De Vlaamsche Gids. Jaargang 11
(1922-1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Lijmen’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de hoe hij de kerels aansprak met ‘kom, kom’, en ‘wees nu bedaard’, en hoe hij ze Frans en Jozef noemde, om ze te paaien, maar dat was olie op het vuur. Ze vloekten dat je 't buiten hooren kon. Zij hield op, want er kwam een leerjongen binnen, die zei dat er schuurpapier noodig was. - Haal eerst een bon bij mijnheer, gebood het mensch. - Een bon voor zoo'n paar vellen schuurpapier? vroeg de jongen smalend. - Ja, een bon voor zoo'n paar vellen schuurpapier. Het ventje verwijderde zich met een grijns en kwam een oogenblik later met het gevraagde terug, waarop mevrouw Lauwereyssen hem uit de kas eenig geld ter hand stelde. De kas was een zeer groote, ouderwetsche portemonnaie, die zij van onder hare japon te voorschijn haalde. Toen de jongen weg was, borg zij 't ding weer op en legde 't bonnetje op de mestvaalt. - Hoe ik toen beneden gekomen ben weet ik niet, vervolg de zij, maar ze waren nog aan 't schelden toen ik al in de werkplaats stond. Ik zei dat het schande was zoo te keer te gaan tegen een man als. mijn broer, die altijd gereed is om hen van dienst te zijn, en die jaarlijks vijftig frank betaalt als eerelid van hun spaarvereeniging, waarvan het kasgeld geregeld wordt opgedronken, zoodra het honderd frank bedraagt. Ik doelde vooral op Dupont, diezelfde die zoo den Jan uithangt en die een bulb-hoek wil gebruiken, wanneer het voorgeschreven profiel een viervoudige zekerheid geeft. U moet weten dat die kerel reeds twintig jaar bij ons werkt, en dat wij hem altijd goed behandeld hebben. Toen hij getrouwd is, heeft mijn broer hem nog geld voorgeschoten om meubelen te koopen. In de hoop dat hij de anderen tot bedaren zou brengen, keek ik hem aan, terwijl ik sprak. En weet u wat hij mij toeriep, mijnheer? Zij keek ons beiden ondervragend aan en nadat Bohrmann met een levendige beweging van zijn wenkbrauwen te kennen had gegeven dat hij gretig luisterde: - 't Is erg, hoor, waarschuwde zij. - De naakte waarheid, mevrouw. Vooruit maar. - Welnu dan, ouwe hoer, mijnheer, zei 't mensch, een kleur krijgend en toch niet zonder eenige coquetterie. Nu vraag ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
u toch! U begrijpt dat er met hen niet te redeneeren viel. Zij hadden trouwens hun jassen al aangetrokken, en als zij eenmaal zoover zijn, dan zijn die heeren van meening dat zij niet terug kunnen, of 't zou er den schijn van hebben alsof zij geslagen waren. Trouwens, zij vinden het prettig, mijnheer, en al wisten zij vooruit dat zij er niet bij gebaat waren, dan deden zij het toch nog af en toe, want 't is telkens een eenige gelegenheid om ongestraft aan den zwier te gaan. Zij zeggen thuis dat de staking is uitgeroepen en dan heeft de vrouw niets te vertellen. Een oogenblik later zaten zij dan ook aan den overkant van de straat, bij dikke Jeanne, te zuipen, als ik het zoo leelijk zeggen mag. Hebt u ze niet gezien, bij 't binnenkomen? Ze zit anders gewoonlijk voor 't venster, want ze weet dat hare klanten dan niet voorbij durven zonder binnen te komen. Enfin, een mensch waar iedereen bij 't binnenkomen in knijpt, en die hen onder 't tappen maar steeds gelijk geeft. Zoo, jongens, zijn jullie aan 't staken? Je hebt gelijk. Wat drinken de jongens? Zoo, jongens, staken jullie niet meer? Je hebt gelijk. Wat zullen de jongens gebruiken? Ik ben er waarachtig ziek van geweest, mijnheer. En 't mooiste van de grap is wel dat ik Dupont weder in dienst heb moeten nemen, want ze hadden zich met hem solidair verklaard. Zij hebben twee bondsleden op mij afgezonden, menschen van hun metaalbewerkersbond of hoe het dan ook heeten mag. U hadt ze moeten zien, mijnheer. Noch vleesch noch visch. Zij hadden een hoed op en een boordje aan, maar ze stonken naar drank en voerden een taaltje om van te ijzen. Toen ik zei wat die kerel zich vermeten had mij toe te voegen, toen lachten zij en beweerden dat zoo iets in een werkmansmond niets te beteekenen had. De eene verklaarde dat ‘gezel Dupont’ met oude hoer slechts bedoeld had, dat ik wel eens zanik. En de andere klopte mij brutaalweg op den schouder en gaf mij den raad eieren voor mijn geld te kiezen. Drie weken lang heb ik nog weerstand geboden, maar toen moest ik wel toegeven, want ik had twaalf liftjes in de maak voor den aannemer van het Hotel de l'Europe, met een strafclausule van vijftig frank per dag voor te late levering. En nu zitten wij nog steeds met dien Dupont en komen nooit weer van hem af. Zij praatte hoe langer hoe zachter, wierp af en toe een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blik in de werkplaats, en bracht de laatste zinnen in een gelispel uit, dat haast niet te verstaan was. Nadat Bohrmann haar een poos had laten droomen, vroeg hij of de firma niet te klagen had van slapte. - Dat gaat wel, mijnheer, verzekerde zij. Wij hebben tegenwoordig nog al werk, maar er wordt te weinig aan verdiend. Wij hebben een staande machine die te veel stoom verbruikt, en die riemtransmissie naar de werkplaats is veel te sleetsch en zou geëlectrificeerd moeten worden. Maar ik kan niet, ik kan waarachtig niet meer met dat been, en dan al dien last. Was mijn broer maar wat flinker, dan zou ik het nog wel aandurven. Maar u begrijpt, mijnheer, ze noemen hem Piet in de plaats van meester. Ik zou onze zaak wel willen overdoen of ze omzetten in een vennootschap, indien ik een paar flinke menschen met kapitaal kon vinden. Als het goed aangepakt wordt, dan is hier veel geld te verdienen, verzekerde zij met een overtuiging, die aanstekelijk werkte. Bohrmann stond op. - Mevrouw Lauwereyssen, sprak hij met nadruk, ik dank u voor uw zeer interessante inlichtingen. Op het omzetten van uw zaak, in een naamlooze vennootschap of zoo, kom ik eventueel later misschien wel eens terug, want ik heb veel vrienden. - O ja, mijnheer, denk daar nog eens over. Ik zou u zeer dankbaar zijn en uw vrienden zouden een goede zaak doen, daar kunt u staat op maken. Maar u moet er zelf ook wat aan verdienen, hoor. Zoudt u ons de eer niet willen aandoen het ambt van commissaris te aanvaarden? - Wij zullen zien, lachte Bohrmann tegemoetkomend. Maar eerst moet mijn studie in 't licht. Ik zal zoo vrij zijn u over een paar dagen het eerste hoofdstuk te komen voorlezen. U kunt zelfs een voorraad exemplaren krijgen van het nummer van het Wereldtijdschrift, waarin spraak zal zijn van de firma Lauwereyssen. Bent u iederen ochtend te spreken, mevrouw? - Natuurlijk wél, mijnheer, antwoordde 't mensch. Waar zou 'k heen gaan met dat been? O God, daar hadt je 't weer. Telkens dat been. - Goed, zei Bohrmann. Dus tot Maandag. - Hoe gauwer hoe liever, verzekerde zij. En nu krijgen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijn vrienden hun dagelijksch kluifje, want ze komen van heinde en verre en zitten hun tijd af te wachten. Dag, heeren! Na een laatsten groet verlieten wij 't kantoor en nadat meester Lauwereyssen ons tot aan de poort had gebracht, werkten wij ons