, zeeinham). De eerste expeditie uit Noorwegen is die van 790 tegen Engeland, met drie schepen. 799: Noorsche tocht naar Aquitanië. In 810 verschijnt een Deensche vloot op de Friesche kusten. In 812 treedt een vloot aan de lersche Westkust op. De oorzaak van het zich voortdurend herhalen van de wiking-tochten was de slappe houding van de West-Europeesche kustbewoners, die de handeldrijvende wikingen niet krachtig genoeg ontvingen. Het succes, verkregen bij de plundering langs de kust, verleidde de Noren er toe, dieper te dringen. De tocht krijgt het karakter van een georganiseerde expeditie. Doel: gewelddadig verwerven van buit. In 836 vestigen de wikingen zich permanent op Ierland. In Friesland zet zich een Deensche kolonie van aanhangers der verdreven kroonpretendenten neder. De tochten naar de Loirestreek gaan van Ierland uit. Van menschen, die afwisselend plunderden en handel dreven, worden de wikingen roovers. Het zijn georganiseerde legers, die met hun vaderland hebben gebroken. Van een vloot is het nu een bereden leger geworden. Daarmee gaat gepaard een verandering van het karakter dezer wikingen. Uit zichzelf waren de Noren niet wreeder dan hun Frankische stamgenooten. Wanneer de burgerkrijg woedde in de christelijke landen, was de verwoesting niet geringer dan na een Noormanneninval. De wreedheid, als de individueele begeerte om anderen te kwellen, was niet erger bij de Noormannen dan bij de Franken. Van uit hun gedachtengang hebben de wikingen stellig consequent gehandeld, volgens de zedelijke principes, die hun eigen waren. Zij hebben in den meest strikten zin van het | |
[pagina 363]
| |
woord de trouw en de eerlijkheid, naar de volgens hen geldende normen, gediend. Diezelfde wikingen zetten zich, na eenige járen geavonturierd te hebben in de West-Europeesche landen, ergens rustig neer en zijn dan de voortreffelijkste boeren. In technisch opzicht waren de Noormannen veruit de meerderen der Franken (scheepvaart, scheepsbouwkunst). De wikingschepen waren ranke, snelzeilende, mooie vaartuigen. De Skalden werden niet moe de schepen van de door hen bezongen helden te prijzen. Het snelle manoeuvreeren en bij verrassing optreden was het geheim van der wikingen succes. Hun oriënteeringsvermogen was buitengemeen sterk ontwikkeld. Zooals ze zich op zee wagen zonder kompas, en toch geregelde verbindingen over den Atlantischen Oceaan kunnen onderhouden, zoo trekken ze ook door het vijandelijke land. In 893 verschijnen ze met een vloot aan de Zuid-Oostkust van Engeland, in Kent; ze trekken vandaar Westwaarts langs de Zuidkust tot Exeter; vervolgens langs de Oostgrens van Wales tot ze aan de Iersche zee komen. Het volgende jaar steken ze Engeland dwars over naar Oost-Anglië, om in de buurt van Londen te verschijnen. In 890 gaat een troep van Noyon het Maasdal in; steekt door de bosschen van Brabant over naar het Scheldedal, om vandaar, Zuidwaarts gaande, Noyon weer te bereiken. In het volgend jaar wordt besloten de winterkwartieren in Leuven te betrekken. Van uit het Oosten verzamelt zich daar het leger; de vloot vaart de Schelde en de Dijle op uit het Westen. En dat herhaalt zich in 891; dan rukken de Leuvensche troepen naar het Oosten op tot bij Bonn; maar als het hun te onzeker wordt in het Frankische rijk, trekken ze naar Boulogne, waar de vloot, die zich in de Schelde had opgehouden, op tijd aankomt om het leger naar Engeland te voeren. De uitmuntende organisatie van de