the right place was, liet te Gent vijfhonderd houten pavilloenen maken. Na vier maanden konden ze alle niet ver van de in puin geschoten stad worden opgesteld en het Crombezplein werd aldus een voorloopig dorp, dat naderhand begaanbare wegen kreeg, en drinkwater, en electrisch licht. Zie plaat III.
Drinkwater was een voornaam, maar moeilijk punt. Aan de regenputten, die vroeger zoo talrijk waren, viel, na jarenlange verwoesting van al de huizen, natuurlijk niet te denken. Maar de waterlaag van de klei, in de binnenduinen, waarvan de hoedanigheid als uitmuntend bekend staat, zou kunnen benuttigd worden.
Sedert 1917 had het Belgisch leger, in de Cabourduinen, te Adinkerke, ten Zuiden van het kanaal van Duinkerke, een uitgestrektheid van 80 hectaren als ‘waterdienst’ ingericht: putten met grooten diameter, draineergalerijen, ophaalmachines, inrichtingen voor filtreering en sterilizeering, zoodat, in normale tijden, per dag zoowat 250 kubiek meter water konden geleverd worden.
Deze ‘waterdienst’ werd, in 1920, door den ‘Dienst der verwoeste gewesten’ overgenomen en kwam een half dozijn gemeenten te nutte.
Maar de Hooge Commissaris zag naar middelen uit om de waterleiding ten voordeele van andere gemeenten uit te breiden.
Toen kwam de zomer van 1921, die lange, droge zomer!
De Cabourduinen gaven op verre na hun 250 kubiek meter water niet meer. Men zou dieper moeten delven. En bij de peilingen bleek dat men eerst twintig meter onder de watermassa klei bereikte. Er was dus water, en goed water, in overvloed. Het kwam nog alleen op de gepaste middelen aan om het op te zamelen en naar de verbruikplaatsen te leiden. In 1922 liet Senator Coppieters dan ook een batterij Amerikaansche Nortonputten aanleggen (plaat IV), wat nu, en mits matige uitgaven, de gansche Veurne-streek zou kunnen ten goede komen.
Gaarne had hij de waterleiding, en ook de electrificeering, tot een groot deel van West-Vlaanderen zien uitbreiden. Het Centraal Bestuur schijnt echter van meening te zijn geweest dat die vraagstukken niet tot de bevoegdheid van den ‘Dienst der verwoeste gewesten’ behoorden.