tusschen de lieve dieren door en bereikten de straat, waar ons van aan den overkant een groet werd toegezonden door dikke Jeanne, die waarachtig voor haar venster zat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.Toen ik na den middag op kantoor kwam, zat Bohrmann al aan zijn bureau, en ik zag dadelijk dat hij goed gehumeurd was. - Wij moeten direkt de studie voor Lauwereyssen schrijven, verklaarde hij, want dat wordt een zaak, een fameuze zaak, dat zal je zien. Jammer dat het morgen Zondag is en dat wij tot Maandag moeten wachten om er heen te gaan. In acht en veertig uur tijd gaat er soms heel wat om in zoo'n hoofd. Ze voelen iets en gaan zitten denken als iemand die zijn geweten onderzoekt. En opeens heb je daar het dwaallicht van den twijfel, dat uit de nevelen opstaat. Het glimt en danst, het wil niet blijven, maar het wil niet weg. Ze kunnen er niet af komen, ook niet als je ze helpt. Honderden malen heb ik patiënten bijgestaan in hun strijd, met al de kracht die ik putte uit de kans om een zaak af te sluiten, maar te vergeefs. De twijfel bleef ons steeds de baas. Als hij eenmaal opdoemt, blijft hij spoken tusschen jou en je klant en je gaat dan beiden naar hem slaan, hoe langer hoe wilder, tot alles wat je opgebouwd hadt in duigen valt. Dan krijg je de bittere beleefdheid, de laffe hartelijkheid, die 't scheiden voorafgaan, en een oogenblik later sta je om den hoek je ledige handen te bekijken. Nu, vooruit maar, de Mattos. Vooruit, jongen. Geef maar hoog en breed op van prima keukenliften, degelijke afwerking, voorhistorische betrouwbaarheid, knappe leiding van mevrouw Lauwereyssen, menschlievendheid van haar broer, en meer van dien aard. Onder ‘marbreries’ vindt je in de lade een studie, waaruit je een en ander kan overnemen. Ze begint met: ‘De tous les matériaux de Farchitecture, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
le marbre est certes celui qui offre les plus admirables ressources au prodigieux et inépuisable thème de la décoration.’ Vervang marbre maar door fer, want die zin valt overal in den smaak, en wat er op volgt ook. Alleen zit er aan die Hitjes weinig decoratie, geloof ik. Kijk dan maar liever onder piano's. Die korte getijpte studie. Juist, dat is ze. Nu, daar kan je een en ander uit overschrijven. Maar je vervangt De Peuter telkens door Lauwereyssen en piano's door keukenliften. Van prachtigen klank spreek je natuurlijk niet en 't massief ebbenhout laat je ook weg. Maar de lange zinnen kan je ongerept laten. Ik zal ze rood onderstrepen. Wij moeten echter voor moeder Lauwereyssen een inleiding en een slot maken, en alles moet over een uur klaar zijn, want ik moet om vier uur naar de club om te kegelen. Schrijf maar even op. Hij begon in de directiekamer op en neer te loopen. - Eerst de titel. Zet maar: ‘Moderne keukenliften van Belgische fabricage’. Of liever: ‘Het uitwijken der fabrieken in verband met de duurte van den grond in 't Centrum van Brussel’. Nou, laat ‘modern’ staan, want dat maakt altijd opgang, vooral bij ouderwetsche menschen. Dus: ‘Het uitwijken der moderne fabrieken’ enzoovoort. En nu ga je aan den gang: ‘De vreemdeling die door 't centrum van Brussel slentert en die, verdoofd door de drukte en de herrie, ergens bij de Beurs op een bank gaat uitrusten, vermoedt zeker niet dat er vlakbij nog een fabriek in werking is, die niet moet onderdoen voor die van het Waalsche land of van het Ruhrgebied. Hij verbeeldt zich nu eenmaal dat het centrum van die weelderige stad alleen uit hotels, koffiehuizen, patisserieën en parfumeriewinkels bestaat en dat er geen plaats meer is voor volgelingen van Pluto, voor menschen met zwarte gezichten, die met vuur en ijzer spelen. Lezer, die vreemdeling heeft het mis. Wel zijn de meeste constructeurs uit het centrum verjaagd door de belastingen en hebben met hun zwart volkje de wijk moeten nemen naar een of ander veilig oord, waar ge voor een appel en een ei nog eens een lekker stuk grond kunt koopen, maar toch zijn niet allen heengegaan... Eén althans heeft stand gehouden, en wel een die een nadere kennismaking overwaard is. Kent gij de rue de Flandre, lezer? Zoek daar dan maar eens naar een fabriek, een echte moderne smederij, waar nog gevijld, geboord en gedraaid wordt en waar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beukende voorhamers donder en bliksem in 't leven roepen. Gij staat daar zoo beteuterd, lezer. Niets gevonden? Kom dan maar mee. Ziet ge dat uithangbord? Pieter Lauwereyssen, Meestersmid. Loop die gang gerust door, want er liggen voetangels noch klemmen. En breng den volgenden keer een kluifje meb voor de beschermelingen van Mevr. Lauwereyssen, want die beesten beelden zich in dat zoo'n lezer even goedhartig is als 't vrouwtje. O, Vereeniging van Dierenbescherming, wees mij genadig, en zend nu geen fanfarecorps naar de rue de Flandre, want zij zou het mij nooit vergeven, indien zij wist dat ik schuld had aan 't ruchtbaar maken van hare barmhartigheid. ‘Zoowat veertig jaar geleden begon meester Lauwereyssen, die tot dusver het smidsvak slechts in 't algemeen beoefend had, zich toe te leggen op het vervaardigen van keukenliften, een specialiteit die geleidelijk door hem tot den hoogsten trap van volmaking opgevoerd werd.’ - Nu volgt de studie over die pianofabriek, en dan een slot. Schrijf maar op: ‘Lezer, gij hebt nu een hoekje van Brussel bezocht, waarvan gij het bestaan niet vermoed hadt, en gij zijt ons dankbaar, niet? Want geen gids ter wereld, ook niet het reisbureau Oriënt, dat anders van aardige hoekjes wel wat afweet, had er u ooit heengebracht. En vertel nu maar gerust aan vrienden en kennissen, aan alle aannemers, architecten en hotelhouders, dat daar, en niet elders, in alle stilte en zonder reclame, de beste keukenliften vervaardigd worden.’ 's Maandags ochtends las Bohrmann de studie vluchtig over, haalde er nog een paar piano's uit, deed mij de velletjes opbergen in mijn tasch, en nam mij mede naar een donkere straat bij de beurs, waar Piepers woonde. - Loop die trap op, tot je heelemaal boven bent, zei Bohrmann. Zes hoog. Klop aan de eerste deur links, en zeg aan Piepers dat hij beneden komt met zijn toestel en twaalf platen. Als hij zich niet genoeg haast, beloof hem dan een borrel. Er werd opengedaan door een man die pas uit bed kwam, want hij stond op zijn sokken en trok zijn bretellen vaster aan. Zware zakken hingen hem onder de oogen en hij was magerder dan eenig andere man dien ik ooit te voren gezien had, Wilkinson niet uitgezonderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Kom binnen, geeuwde Piepers, ik ben zoo klaar. Bohrmann's fotograaf bewoonde een grooten zolder met één enkel dakvenster en dan nog wel van rood glas, waardoor alles er uitzag als bloed: Piepers zelf, zijn bed, zijn kleerkast en al zijn verdere rommel. Op een tafel stond een keteltje en een spirituslamp, een droogrek voor negatieven en eenig vaatwerk, dat nog afgewasschen moest worden, terwijl de muren bedekt waren met afdrukken van talrijke clichés. - Dat ellendige afwasschen, mompelde