Noormannenlegers blijkt ook uit de zorg voor de verpleging van den troep. In de techniek van den veldoorlog zijn de wikingen spoedig volleerd. In de belegeringskunst hebben zij hun beste kunnen getoond voor Parijs (886). Daar gebruikten zij voortreffelijke beweeglijke aanvalswapens, schanskorven, loopgraven, branders. Hun karakteristieke wapen was de strijdbijl. Natuurlijk waren ook lansen, speren, knotsen, pijlen in gebruik. Langzamerhand wordt het zwaard het wapen bij uitstek. Verdedigingswapens: pantser, helm, schild. 834: aanval op Dorestad (samenvloeiing Rijn-Lek). 835: Dorestad nogmaals verwoest. 836: aanval op de Vlaamsche steden (Antwerpen). 837: Walcheren moet het ontgelden. | |
[pagina 364]
| |
Herhaaldelijk maken de Friezen gemeene zaak met de wikingen. Waar hier de Denen zich vooral richtten tegen de Frankische overheerschers, is de sympathie der Friezen licht verklaarbaar. Den Friezen zat van oudsher het piratenleven ook in het bloed; ze hebben zich zelfs bij de Denen aangesloten om zeeroof in de Engelsche wateren te plegen. 841: Lothar, zoon van keizer Lodewijk, geeft aan Harald, Deensch wiking, Walcheren in leen. 844: Harald sterft. Het eerste tijdperk der wikinginvallen is afgesloten. Het Deensche rijk op Walcheren houdt op te bestaan. In hetzelfde jaar zeilt de Deen Asgeir de Garonne op; hij zet koers naar Spanje. Deze tocht wordt alleen ter wille van buit ondernomen. 845: De Deensche koning Harek rust een ontzaglijke vloot uit, die tegelijk de rijken der drie Frankische vorsten moet aanvallen (600 schepen). Oorzaken: afleiding bezorgen aan gespannen binnenlandsche verhoudingen; religieuze motieven; aangroei van de macht van Lodewijk den Duitscher; gebeurtenissen in Friesland. De Denen plunderen Hamburg; de vloot te Rouaan, te Parijs. Voor 7000 pond sparen de wikingen verder het Seinegebied. 846: Rorik, broeder van Harald, plundert Oostergoo en Westergoo; Dorestad gaat in vlammen op; Vlaanderen moet het weer ontgelden. 847: De wikingen zeilen den Rijn op voorbij Dorestad. 850: Rorik verwoest Friesland en het eiland der Bataven, verovert Dorestad. Lothar staathem deze stad af. Zijn wikingen trekken naar Londen. De christelijke gezindheid verslapt in de streken, door de wikingen bezet. 851: Rorik verwoest Saksen. Godfrid, zijn neef, brandschat Vlaanderen. Het wikingsleven wordt nu een ideaal. Het verlangen gaat naar het onbekende, rijken buit, onvergankelijken roem; men hunkert er naar, weg te komen van de eentonige heidevelden, van den arbeid op den akker, die vernederend is voor den vrije. Wanneer hij maar eenmaal op het schip is en om zich de golven ziet, waarop hij zijn heldendaden zal bedrijven, bestaat er voor den wiking niets meer dan zijn eer en de vijand. Het groeit tot een hartstochtelijken drang naar daden, een eindeloos zoeken naar avontuur, een rusteloos trekken over de witschuimende wegen der zee van Oost naar West... Het piratenbedrijf is een doel op zichzelf. Hoofdzaak wordt het strijden om den buit. Hoeveel schatten de wiking ophoopt, hij zoekt dadelijk nieuwe avonturen; wie tevreden is met het bezit, hem brandt niet de onbluschbare wikingenhartstocht in het gemoed. | |
[pagina 365]
| |
