| |
| |
| |
Vlaamsche Kroniek
Het is niet zonder schroom, dat we het schrijven van een Vlaamsche kroniek voor dit tijdschrift op ons namen. Een zware taak is het inderdaad, het werk voort te zetten van een zoo gezaghebbend als hooggeschat criticus lijk Dr Maurits Sabbe, die van het eerste nummer van den ‘Vlaamschen Gids’ op deze plaats, met een verfijnd doordringingsvermogen, het werk zijner Vlaamsche tijdgenooten ontleedde. We durven niet eens hopen hem ooit te evenaren. Wel zullen we, naar ons beste vermogen, er naar streven om de door hem geschapen traditie voort te zetten. Niet een eenvoudige schifting van de literaire productie willen we ondernemen; niet een simpele rangschikking van boeken en schrijvers in een der tw7ee, wel gescheiden categorieën - de goede en de slechte - mag het doel zijn onzer critische werkzaamheid. We willen ons herinneren, dat kritiek schrijven beteekent: het wekken van inzicht, en neerkomt op een wakker schudden van het artistiek geweten, wat bereikt kan worden door de vage schoonheidsontroeringen van den lezer tot scherper bewustzijn te brengen. Vooral op het geven van verklarende kritiek zal derhalve ons streven gericht zijn. Ook zullen we af en toe be-proeven, ter gelegenheid van het verschijnen van een nieuw werk, de artistieke persoonlijkheid van een schrijver nader te bepalen of te wijzen op de groote stroomingen, waardoor onze literatuur - die helaas al te zeer de vergelijking met een rimpeloozen vijver wettigt - dan toch af en toe bewogen wordt...
Wij achten het een plicht in deze eerste kroniek hulde te brengen aan een schrijver, die, misschien met een te groote trouw, de tradities van Conscience en Sleeckx heeft trachten hoog te houden in de literatuur der laatste decennia, die se- | |
| |
dert het optreden der Van Nu en Straksers beslist een andere richting is uitgegaan... We bedoelen Gustaaf Segers. Deze eenvoudige, noeste werker werd te Hoogstraten, in den loop van de maand October gehuldigd ter gelegenheid van zijn vijf en zeventigsten verjaardag.
Het werk van dezen pretentieloozen Kempenaar - Gustaaf Segers werd te Hoogstraten geboren in 1848 - heeft een eigen lezerskring gevonden. Niet voor de verfijnde intellectueelen schreef hij zijn simpele verhalen. Het volk wil Segers bereiken. Aan een brief van zijne hand ontleenen wij volgende regelen, waarin de auteur de beteekenis van zijn eigen oeuvre bepaalt op een wijze, die voor zijn helderziendheid en zelfkennis getuigt: ‘Gelijk Verriest het mij schreef, ben ik geen ontleder, maar een verteller. In mijn streek leest men mijn werken gaarne, worden die, meen ik te mogen zeggen, nagenoeg door allen gelezen; hoofdzakelijk, denk ik, omdat ons volk daar zich-zelf in erkent, zoowel in het opzicht van opvatting als van den vorm... Mijn werk is Kempisch werk!... Ik vlei me met de gedachte, dat mijn werk leesbaar is door ons volk, dat handenarbeid verricht, en ook de ontwikkelden niet mishaagt.’ Tot deze laatste conclusie kwamen ook wij na de lezing van de verhalen, die Gustaaf Segers gebundeld heeft onder den titel ‘In 't Hartje der Kempen’, twee deelen, uitgegeven door Lod. Opdebeek, te Antwerpen. We zullen de vier vertellingen - ze heeten: Trientje van Desschel en haar zoon Jan, De Substituut, Armand en Arnold, Zijn tweede huwelijk - hier niet afzonderlijk beschouwen. Overigens, wijlen Hugo Verriest heeft het werk van zijn collega ter K. VI. Academie, in een bondige inleiding, met fijnzinnigheid ontleed en Gustaaf Segers begroet als een opbeurder en opvoeder van het Vlaamsche volk.
We vonden in de verhalen van Segers den trant terug van Sleeckx, wiens leerling hij was, ter normaalschool van Lier.
Maar Segers heeft een minder scherpen zin voor realiteit. Liever: met bewustheid rondt hij de scherpe hoeken der werkelijkheid af, terwijl een waasje van bezadigde romantiek de schelle kleuren er van nog komt temperen. Zijn geloof in het goede, dat zijn levensbeschouwing beheerscht, kan ons eenigszins naïef toeschijnen, toch is het echt en waarachtig. Het booze ziet Segers als iets accidenteels... Het is de voorbij- | |
| |
schuivende wolk, die een kort oogenblik den glans der zomersche heide verduistert, doch al gauw wordt overwonnen door de milde straling der zon.