Piepers, met een moedeloozen blik op zijn stilleven. Hij slurpte een laatste kliekje koffie op, deed een boordje en een das aan, daarna zijn schoenen en sleepte eindelijk een zwaar toestel met drievoet uit een hoek te voorschijn. Hij keek het ding aan en geeuwde weer. - 't Is pas kwart over negen. Hij moet een dikke aan de lijn hebben. U bent zeker zijn bediende? vroeg hij, mij van terzij aankijkend. Voor 't eerst van mijn leven deed dat ‘bediende’ mij onbehaaglijk aan. - Pardon, wees ik terecht, ik ben secretaris en hoofdredacteur van het Wereldtijdschrift. En pas had ik dit gezegd of ik besefte in welke mate Bohrmann's lijmen in mijn magere persoonlijkheid reeds had ingevreten. Piepers stak nu zijn hoofd door een draagriem, als een vaandrig, en lichtte gedecideerd zijn toestel van den grond, zoodat zijn linker schouder onder de vracht dadelijk een eind wegzakte. - Dat geeft géén viervoudige zekerheid, merkte ik op. U moet er bij Lauwereyssen een U-ijzertje tegenaan laten klinken. - Waar tegenaan? vroeg Piepers. - Tegen uw sleutelbeen, zei ik, want ik wilde dat ‘bediende’ maar dadelijk vereffenen. Mevrouw Lauwereyssen werd in haren zetel verrast, terwijl zij doende was een ruigen apostel te verbinden, die op drie pooten stond. - Dag, heeren, groette zij onder het zwachtelen, er scheelt iets aan zijn poot. Ik geloof dat onze halfwas er een stuk ijzer tegen aangegooid heeft, omdat ik hem dat bonnetje voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schuurpapier heb doen halen, want die slungel deed al te bekommerd, toen ik hem naar den apotheker zond om vaseline en een zwachtel. Zoo'n onschuldig beest! Zoo, dat is al weer in orde. Pieter, laat hem even uit. En meester Lauwereyssen nam den hond in ontvangst, die zich inspande om zijn poot van 't verdachte doekje te bevrijden. - En uw studie, mijnheer? Hebben mijn arme liftjes u werkelijk kunnen bezielen? vroeg zij vriendelijk. - Sta mij toe dat ik eerst en vooral naar den toestand van uw been informeer, mevrouw, want ik heb waarachtig gedroomd dat er eenige beterschap was ingetreden, sprak Bohrmann deelnemend. Die woorden deden het dikke mensch stralen van genoegen. - O, mijnheer, hoe aardig van u! U houdt mij toch niet voor den gek, hoop ik? Nu, ik moet erkennen dat uw bezoek mij geen ongeluk heeft bij gebracht, hoor, want sedert gisteren kan ik iets beter loopen, dunkt mij. En zij betastte lachend het kranke been, als om te voelen of de beterschap aanhield. - Mijnheer is mijn fotograaf, zei Bohrmann, met zijn duim over zijn schouders naar Piepers wijzend, die zijn wapens had afgelegd. Ik heb hem doen medekomen omdat de studie geïllustreerd moet worden. Mijn secretaris zal nu eerst den tekst voorlezen, want het is niet onmogelijk dat u hier of daar iets wenscht te veranderen. Ik zal u maar vast waarschuwen dat het stuk niet van technischen aard is, mevrouw. Technische dingen zijn te droog en in onzen tijd haast niet meer te verteren. Het is veeleer een intermezzo, dat ingelascht zal worden tusschen twee drogere hoofdstukken en dat voor doel heeft van hoog tot laag de aandacht op uw verdienstelijk streven naar volmaking in de liftenfabricage te vestigen. Lang genoeg hebben wij ons koest gehouden en lijdzaam toegekeken, terwijl gewetenlooze concurrenten, meestal onbeholpen nieuwelingen in 't vak, in ministeries en zoo het vet van de soep schepten en dan nog een praats maakten als werd hun onrecht aangedaan. Maar nu is 't genoeg. Schitterend treedt de waarheid naar voren en geen booze macht die haar nog stuiten kan. En eens te meer zal het Wereldtijdschrift | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen een baanbreker geweest zijn. Vooruit, mijnheer de Mattos. Terwijl Bohrmann sprak, had ik de studie uit mijn tasch gehaald en de volgorde der velletjes nog eens nagekeken, zoodat ik, bij 't eerste signaal van mijn patroon, dadelijk inviel. - Het uitwijken der moderne fabrieken in verband met de duurte van den grond in 't centrum van Brussel. - Zoo is het precies, lispelde mevrouw Lauwereyssen. - De vreemdeling die door 't centrum van Brussel slentert en die, verdoofd door de drukte en de herrie, ergens bij de Beurs op een bank gaat uitrusten, vermoedt zeker niet dat vlakbij nog een fabriek in werking is, die niet moet onderdoen voor die van het Waalsche land of van het Ruhrgebied. Ik had gehoord dat mijn stem, bij 't lezen van den titel, weifelend en eenigszins gedempt had geklonken. In mijn rug voelde ik de kilte van de machtige schaduw die Bohrmann in 't kantoor wierp en voor mij glom de aureool van moeder Lauwereyssen, die, met dien broer en dat been op sleeptouw, jaar in jaar uit, tegen den storm bleef optornen. Echter, naar gelang ik vorderde, werd mijn stem vaster, want ik besefte dat ik voor mijn brood las, en ik galmde ‘Ruhrgebied’ uit, alsof ik er jaren gewoond had. - Neem mij niet kwalijk dat ik u even onderbreek, mijnheer, sprak opeens de belanghebbende, met een blos als een meisje van twintig jaar, maar doelt u hier op onze smederij? - Zeker, mevrouw, bevestigde Bohrmann, U hebt er toch niets op tegen, hoop ik? - Maar, mijnheer, zei de vrouw schuchter, u kunt onze werkplaats, dunkt mij, toch niet vergelijken met die groote fabrieken, zooals dinges... - Kom, kom, geen praatjes, onderbrak Bohrmann streng. Overdreven bescheidenheid. Misplaatste bescheidenheid, zou ik haast zeggen. Er wordt hier goed werk geleverd, van 't allerbeste werk, is 't niet? - Jawel, beaamde 't mensch, dat met een strakken blik haar lange loopbaan overzag en tevens die van haar broer, onze liftjes worden goed afgewerkt, dat is wel waar... - Nou, daar heb je 't al, lachte Bohrmann. Onze vergelij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
king slaat alleen op de kwaliteit van 't werk en niet op het aantal werklieden, noch op het kapitaal. Vooruit, mijnheer de Mattos! En ik begon weer: -Hij verbeeldt zich nu eenmaal dat het centrum van die weelderige stad alleen uit hotels, koffiehuizen, patisserieën en parfumeriewinkels bestaat, en dat er geen plaats meer is voor volgelingen van Pluto, voor menschen met zwarte gezichten, die met vuur en ijzer spelen. Lezer, die vreemdeling heeft het mis. Wel zijn de meeste constructeurs uit het centrum verjaagd door de belastingen en hebben met hun zwart volkje de wijk moeten nemen naar een of ander veilig oord, waar ge voor een appel en een ei nog een lekker stuk grond kunt koopen, maar toch zijn niet allen heengegaan. Eén althans heeft stand gehouden, en wel een die een nadere kennismaking overwaard is. Kent gij de rue de Flandre, lezer? - Maar, mijnheer, waagde mevrouw Lauwereyssen, wat zal men op het... hoe zei u ook weer... op het Departement van Nijverheid wel denken? Onze zaak is daar totaal onbekend, en nu opeens zoo'n beschrijving in een Wereldtijdschrift! - Wat zij zullen denken, mevrouw? Dat weet ik niet. Maar ik weet wel dat ze vreeselijk in de war zullen zitten. Zij zullen merken dat wij haar op de tanden hebben en vast besloten zijn voortaan van ons af te spreken, wat u jaren geleden reeds had moeten