853: Vlaanderen wordt het wikingnest van Godfrid (Deensche macht aan de Noordzee). 855: Rorik vestigt zijn gezag in de richting van Utrecht en het latere Noord-Holland. 857: Rorik geeft zijn leen terug. 860: Rorik keert terug in Friesland, nadat hij het christelijk geloof heeft aangenomen. De Denen knotten den handel niet; ze brengen dien tot grooteren bloei. In Vlaanderen heerscht Boudewijn van den IJzer. Zijn dapperheid moet groot zijn, want de wikingen vertoonen zich niet. In 867 wordt Rorik uit Friesland verdreven door de inwoners zelf. Drie jaar later stelt hij er zich weer in bezit van. Dan ook sluit hij met Karel den Kale te Nijmegen een verbond. In 872 houdt Karel te Luik besprekingen met de Deensche wikingenhoofden Rorik en Rodulf. (Terwijl de Denen en Noren over West-Europa golven, stichten de Zweden wikingstaten in Rusland.) In deze járen is het Friesche gebied voor de wikingen de eenige plaats, waar ze zich in vrede kunnen ophouden en niet beducht behoeven te zijn voor hinderlagen en verraad. Hier alleen leven ze niet op voet van oorlog, in kampementen, verschanst achter aarden wallen, op eilandjes te midden van rivieren, in het diepst van donkere bosschen. Hier alleen kunnen ze vrij overdag zich bewegen, zien ze niet om zich vertrapte zaadvelden en rookende puinhoopen. Zoo is Friesland voor de rustiger elementen onder de wikingen het veilige land, waar ze zich na glorierijke strapatsen in den avond van hun leven terugtrekken. 880: De wikingen varen de Waal op, daarna den Rijn, maken zich meester van het keizerlijk paleis te Nijmegen. 881: Het Scheldeleger volgt den loop van de Leie (van uit Kortrijk), stroopt de kust af van Boulogne tot de monding van de Somme, trekt langs Amiens, Kamerijk en komt terug te Kortrijk. Lodewijk III (Lodewijkslied) dwingt hen koers te zetten naar de Maas. Onder Godfrid en Sigfrid leggen zij Luik, Maastricht, Tongeren, Stavelot, Malmedy in asch, brandschatten Keulen en Bonn, steken Aken en Trier in brand. Godfrid krijgt van Karel den Dikke het rijk, dat Rorik bezeten had (Holland, Utrecht, Betuwe, Zeeland). Met den dood van Godfrid komt een einde aan het officieele Deensche bezit in Friesland. Hier hadden zich bevonden de scheepswerven en herstellingsinrichtingen, hier was gelegenheid om werktuigen en wapenrustingen, zwaarden en pantsers te laten maken of te koopen. De beteekenis van Dorestad kan in dit opzicht niet hoog genoeg aangeslagen worden. De binnenwateren gaven gunstige schuilplaatsen voor een verslagen vloot, of waren verzamelplaatsen voor | |
[pagina 366]
| |
nieuwe ondernemingen. Het Friesche volk paste zich gemakkelijk aan de wikingen aan. De slag bij Leuven is het eindpunt der tochten in het gebied van Seine, Schelde, Maas en Rijn. In 925 plunderen de wikingen voor de laatste maal Nijmegen... Dr de Vries brengt verder bijeen wat in de saga's te vinden is met betrekking tot de geschiedenis van de Nederrijnsche gewesten. Daaruit ziet men hoe onophoudend de Friesche kusten door rooversschepen werden bezocht. Het verhaal van de Egilssaga, b.v., is beter dan lange reeksen jaartallen, waarmee we de verschillende plunderingen zouden kunnen vastprikken op de jaarrol van deze eeuw; we hebben aan deze eene genoeg, om ons een beeld te maken van alle andere samen. Maar zij is ook van het uiterste gewicht wegens de beschrijving van de gesteldheid der kuststreken, die berust op rechtstreeksche waarneming. Alleen de wikingtochten, die door bekende personen ondernomen werden, zijn door de geschiedenis bewaard. Van het eind der 10? eeuw bestaan berichten van Deensche en Noorsche vorsten, die in Friesland plunderden. De reden, waarom in dien tijd nog koningszonen wikingtochten ondernemen, is