minste in het gewone geval. Het genot dat wij in het zingen of het aanhooren van een lied putten, spruit dus eenvoudig voort uit een wenschvervulling, zooals dit oja. in den droom en bij het kinderspel geschiedt.
Waarop is nu dit alles gesteund? Op het onderzoek van het onbewuste van den zangliefhebber, die als proefpersoon dienst deed, volgens de psycho-analytische methode. Daartoe wordt de proefpersoon verzocht zijn aandacht te vestigen op de woorden en uitdrukkingen, die in de bestudeerde liederen voorkomen, en dan oprecht en zonder uitzondering alles (ook het triviaalste of het onzedelijkste) mede te deelen, wat hem daarbij invalt. De aldus opduikende voorstellingen zijn, volgens Freud en zijn leerlingen, de rechtstreeksche uitvloeiselen van degenen, die zich in ons onbewuste vormden tijdens het zingen.
De waarde van de studie van den heer Varendonck hangt dus af van die van Freud's theorieën. Men weet, dat de geleerdste psychologen het over deze laatste vraag oneens zijn.
Wij zullen ons niet vermeten, in deze discussie stelling te kiezen.
Wat de persoonlijke verdienste van Dr Varendonck aangaat, schijnt het ons wel een interessant idee, de methode van Freud toe te passen op het vraagstuk van het esthetisch genieten. Deze poging lijkt ons de moeite waard, om verder doorgezet te worden. Wat men echter moge denken over de juistheid van zijn nieuwe verklaring van de esthetische ontroering, wil het ons toch voorkomen, dat de schijver al te eenzijdig op de onbewuste factoren drukt, en den invloed van de bewuste elementen (melodie, rhythme, enz.), die de eigenlijk esthetische zijn, zeer weinig aandacht verleent.
Ten slotte kunnen wij ons niet weerhouden, te betreuren, dat de bouw van het werk te wenschen overlaat. Het is overladen met uitweidingen, vergelijkingen, anecdoten, enz., waardoor de draad van de bewijsvoering gedurig wordt afgebroken, en niet wordt bijgedragen tot de duidelijkheid van het geheel.
G. VAN GEYT.