doen. Vooruit, mijnheer de Mattos. Ik sloeg weder aan: - Zoek daar maar eens een fabriek, een echte moderne srpederij, waar nog gevijld, geboord en gedraaid wordt en waar de beukende voorhamers donder en bliksem in 't leven roepen. Gij staat daar zoo beteuterd, lezer. Niets gevonden? Kom dan maar mee. Ziet gij dat uithangbord?... Pieter Lauwereyssen, Meestersmid. - Groote goedheid, met naam en al! zei 't mensch weer, met een hand voor den mond. - Ja, bevestigde Bohrmann, met naam en al. En hij gebood mij door te zingen. - Loop die gang gerust door, want er liggen voetangels noch klemmen. En breng den volgenden keer een kluifje mee voor de beschermelingen van mevrouw Lauwereyssen, want | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die beesten beelden zich in dat zoo'n lezer even goedhartig is als 't vrouwtje. O, Vereeniging voor Dierenbescherming, wees mij genadig, en zend nu geen fanfarecorps naar de rue de Flandre, want zij zou het mij nooit vergeven, indien zij wist dat ik schuld had aan 't ruchtbaar maken van hare barmhartigheid. - Maar, mijnheer, wierp zij zwakjes tegen, zoo iets kan toch niet gedrukt worden, dunkt mij... Ik zweeg en keek op. De toespeling op haar straathonden had de dikke vrouw in beroering gebracht. Zij liet nu hare kuit met vrede, omklemde de leuning van haren stoel en neeg voorover, naar mij toe, opdat geen woord van hetgeen volgen moest haar zou ontgaan. Het eerbetoon dat zoo onverwachts over haar uitgestort werd, bracht haar blijkbaar een geur als van bloemen en wierook en 't was haar aan te zien, dat zij zich voelde opleven als een versleten mensch die, na jarenlange plichtsbe-trachting, eindelijk door vrienden of buren toch eens gehuldigd wordt. - Doorlezen, klonk het achter mijn rug. - Zoowat veertig jaar geleden begon meester Lauwereyssen, die tot dusver het smidsvak slechts in 't algemeen beoefend had, zich toe te leggen op het vervaardigen van keukenliften, een specialiteit die geleidelijk door hem tot den hoogsten trap van volmaking opgevoerd werd, zoodat wij in geweten kunnen verklaren dat de werkplaats van Pieter Lauwereyssen op 't oogenblik niet alleen een van de oudste, maar tevens de degelijkste keukenliftenfabriek van ons land is. Hij zelf is een wroeter en staat nog den ganschen dag bij zijn menschen in de werkplaats, zoodat niets aan zijn vorschenden blik ontsnapt. Het werk gaat hier niet af op bazen die maar raak doen, zooals dat in de meeste fabrieken het geval is. Neen, lezer, er wordt hier geen nagel geklonken, geen sluitring gemonteerd, zonder dat meester Lauwereyssen gewikt, gewogen en goedgekeurd heeft. Met dat al een gouden hart, een ware vader voor zijn nederige helpers... - Ja, waarachtig, lispelde 't mensch, dat goedkeurend zat te knikken, een gouden hart heeft hij. Spijtig genoeg dat die schobbejakken er zooveel misbruik van maken. Was hij maar wat harder! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-... die dan ook beseffen, viel ik in, dat Lauwereyssen's fabriek een waar industrieel paradijs is. Wie er eenmaal werkt gaat niet meer weg, zoodat dezelfde menschen reeds jarenlang dezelfde taak verrichten en zich geleidelijk hebben opgewerkt tot een weergalooze bedrevenheid. Het mag dan ook gezegd worden dat Lauwereyssen's piano's... - Keukenliften, verbeterde Bohrmann kortaf. -... dat Lauwereyssen's keukenliften, hervatte ik als de bliksem, voor geenerlei verbetering meer vatbaar zijn. Ligging en indeeling van de fabriek zijn alleszins merkwaardig. Men gelieve te bedenken dat de grond, hier in 't centrum, ontzaglijk duur is en dat daarom van iederen vierkanten voet partij getrokken moest worden. Links staan de smeden en draaiers, rechts de bankwerkers en monteurs, terwijl de kantoren en de technische afdeeling, die onder de leiding van mevrouw Lauwereyssen staan, in een afzonderlijk gebouwtje zijn ondergebracht. - Maar, mijnheer, zei 't mensch, dat geheel bedwelmd scheen te zijn en nog slechts slapjes tegenspartelde, om nu ook mijn naam zoo maar te vermelden, dat is nu toch een beetje... - Lezer, vervolgde ik, gij hebt nu een hoekje van Brussel bezocht, waarvan gij 't bestaan niet vermoed hadt, en ge zijt ons dankbaar, niet? Want geen gids ter wereld, ook niet het reisbureau Oriënt, dat anders van aardige hoekjes wel wat afweet, had er u ooit heengebracht. En vertel nu maar aan vrienden en kennissen, aan alle aannemers en architecten, dat daar, en niet elders, in alle stilte en zonder reclame, de beste keukenliften vervaardigd worden. Ik bracht de slotakkoorden aandoénlijk en zangerig uit, met lange rustpunten bij de komma's en forte's op ‘daar’, ‘elders’ en ‘beste’. Na ‘vervaardigd worden’ viel een stilte in, die mij koud maakte, iets als 't zwijgen in de kerk onder de nuttiging. De eerste die geluid gaf was mevrouw Lauwereyssen. Zij scharrelde overeind, maakte de deur van de werkplaats open, en gilde den naam van haar broer met een kracht, die den man dadelijk van zijn werkbank haalde. - Je moet even luisteren, Pieter, want ik ga iets voorlezen, verklaarde zij geheimzinnig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meteen nam zij mij de beschreven velletjes uit de hand en maakte haren bril schoon, terwijl de meester-smid zijn schamel hoofd ontblootte en zeer handig een pruim uit zijn mond haalde, die hem onder 't spreken had kunnen hinderen. - Een althans heeft stand gehouden... Neen, dat is 't begin niet, zei mevrouw Lauwereyssen, die overmand werd door de losse velletjes. - Zal ik u even helpen, mevrouw? En Bohrmann maakte zich meester van de studie, rangschikte de blaadjes, stelde ze mij weder ter hand en gebood mij 't heele ding, ter eere van den meester-smid, ten tweeden male voor te dragen. - Pas op voor de piano's, fluisterde hij. Aangezien ik den tekst nu bijna uit het hoofd kende, las ik de studie ditmaal niet alleen zonder één enkele piano, maar met evenveel pathos als droeg ik de ‘Overwintering der Hollanders op Nova-Zembla’ voor. Je zag den vreemdeling slenteren, de honden kluiven en de constructiewinkels in een jammerlijken optocht het centrum verlaten om de Vaal over te trekken. - Nou, Pieter, hoe vindt je dat? vroeg mevrouw Lauwereyssen, nadat ik, met de overtuiging van een profeet, nog eens beweerd had dat daar, en niet elders, in alle stilte en zonder reclame de beste keukenliften vervaardigd werden. De meester - smid wierp een moedeloozen blik op de technische mestvaalt, keek van daar naar Bohrmann en eindelijk naar zijn eigen figuur, dat hij probeerde op te luisteren door aan zijn verwaaide snor te draaien. Zijn mangel aan geestdrift ergerde zijn zuster geweldig, dat kon je zien. - Is het niet gewoon prachtig, Pieter? vroeg zij. Zeg dan toch eens iets, man. Jij bent toch de hoofdfiguur. De toegesprokene deed zich blijkbaar geweld aan om er wat op te vinden en na zijn broek te hebben opgetrokken, gaf hij bescheiden als zijn meening te kennen, dat er bij de Beurs geen banken stonden. Er volgde een ontzettend moment, 's Mans verklaring bleef in 't kantoor hangen als een donderwolk, hoe vernietigend zijn zuster hem ook