Voor zijn Kempisch volk, dat in lectuur verpoozing zoekt en voedsel voor zijn sluimerend idealisme, is deze naarstige en bescheiden werker een weldoener geweest... De ontwikkelden zullen wellicht méér houden van Segers' Vondelstudiën - want deze werkzame schrijver heeft den dichter van Lucifer een waren cultus gewijd - dan van Seger's romans en novellen. Op ons aller dankbaarheid mag hij echter aanspraak maken. Met een gul gebaar voegen we ze toe aan de vele blijken van hulde, die hem dezer dagen ten deel vielen.
Een heel andere persoonlijkheid lijkt ons Piet Van Assche, die in de laatste weken nieuwe bewijzen van zijn onuitputbare schrijversvruchtbaarheid gaf. Drie boeken liggen daar voor ons: Sevus en de Blinde (Uitgeverij Mercurius, Antwerpen), De zeven Zonen van David (Lectura, Antwerpen), Guldentop (Gust Janssens, Antwerpen).
Zelfs de zestiende-eeuwsche roman Guldentop, waarin palieteriaansche brokken voorkomen, laat ten slotte een indruk van somberheid na, die karakteristiek is voor dezen schrijver van sterk-tragische romans en tooneelspelen.
Er heerscht over de wereld van heien polderbewoners, die Piet van Assche bij voorliefde beschrijft, een donkere noodlottigheid, die de menschen neerdrukt, met een onverbiddelijkheid, welke herinnert aan het onontkombare Fatum der Ouden. De schepselen van Piet van Assche, ze loopen langs de drassige wegels van het zompige veenland of langs de blankende paadjes die doorheen het dorre Kempenland slingeren, en hun hoofden zijn gebogen naar den grond, waarmee ze als vergroeid schijnen. Ze worstelen tegen machten in hun eigen binnenste, waarvan ze als instinctmatig de onverbiddelijkheid beseffen. Ze weten, dat hun strijd geen uitkomst biedt. Ze strompelen door de dagen hun ondergang te gemoet. Er is in dit aanvaarden van alle leed een gewisse bewustheid, die pijnlijk aandoet, die de borst beklemt en naar zon en frissche lucht en vroolijkheid doet verlangen. Te zeer moduleert van Assche op een zelfde tragisch motief. Zoo onverbiddelijk-troosteloos is, gelukkig, het leven niet. Het pesssimisme van
| |
| |
den auteur lijkt ons dan ook vooral literair! Door gemis aan tegenstellingen verliezen de tragische elementen, waarmee de schrijver van den Poel en van Marcus en Theus - we noemen deze twee werken omdat ze karakteristiek zijn voor de ‘manier’ van den auteur - zijn verhalen opbouwt, contact met de werkelijkheden des levens. Er is ook bij van Assche een onmiskenbare neiging tot gezwollenheid in den verhaaltrant en tot een misbruiken van het beeldend woord, waardoor dan ook meermaals de duidelijkheid van den zinsbouw en de harmonie van den stijl in het gedrang komen...
Van Assche, de donkere, stoere, zwaar-op-de-handsche van Assche, zal door meer dan een criticus gehouden worden voor een konsekwent realist. Verhalen als diegene, welke voorkomen in Sevus en de Blinde, kunnen dien indruk versterken. Volkomen juist is hij in geen geval. We denken er niet aan, mee te doen aan het ijdele spelletje, waardoor literaire critici het beproeven een volbloed naturalist tot een sentimenteel romanticus te herscheppen! Maar het zoogenaamd pessimistisch realisme van Piet van Assche lijkt ons wel degelijk een uitspruitsel van zijn in wezen romantischen literairen aanleg. Hij ziet alles groot. Hij ziet alles donker. Zijn schepselen krijgen bovenmenschelijke verhoudingen. Bij de beschouwing van zijn werk dient er met deze deformatie der beelden, door zijn wezen opgevangen - een romantische trek, die van Assche met Zola gemeen heeft - rekening te worden gehouden. Zoo komt het dat beelding en verwoording bij hem met een zekere bombastigheid gepaard gaan, wat aanleiding geeft tot het ontstaan van verhalen, zwaarwichtig van toon en log van opzet, doch wel eens ledig van inhoud... Tot die categorie behooren schetsen als Zijn laatste Akker en De Kwelduivel van Melchior Broederlam uit den bundel ‘Sevus en de Blinde’. Het gelijknamige verhaal is eveneens zwaarwichtig van opzet, om al gauw in onbelangrijkheid te verloopen. Er is geen evenwicht in den bouw dezer novellen. Het massale der verhoudingen en de tragische toon doen bijwijlen vreemd aan, wanneer de stof in 't end toch gereduceerd kan worden tot de dramatiseering vaneen gewoon dagelijksch gevalletje.