vooral van praktischen aard: het bijeenbrengen van de noodige geldmiddelen om later te kunnen regeeren. In 991 plunderen zeeroovers Staveren: tocht van Olaf Tryggvason. Invallen grijpen nog plaats in 1006 en 1010. Dan is de periode van het ongebreidelde rooversleven voorbij. De wikingen in Rusland en Frankrijk hebben zich reeds meer dan een eeuw tot georganiseerde staten aaneengesloten. Op Ijsland, op vele andere eilanden in het Noordelijk bekken van den Atlantischen Oceaan zijn kolonies gesticht, die zich flink ontwikkelen. In 1014 komt in Engeland aan de regeering Knut de Groote, die Denemarken, Noorwegen en Engeland vereenigt. Deze Deensche vorst maakt een eind aan het piratendom. De Deensche koningen tellen nu mee in de Europeesche politiek. (Toen in 1027 Koenraad Roomsch keizer gekroond werd, stonden aan zijn zijden Rudolf van Burgondië en Knut.) Christus heeft over Odin gezegevierd. De kronieken uit den wikingentijd gaan in 't algemeen niet verder dan algemeenheden: brand, verwoesting, moord, roof. De archeologische vondsten geven een idee over de schattingen. De Denen voerden in Friesland een belastingstelsel in... De hardnekkigheid, waarmee de wikingen de kloosters plunderden, was een uitvloeisel van de ervaring, dat daar de rijkste schatten te vinden waren. Erger dan de materieele verliezen is de kultureele verarming. | |
[pagina 367]
| |
De daling van het beschavingspeil wordt ook daardoor geïllustreerd, dat uit de 10e eeuw het geringste aantal schrijversnamen is overgeleverd. Men kan zeggen, dat de Noormannen den overzeeschen handel monopoliseerden. Men hoeft maar na te gaan de Fransche benamingen cp scheepvaartgebied, om den invloed der Noormannen te beseffen (tribord, babord, hune, carlingue, guindas). In Friesland wrerd een strenge rechtsorganisatie ingevoerd, waardoor een staatsorde geschapen werd, zooals het Frankische rijk die niet kende. De wikingen zijn volstrekt niet de barbaren, zooals de Frankische kronieken hen afschilderen. Zij roofden niet meer dan de Franken zouden hebben gedaan. Zij stonden in menig opzicht hooger dan de Franken (aanleg, karakter, scherp verstand, onbevangen oog, dichterlijk hart). De kostbaarheden, die de wiking naar zijn land meebracht, had hij vooral lief om de kunstvolle bewerking en versiering. Hij trachtte ze na te maken met plompe werktuigen, maar schiep, als het schitterendste bewijs van zijn onbedorven, origineelen geest, zijn eigen kunst, de wikingsornamentiek. De wikingen zochten de ontplooiing van hun persoonlijkheid, het meten hunner krachten van lichaam en ziel, met in zich de begeerte naar roem. De eer van het bezit is hoofdzaak. Het leven is den wiking een weelde, hij berust in den dood (Walhalla). De wikingtijd leerde aan de Noordelijke volkeren het gebruik van munt. In het midden van de 10e eeuw werd het Ingjaldslied gemaakt: de zang van den held Starkad (Hegenscheidt), die den heldengeest der wikingen bezingt en zich smalend van het nieuwe geslacht afwendt, dat meer vermaak schept in geldzaken. Dank zij de wikingen gaat de Noordgermaansche beschaving aan het geestelijk leven van Europa deelnemen. De Noren en Denen worden tot allerhoogste geestelijke aktiviteit gedreven (bloei van sage en poëzie). Wet, recht en staatsmanskunde treden in nieuwen vorm op; een tijdperk van hoogere kultuur begint... Uit de ontmoeting van Christendom en wikingengeest ontstaan het ridderleven en de kruistochten...
JOZEF PEETERS. |
|