aankeek, en ik verwachtte dat er iets barsten zou, iets dat de paradijslucht zou verpesten, die onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't voorlezen uit onze heerlijke studie was opgestegen. In al haar afschuwelijkheid stond de waarheid in ons midden. - Maar Pieter toch, klonk het eindelijk zacht verwijtend, uit den mond van de technische afdeeling, wat komt er dat nu op aan? En zij wierp ons een blik toe, waarin te lezen stond dat hij wel een broer van haar was, maar dat zij 't niet helpen kon. - Mijnheer Lauwereyssen moet dadelijk zijn zin krijgen, sprak Bohrmann vaderlijk. Verander de bank in een terras, mijnheer de Mattos. Mevrouw, onze chef-redacteur heeft het woord bank gebruikt omdat bank het meest klassiek en dichterlijk is, wanneer er uitgerust moet worden. Maar een terras is praktisch net zoo goed, misschien nog beter, want daar kan men niet alleen uitrusten, maar tevens een biertje drinken. Eerst lachte de leelijke fotograaf, die tot dusver zijn tijd volkomen geluidloos had zitten af wachten en dadelijk daarop werd de atmosfeer verder gereinigd door een hartelijken lach van moeder Lauwereyssen zelf. Ik oordeelde het wenschelijk nu ook op mijn beurt iets te doen, en bootste zoo goed mogelijk de grimas na, die door mijn politieken vriend gemaakt werd telkens als hij zijn toehoorders wilde doen denken dat hij lachte. Je weet wel, die man waar ik in den nacht van mijn kennismaking met Bohrmann achteraan had geloopen. Ons trio bracht mijn patroon een verdiende hulde: Piepers met zijn verstikt gegichel, mevrouw met haar vol geluid en ik met mijn lachtrek naar hem toegekeerd. Alleen meester Lauwereyssen lachte niet, maar wierp af en toe een blik in de werkplaats, als vreesde hij dat zijn menschen er iets zouden merken. Toen Bohrmann dacht dat de meester-smid voldoende geisoleerd was, vroeg hij of hij verder op de redactie nog iets aan te merken had. - Och, zei de man, 't kan mij weinig schelen, maar ik zou liever niet zeggen dat zij zwarte gezichten hebben, want als zij 't ooit te lezen krijgen, dan zal je wat zien. En hij keek zijn zuster aan alsof hij haar reeds bij voorbaat beteekende dat zij 't dan maar moest opknappen. - Mijnheer doelt zeker op de passage waarin het heet dat de meeste constructeurs met hun zwart volkje de wijk heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben moeten nemen en zoo voorts? vroeg ik zoo bescheiden mogelijk. - Juist, mijnheer, zei de dankbare smid. Maar ik dacht dat er zwarte gezichten stond, in plaats van zwart volk. Ze zullen beweren dat wij ze voor negers schelden, begrijpt u? - Mijnheer de Mattos, sprak Bohrmann terechtwijzend, alsof ik het tegendeel had gezegd, de opmerking van meester Lauwereyssen is volkomen gegrond. Zwart volkje is wel iets heel anders dan zwart volk, want die ‘je’ maakt er een compliment van, maar ze zouden het niet begrijpen. Laten wij geen paarlen voor de zwijnen gooien en verander dat ‘zwar-te’ in een ‘werkzaam’ volkje. Of laten wij zeggen, in een ‘kranig’ volkje, want werkzaam is te slaafsch, terwijl kranig insluit dat zij er flink uitzien, bang zijn voor niemand en dikke spierballen hebben, dikkere spierballen dan de werklieden van eenig ander land. Ik corrigeerde dadelijk mijn tekst en dacht dat de onzalige smid nu definitief ingedijkt was. Maar ik had het mis, want toen mijn patroon hem manmoedig de vraag stelde of hem soms nog iets anders was opgevallen, toen zei de vent waarachtig weer, dat er al heel wat de werkplaats verlaten hadden. -Liftjes, meester Lauwereyssen? vroeg Bohrmann. De studie kan natuurlijk aangevuld worden met allerlei statistische gegevens, stelde hij gerust. - Neen, mijnheer, werklieden, zei de smid. Bohrmann keek ons aan, of soms iemand 't orakel verklar ren kon. - Wat bedoelt eigenlijk uw geachte broeder, mevrouw? vroeg hij, sprekend als van een doofstomme of voor zijn minst als van iemand die de landstaal niet machtig was. - Wel ja, zei de smid, nederig, maar volkomen bedaard, er staat toch in dat wie hier eenmaal werkt nooit meer weggaat. Nu, dat is niet waar. En zich tot zijn zus wendend: - Je weet immers wel dat die rooie Wauters pas drie maanden geleden opgedonderd is. En 't zou mij verwonderen indien onze halfwas de volgende week nog terugkwam, want hij steekt zijn tong naar je uit, en loopt iets te zingen van schuurpapier en bonnetjes. Mij dunkt dus... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 't Is goed, Pieter, ga jij maar weer aan je werk, onderbrak hem mevrouw Lauwereyssen, die zich dood schaamde onder Bohrmann's blik. De meester-smid liet zich niet bidden, maar maakte zich dadelijk op, met pet en pruim, om het veege lijf achter zijn werkbank in veiligheid te brengen. - Neem het hem niet kwalijk, mijnheer, verontschuldigde zijn zuster, maar hij begrijpt die dingen niet zoo. Dat ellendig been begint weer te steken. Ik zal op hoop van zegen nog een laatste potje wonderzalf van de Abdij gebruiken en als dat opgesmeerd is, dan weet ik er waarachtig niets meer op. Na hare kuit even bevoeld te hebben, vervolgde zij: - Het stuk is prachtig. Mooier dan eenige mij bekende studie of beschrijving, en ik moet u dan ook mijn compliment maken, mijnheer. Nu mijn arme broer ook eens wat gezegd heeft, zult u beter begrijpen in wat voor toestand ik mij hier bevind. En toch moet de winkel loopen, ziet u. Terwijl zij praatte had Piepers, op een wenk van Bohrmann, zijn toestel weer over zijn schouder gehangen en was de werkplaats ingegaan, 't wanhopige mensch bij ons beiden achterlatend. - Mevrouw, sprak Bohrmann nu, het doet mij genoegen dat de studie u bevalt en eerlijk gezegd, vind ik het zelf ook een mooie brok, die in de handelswereld en in de onderscheidene Departementen ongetwijfeld opgang maken zal. Wij zullen een zeker aantal exemplaren van het nummer waarin het wordt opgenomen voor u meedrukken en die kunt u krijgen tegen den kostenden prijs. Bij ieder exemplaar krijgt u een band van het Wereldtijdschrift, zoodat de dingetjes onder onze vlag de wereld ingaan, ook al worden zij door u verzonden. De geadresseerde vermoedt natuurlijk niet dat het nummer door u op hem is losgelaten en hij veronderstelt dat onze administratie komt kloppen om een abonnement of een advertentie. U hebt het bijvoorbeeld op een aannemer voorzien, die een groot gebouw moet optrekken waarin liftjes te gebruiken zijn. Nu, dan schiet u ten gepasten tijde eenvoudig een exemplaartje onder onzen band op hem af. En terwijl de goeie man er zich suf over denkt, aan wien hij de bestelling geven zal, pats! daar valt me die prachtige beschrijving van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uw modelsmederij als een bom te midden van de bestekken en begrootingen van uw radelooze concurrenten. Hij trok zijn stoel dichter bij de mestvaalt, zoodat hij nu naast haar kwam te zitten, klopte haar hartelijk op den schouder en kreeg een kaart uit zijn zak, die hij op de schrijftafel nederlegde, nadat hij eerst een stapeltje rommel had opgeruimd. - Zet uw bril nu maar eens op, mevrouw, want het is waarachtig de moeite waard. Het mensch gehoorzaamde gretig en las: SPECIAAL TARIEF
