De Vlaamsche Gids. Jaargang 12(1923-1924)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] Verzen I. De avond is van tranen grauw. Nooit scheen 't leven leeg als nu. Lustloos dwaalt, spijts de' ouden rouw, staâg mijn denken weer tot u... Toch zijt gij niets meer voor mij - Wellust baart gij mij noch smart. - Leêg van heil en kwelling bei, is toch vol van u mijn hart. Liefde is dood, maar 't lijk nog thuis: 't is zoo naar, elk venster toe! 't Regent angst met lang geruisch... - Ziel! wat wilt ge dat ik doe? II. Met schaûw, de nacht, en vaag geheim, de kudden van mijn droomen voedert, wijl 't laatste licht voor 't West in zwijm zich langzaam met den nacht verbroedert. Het wordt aan zee al stiller en stil... en ieder god wordt nu geboren... - Of 'k al dan nimmer luistren wil, 'k moet 't ruischen van mijn ziel hier hooren. En 'k ril, daar de' ouden smaad ten spijt, en trots 't besef van eeuwger dingen, 'k mijn ziel in smart en eenzaamheid alleen van u, van u hoor zingen! [pagina 111] [p. 111] III. Langs de' ouden wal van drassge dijken, de roerlooze armoe van ven boom. - En in mijn ziel de schaamle lijken van hier en daar een dooden droom. Niets is in 't bestaan bestendig, dan stadig worden en vergaan in de' angst der dagen, die, ellendig, met ziellooze oogen voor me staan. O foltering van nutloos lijden! Mijn hoop op 't leven was te groot: eeuwigs zal 't mij niets bereiden dan de' ongerepten, kalmen dood. IV. De herfst, door 't bosch, gaat stil en waardig, in ernst van arbeid: droef noch blij; ziet rijpe vruchten, zijgens-vaardig en dus haar eeuwig doel nabij; hij ziet het zaad in 't diepst haars herten als de versteende ziel der lent... En dies, de sombre uit barre verten voelt, - hij die zelf nooit liefde kent - dat hij steeds zaait nieuw heil van blaadren voor nieuwe lent van droom en goud... Zoo rijt hij, wars, zijn purpren aadren in wanhoop stuk langs veld en woud!... URBAIN VAN DE VOORDE. Vorige Volgende