Het zestiende-eeuwsche verhaal ‘Guldentop’ wekt in den beginne den indruk als zou het met een vrij lichtere hand
| |
| |
geschreven zijn in een minder op rethorische effecten berekende taal. In dit boek worden de vroolijke en heldhaftige daden verteld van den heibewoner Guldentop, die anno O.H. 1565 het licht zag tusschen Zoersel en Westmalle, een plezierige kwant was en zich onderscheidde in den strijd tegen den Spaanschen verdrukker. In den aanvang van het eerste kapittel beweert de schrijver, dat hij levensbizonderheden over zijn held putte uit een ouden foliaster - een bewering, die wat waarachtigheid aan het verhaal moet leenen. Van meer belang lijkt ons, voor een juiste waardeering van het werk, de volgende bekentenis: ‘Daaraan wil ik wat toevoegen van eigen vinding en tevens iets van de volkszeden weergeven dier troebele tijden, zooals wij die kunnen opmaken uit de paneeltjes en prenten van oude Vlaamsche meesters’. Een procédé, dat herinnert aan ‘La route d'Emeraude’ van Eug. de Molder! Die deelen zijn in Van Assche's verhaal de aantrekkelijkste. Er is daarin ook een neiging merkbaar om te ‘palieteren’. De lotgevallen van Guldentop, den kastijder der vreetbalgen, volksverdrukkers en uitbuiters en die van zijn trouwen dwerg Joppe doen eventjes terugdenken aan die van Uilenspiegel en Lamme Goedzak, zooals de Coster ze heeft verhaald. Ze zijn daarvan echter niet veel meer dan vervormde afschaduwingen. Het boek doet soms prettig aan, tot de schrijver van een samenzwering tegen Alva begint te vertellen. Van dit oogenblik loopt hij weer verloren in het dichte struikgewas eener volksche romantiek en krijgt zijn verhaal de allures van een roman-feuilleton, waarin pathos een element is van succes.
Van Assche moet vooral streven naar simpelheid en evenwicht tusschen inhoud en vorm. Meer dan wie ook heeft hij zin voor het tragische. Doch hij verwarre tragiek niet met voos-rethorisch pathos.
Victor Van de Walle liet een Vlaamschen zedenroman verschijnen,‘De School vrede’, een van de reeks, die hij noemen wil: ‘Lichtbeelden uit het sombere tijdvak’ (Uitg. Ed. Van Doeselaer en zoon, te Mechelen). Dat is eerlijk werk van iemand, die vooral het volk wil bereiken om het tot een beter inzicht der maatschappelijke en zedelijke verhoudingen op te voeden.
| |
| |
Paul Ternest laat de verhalen, waaruit zijn bundel vertellingen: ‘Mijn groote Liefde’ is samengesteld, door een autobiografie voorafgaan. Daarin lezen we, dat hij ook de auteur is Van de pangenetische kankertheorie. Wat deze geneeskundige studie waard is voor de wetenschap, kunnen wij niet beoordeelen. Wel willen we P. Ternest den raad geven zijn philantropische taak niet te onderbreken om aan literatuur te doen. Ziehier een enkel nederig stijlbloemeken uit des heeren Ternest boeksken: ‘Het verlovingsfeest moet statig vertoond worden, deswege aan de gasten uitdrukkelijk het verzoek gedaan werd zich in habit te steken; waaraan de schoonzoon advokaat alleen geen gevolg gaf.’
In een woord-vooraf zegt Omer Wattez, de auteur van ‘Siegfried, een oud-Germaansch heldenlied’ (Uitgever Opde-beek, te Antwerpen), dat zijn doel geen ander is ‘dan aan (z)ijn land- en taalgenooten eenige der schoonste en oor-spronkelijkste beelden te toonen uit de mythologie of de poëzie der volkeren van het Noorden, van welke wij afstammen en wier taal wij spreken’. Degelijke arbeid van iemand, die zijn onderwerp beheerscht. We hopen dat Omer Wattez zijn inwijdend werk zal voortzetten.
Belangwekkend in hooge mate is de studie, welke Avanti wijdde aan Emile Moyson (Lezingen voor ons volk, Nr 1, Coupure te Gent.) De aantrekkelijke figuur v'an den Gentschen dichter en demokraat komt er door in het helderste licht te staan.
Alhoewel niet tot de zuivere literatuur behoorend, vinde een aanbeveling van de twee voordrachten over Plichtenleer, door Dr R. Rubbrecht (Uitgeverij: Excelsior, Brugge) hier een plaats. Er is daarin, bij gebrek aan literaire kunst, heel wat ethische schoonheid te genieten.
Lode MONTEYNE.
ONTVANGEN BOEKEN, die in een volgende kroniek aan de beurt komen: ‘Het Gesprek in Tractoria’, door Toussaint van Boelare (Uitgeverij: de Sikkel, te Antwerpen).
‘In 't vliegend Peerd’, door J.C. Waegener (Uitgeverij: G. Janssens, te Antwerpen).
|
|