- Zooals u ziet, mevrouw, kunt u zooveel exemplaren krijgen als u wilt. Het zetwerk is dan toch gemaakt en als de drukker eenmaal aan 't trekken is, dan komt het er op een paar riem papier niet op aan. Zijn stem was toonloos geworden en ik onderschepte opeens een blik als van een kat op een vogel. - Word nu vooral niet te lekker, hoor, vervolgde Bohrman, en neem er niet te veel. Mij dunkt dat u aan honderd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duizend exemplaren wel genoeg zult hebben, vindt u ook niet, mevrouw? Het mensch keek de cijferladder nog steeds na. Reeds een paar keer was haar vinger tot in de buurt van 500 afgedaald, doch telkens door de steeds hooger wordende prijzen automatisch weer naar boven gejaagd. Haar poot scharrelde nu rond tusschen 50.000 en 5000 en kwam eindelijk in de buurt van 20.000 tot rust. - Honderd duizend exemplaren, mijnheer de directeur, wat zou ik met zoo'n voorraad in Godsnaam beginnen? vroeg zij angstig. - Ja, zei Bohrmann, voor mijn part hoeft u er heusch zooveel niet te nemen. Hoe minder hoe liever, zou ik haast zeggen. Maar in uw eigen belang zie 'k mij verplicht u den raad te geven de kans te baat te nemen, mevrouw. Laten wij even kijken. Hoeveel aannemers zijn er wel in ons land? Nemen wij zes duizend. En minstens evenveel architecten. Plus zoowat vijf duizend gemeentehuizen, waar uw liftjes dossiers kunnen vervoeren, maakt zeventien duizend. Dan een tien duizend hotels, samen zeven en twintig duizend. Nemen wij nu verder aan dat er slechts dertig duizend particulieren zijn die huizen bewonen welke voor 't gebruik van uw liftjes in aanmerking komen, dan krijgt u al een totaal van zeven en vijftig duizend. Dan het buitenland: Frankrijk, met zijn reusachtig aantal hotels, Nederland, dat zoo op comfort gesteld is, Zwitserland, mevrouw! Dit alles in de veronderstelling dat u niet bij de pakken wilt blijven zitten, doch werkelijk verlangend zijt uw smederij tot een wereldzaak op te werken. Met uw honderd duizend exemplaartjes kunt u op zijn best een paar jaar toekomen. Voor dat ze getrokken worden zal ik den datum uit het zetwerk doen wegnemen, zoodat uw voorraad nooit verouderen zal. En dan, hoe meer u er bestelt, hoe minder ze kosten. Nu, wat denkt u er van? Hebt u aan honderd duizend stuks genoeg? - Natuurlijk wel, mijnheer. U moet bedenken dat ik niet jong meer ben en dat ik gaarne de smederij zou óverdoen, zooals u weet. - Mij dunkt, lachte Bohrmann, dat uw tijdschriften in dat geval een van de mooiste posten van uw inventaris zullen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er werd even gezwegen. - Honderd duizend exemplaren, mompelde 't mensch, wat een geld zouden die niet kosten! En nogmaals daalde zij angstig de ladder af, vluchtend voor de grootere getallen, waar al die nullen aan vastzaten. Onderaan schrikte zij echter weer terug voor de wassende eenheidsprijzen en kroop daarom maar opnieuw naar de lagere prijzen toe, zoodat zij ten slotte toch weer boven bij de groote getallen terecht kwam. - Tien centimes, zei Bohrmann. En omdat u mij in vertrouwen verteld hebt van uw strijd en uw kommer, en dan van uw broer en van dat been, krijgt u ze voor negen en halven centime, want ik ben met u begaan. Maar u moet mij op uw woord van eer beloven er aan niemand iets van te zeggen, want voor geen geld ter wereld zou ik willen dat er iets van uitlekte op een van de Departementen, of bij den Board of Directors of the United States General Press Corporation. Onder 't praten had hij twee roode bonnetjes uit zijn zak gehaald en op beiden honderd duizend, negen en halven cen-time en den datum ingevuld. Hij stopte 't mensch daarop zijn vulpen in de hand en wees haar de stippellijn onder ‘de kooper’ aan, waar zij teekende. - Over 't omzetten van uw zaak in een naamlooze vennootschap hoop ik u spoedig eventueel nog nader te kunnen berichten, verzekerde hij. - Maar negen duizend vijf honderd frank is voor ons een heel bedrag, mijnheer, dat wij bezwaarlijk in eens kunnen betalen, verzekerde mevrouw Lauwereyssen. - Kom, kom, lachte Bohrmann, dat weet ik wel beter... Ik merk immers aan alles dat de firma Lauwereyssen er warmpjes in zit. Trouwens, klagers geen nood, pochers geen brood. - Nu ja, overwoog het mensch, niet zonder een zekere fierheid, als het moest zou ik er wel wat op vinden, want ik heb al andere karweien afgedaan. Maar wij hebben op 't oogenblik nog al wat geld in materiaal zitten en zijn dikwijls gedwongen krediet te geven aan onze klanten, begrijpt u? - Betaal dan maar de helft bij de levering, en verder in zes maandelijksche termijnen, stemde mijn patroon toe. En na de betalingsconditiën op de bonnetjes genoteerd te hebben: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- De studie wordt natuurlijk keurig geïllustreerd en ik neem de foto's voor mijn rekening. Clichés volgens gebruikelijk tarief. Piepers is waarachtig al aan 't werk! Gaat u niet mee kijken, mevrouw? Hij stopte een der bestelkaarten in zijn zak, stond op en maakte de deur van de smederij open. Meester Lauwereyssen had post gevat in 't midden van de werkplaats, met een moker op den schouder, en omringd door zijn heele personeel, zijnde de negen knechts en de halfwas. Als pauwen zoo trotsch stonden zij daar, roerloos, het hoofd in den nek, de handen op de heupen en star in de richting van Piepers kijkend, die onder zijn doek zat, en van wien alleen de magere beenen nog zichtbaar waren. Een dikke monteur stroopte nog gauw even zijn mouwen op, stak dan zijn handen opnieuw in zijn zijde en spande zich geweldig in om zijn spierballen op zijn voordeeligst te doen uitkomen. 't Was ongetwij feld een van de zaligste oogenblikken van hun leven en het was hun aan te zien dat ze bereid waren te poseeren tot den jongs ten dag, zonder te mopperen. Zij dorsten hun oogen niet meer dicht knijpen, al zat er nog geen plaat in het toestel, en de arme halfwas, die door de ouderen naar achter was verwezen, deed zijn uiterste best om op zijn teenen te blijven staan, want hij was iets korter dan de anderen. Alleen Lauwereyssen zelf, die nochtans met zijn voorhamer in 't centrum stond en aldus de spil van 't geheel vormde, hield zich minder kranig dan zijn menschen en was er niet in geslaagd de moedeloosheid geheel van zijn gezicht te wisschen. Met zijn afgematte oogen en zijn hangenden knevel stond het mannetje daar, knikkend onder zijn zwaren moker, als een nieuwe Christus onder zijn kruis. - Kijk toch niet zoo zuur, Pieter, en hou je hoofd recht, riep zijn zus, die ongetwijfeld de tegenstelling tusschen baas en werkvolk bij 't binnenkomen als een beleediging had gevoeld. - Wat zou men in de Departementen wel denken, fluisterde zij Bohrmann toe. En dan, 't zou voldoende zijn om de klanten af te schrikken, want hij kijkt als op een begrafenis. Lauwereyssen lei den zwaren hamer op zijn anderen schouder, streek zijn knevel op, vermande zich en slaagde er einde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk in een gezicht te zetten, dat nog wel niet zoo feestelijk was als dat van de anderen, maar dat er nu toch mee door kon. Piepers had zich intusschen van onder zijn doek uitgewerkt en wierp een laatsten blik op het ensemble. Nu de studie voorgelezen was, voelde ik mijzelf een groote nul. En de nabijheid van die zwarte menschen, die hard werkten voor hun brood, hinderde mij geweldig. Om mij een air te geven, liep ik dus statig op den fotograaf toe en vroeg hem losjes of het marcheerde. - 't Fotografeeren neem ik voor mijn rekening, voegde Piepers mij zachtjes toe. U zoudt intusschen uw laatste piano's kunnen uitzoeken, vindt u dat zelf ook niet? En zich zonder overgang tot mevrouw Lauwereyssen wendend: - Wij konden mijnheer wel een hoed opzetten, stelde hij voor, dan zou iedereen dadelijk zien wie de baas is. - Zeker, keurde de zuster goed, hij moet een hoed opzetten. En nog wel zijn hoogen hoed. Loop hem halen, Pieter. Hij zit in die kartonnen hoedendoos, achter mijn bed. - Och kom, verzette zich de meester-smid, maak nu niet zoo'n omhaal. Of ik een pet op heb dan wel een hoed, wat komt er dat nu op aan? - Niet op aan? herhaalde zijn zuster, die zeker aan de honderd duizend exemplaren en de maandelijksche termijnen dacht, waar Pieter nog niets van afwist. Als ik je nu zeg dat alles op het spel staat. Kom, Pieter, maak voort. Verkleed je maar heelemaal, want een hooge hoed staat niet met je werkpak. - Heeft hij soms geen decoratie? vroeg Bohrmann, toen de smid langs kwam. - Zeker wel, zei mevrouw Lauwereyssen. Hoe gek dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. Hij heeft een ridderkruis gekregen toen hij vijf en twintig jaar smid was. En Pieter naroepend: - Vergeet je decoratie niet. Ze ligt in de bovenste la van de waschtafel. Intusschen stond Lauwereyssen's lijfwacht nog zoo goed als onbeweeglijk en ik zag dat de dikke monteur met de uiterste voorzichtigheid een van zijn beenen plooide en gauw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
even zijn enkel krabde zonder uit zijn verticale houding te vallen. De smid had spoed gemaakt, want na een paar minuten kwam hij de wenteltrap af en vertoonde zich in zijn zwart pak, met zijn hoogen hoed op en een Belgisch lint in zijn knoopsgat. Zijn gelaatsuitdrukking was dezelfde gebleven, maar 't was nu toch een heel andere man. Piepers deed hem zijn oude plaats weer innemen en daar de moker nu niet paste bij den staatsierok, haalde hij een papieren rol van de mestvaalt, stopte hem die in de hand en gaf een stevigen werkman den zwaren hamer op. En toen, terwijl zij hun adem inhielden, werden zij na een laatste hocus-pocus van Piepers gefotografeerd, onder 't kloppen van hun elf harten. - Nu de smeden, zei Bohrmann, waarop Piepers dezelfde bende bij den blaasbalg en om het aambeeld opstelde en ze ten tweede male kiekte, ditmaal bij magnesiumlicht, waarvan de helsche schijn de menschen zichtbaar ontroerde. - Dat vuurwerk krijgt u ook gratis, verklaarde Bohrmann. En hij dreef het volk naar de draaibank toe, waar een derde foto werd gemaakt. - Nu de monteurs. Om niet steeds dezelfde gezichten te vertoonen, werden zij ditmaal met hun ruggen naar het toestel geplaatst, waarna Piepers in een ommezien klaar was met nummer vier. Daarna werd de werkplaats gefotografeerd zonder de menschen, toen de verticale stoommachine die de drijfkracht leverde, toen een oud diploma van een locale tentoonstelling, dat Piepers ontdekt had, toen een keukenliftje dat zoo goed als klaar was, toen de meester-smid moederziel alleen op een stoel, en daarna de technische afdeeling, zijnde 't hok van Mevrouw Lauwereyssen met de mestvaalt en den zetel. - Nu de chef van de technische afdeeling, zei Bohrmann. En hij maakte een buiging voor mevrouw Lauwereyssen. Toen haar zoo opeens werd aangezegd dat hare beurt gekomen was, keerde 't mensch zich met een hemelschen glimlach naar ons toe. - Mij in het Wereldtijdschrift opnemen, mijnheer? Dat meent u zeker niet? fluisterde zij. Doch toen de, schrale Piepers haar met zacht geweld in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouden zetel duwde, maakte zij de opmerking, dat zij dan eerst toch een beetje toilet moest maken. Nu, daar viel niets tegen in te brengen, want het was haar aan te zien dat zij den heeien dag in haar stofferig hok zat en bijna voortdurend met zalf en zwachtels goochelde. Na 't vermaken van haar been, veegde zij hare handen gewoonlijk aan haar jak af en daar hel stof van haar vreeselijke schrijftafel in 't vet bleef vastzitten, was haar bovenlijf met een grijze korst bedekt, waaronder hier en daar geen grond meer te bekennen was. Zij strompelde de trap op en bleef boven een tijdlang stommelen, maar toen zij dan eindelijk beneden kwam, kon ik mij nauwelijks weerhouden haar toe te juichen, want zij had den meester-smid met zijn hoogen hoed en zijn staatsiefrak de loef af gestoken. Zij zat in een zwartzijden kleed met gitten franjes en droeg om den hals een antieken gouden ketting met groot medaillon. Bij nadere beschouwing zag ik dat zij zich met zorg gekapt had, want om hare ooren bengelden krullen, die er niet geweest waren toen zij de trap was opgegaan. - Zie ik er nu beter uit? vroeg zij aan Bohrmann, niet zonder eenige behaagzucht. - Veel te mooi voor een technicus, verzekerde mijn patroon, die meteen de mestvaalt begon op te ruimen. - Zorg dat mijn papieren niet door elkaar raken, mijnheer, anders word ik er nooit meer uit wijs, zei 't mensch angstig. Stapels facturen, wissels, brieven, teekeningen, zwachtels en ledige zalfpotjes werden nu zorgvuldig opgetild en onder haar toezicht op stoelen en in een hoek gelegd, tot het ding ten slotte weer eenigermate op een schrijftafel begon te lijken. Daarop moest de technicus zijn zetel in. De blauwdruk van een keukenlift werd voor haar opengespreid en men gaf haar in de eene hand een passer en in de andere een duimstok. Piepers ad justeerde haar hoofd en slaagde er in haar gelaat die scherpe, strenge uitdrukking te doen aannemen, die aan portretten van beroemdheden eigen is. Daar het hok slechts weinig licht ontving, moest het mensch anderhalve minuut poseeren en dat deed zij zonder een vin te verroeren. Toen de kap al op de lens zat, staarde zij nog steeds, als onder hypnose, op haren duimstok, en werd pas gewekt toen Piepers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn rammelend toestel van den grond lichtte. - Nog eens ten voeten uit? vroeg de fotograaf onverstoorbaar. Ik heb nog een plaat. - Vooruit dan maar, stemde Bohrmann toe. Ze gaven haar nu ook maar een rol in de hand, net als aan haar broer, waarna 't vrouwmensch in een staande pose immobiel gemaakt werd. Toen Piepers zei dat alles klaar was, stak Bohrmann haar een hand toe. - Tot genoegen, mevrouw. U krijgt spoedig een drukproef en daar kunt u dan naar hartelust in schrappen of aan toevoe-gen, zonder prijsverhooging. Mevrouw Lauwereyssen scheen in te zien dat dit het einde van de pret was en nu, na 't scheiden van de markt, deed zij een poging om 't overdoen van hare zaak en de levering van de Wereldtijdschriften te consolideeren. - En 't omzetten in een naamloooze vennootschap, mijnheer? Welk plan heeft u gemaakt? vroeg zij opeens. Zij scheen bij 't teekenen van 't bonnetje niet eens gehoord te hebben dat hij hoopte haar over die kwestie ‘misschien spoedig eventueel nog nader te kunnen berichten’. Bohrmann knoopte zijn jas dicht, als om het bonnetje te beschutten en ging met den rug tegen de deur staan. - Het beste zou zijn, meende hij, dat de op te richten naamlooze vennootschap uwe zaak kocht voor een door u te bepalen som. Het aandeelenkapitaal zou iets minder moeten bedragen dan het dubbele van uwen verkoopprijs en behalve de verkoopsom zoudt u de helft plus één van de volgestorte aandeelen aan toonder ontvangen. Op die manier blijft u de baas, want met dat ééne aandeeltje hebt u de meerderheid op de vergadering van aandeelhouders, draagt u 't voorzitterschap van den raad van beheer aan uzelf op en de directie aan uw broeder... - En u wordt onze commissaris, onderbrak mevrouw Lauwereyssen. Dat scheen zij zich niet uit het hoofd te willen zetten, want tijdens ons eerste bezoek had zij het daar ook al over gehad. - U moet natuurlijk een bevrienden notaris onder den arm nemen, vervolgde Bohrmann, het aanbod ontwijkend, want de oprichting, de betaling van uwe fabriek en de verdeeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de aandeelbewijzen moeten op ‘tzelfde oogenblik hun beslag krijgen. Immers, uw geldschieters moeten het heele kapitaal fourneeren en toch krijgen zij slechts een bewijs voor iets minder dan de helft van 't kapitaal... Hij was los en onbevangen van stapel geloopen, maar praatte nu reeds vrij langzaam en keek rond als zocht hij niet alleen een slot, maar ook een uitweg, en 't kwam mij voor dat het ergste nog gebeuren kon. Hij kon immers niet blijven spreken, dat stond vast. En als het mensch zich dan eens losrukte en aan 't schreeuwen ging, dan kwamen die elf kerels met hun mokers en zoo. En dan zou Bohrmann zijn jas wel opengaan. In strijd met de instructies, die luidden dat ik alleen af en toe ‘zeer interessant’ mocht zeggen, brak ik plotseling de toespraak af. - Mijnheer de directeur, zei ik verontschuldigend, ik heb het project nog niet verder kunnen uitwerken. De beschrijving van deze fabriek en die van de firma Korthals hebben al mijn tijd in beslag genomen. Bohrmann bedreigde mij met den vinger, als vond hij dat ik een stoute jongen was, beval mij 't project onverwijld weder ter hand te nemen en zette zijn hoed op. En na een stevigen handdruk, die beloofde voor de toekomst, ondernamen wij den aftocht, staken den voorraad plaatijzer over en bereikten ongehinderd de poort, die in de gang met de lieve dieren uitkwam. - Denk er om dat ik beslag op u leg als commissaris, riep het helsche wijf ons nog na, waarop Bohrmann iets terug-schreeuwde van ‘later’ en ‘eventueel’, en de poort achter ons dichtsloeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.Wij liepen zwijgend huiswaarts. Een zijdelingsche blik op Bohrmann liet mij volkomen in het duister wat zijn gedachtengang betrof, maar ik zelf herkauwde voortdurend mijn verstomming over 't gebeurde met de familie Lauwereyssen. - Hoe heet je ook weer, de Mattos? vroeg mijn patroon, toen wij veilig 't kantoor bereikt hadden. Ik vreesde een oogenblik dat hij mij met een getuigschrift- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
je aan den dijk ging zetten, omdat ik mij niet aan 't voorgeschreven ‘zeer interessant’ gehouden had en ik zei dan ook kortaf ‘Frans Laarmans’, zonder er eenige flauwiteit aan toe te voegen. - Jammer dat het zoo vulgair is, zei Bohrmann. Ik kan het ook niet helpen, maar voortaan zal je Laarmans heeten, de Mattos. Eerlijkheid boven geld en goed, want je kan niet weten of je nooit door een of andere Lauwereyssen als getuige tegen mij gedagvaard wordt, en dan met die twee namen... Je hebt nooit de Mattos geheeten, begrepen? Laarmans is de naam waar je mee door zee moet en dat God je er genadig mee weze. Maar verder blijf je zooals je bent, dus baardeloos en behoorlijk geschoren. Ik zei hem dat ik borg stond voor een kale kin en vroeg of hij soms vreesde dat Lauwereyssen iets tegen hem ondernemen zou. Bohrmann schudde het hoofd. - Ik vrees juist dat Lauwereyssen heelemaal niets doen zal. Betalen ook niet. Je tegenstander ligt daar, maar hij heeft je centen in zijn zak. Als hij zich stilhoudt moet ik den meester-smid dan niet doen dagvaarden? En komen wij in dat geval niet spiernaakt voor zoo'n kerel te staan, die nauwelijks luistert, die op 't zicht van 't bonnetje uitspreekt dat hij betalen moet, maar die zijn ooren spitsen zou, indien men niet wijs werd uit Laarmans en de Mattos? Ik vraag mij af hoe wij de levering zullen inpikken, want al is het een vod van zestien pagina's, toch zal je aardig opkijken als je de honderd duizend bij elkaar zult zien en ik kan niet gelooven dat de smid ze goedschiks in ontvangst zal nemen. Weet je wel, Laarmans, dat die smid door zijn zuster onderschat wordt? Die man is mij mee-, ik bedoel, tegengevallen. Hij heeft meer gezond verstand dan de technische afdeeling, daar kan je zeker van zijn. Nu moet eerst en vooral de bestelling naar den drukker, want die heeft misschien niet genoeg papier en moet daar dan direct voor zorgen. Schrijf op: ‘Mijnheer A. De Jans, drukker te Lokeren, Oost-Vlaanderen. Hiermede bestel ik u honderd twintig duizend tien exemplaren van nummer zeven van dit jaar’, in letters en in cijfers, Laarmans, ‘te verzenden als volgt: twintig duizend per spoor aan Korthals et Fils, entrepreneurs de funérailles, Chaussée d'Anvers, 10, à Gand, honderd duizend per spoor aan P. Lauwereyssen, for- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geron, rue de Flandre, 62, à Bruxelles, en tien per post aan onze redactie. De honderd duizend en de twintig duizend stuks te leveren zonder datum, onder band en verpakt in kisten van vijfhonderd, zooals gewoonlijk. Ik sluit hierbij den tekst in van het eerste artikel en zie een proef in drievoud per omgaande tegemoet. Met twaalf clichés, ieder driekwart pagina groot, moet deze tekst veertien pagina's vullen.’ Hij moet dat weten, Laarmans, om het lettertype te kunnen bepalen. ‘De tekst voor de overige twee pagina's volgt spoedig, alsook de twaalf clichés. Vriendelijke groeten.’ Die brief moet dadelijk op de post, Laarmans, maar met de studie van Korthals kan tot morgen gewacht worden, want het wordt laat. Tegen dertig frank per duizend, kosten de twintig duizend stuks van Korthals mij zeshonderd frank; wij konden hem wel voorstellen zeshonderd frank minder te betalen, dus slechts twee duizend zeshonderd, in de plaats van drie duizend tweehonderd en dan heelemaal geen exemplaren te leveren. Misschien heeft hij dat liever. Maar per brief vertrouw ik het niet en ik vertik het om er voor naar Gent te reizen. Neen, laat den brief maar doorgaan, zooals hij is. Toch is het jammer voor dien Korthals, want hij raakt ze nooit kwijt, en zal nog jaren lang zijn hart opvreten, telkens als hij ze ziet liggen. En twintig duizend Wereldtijdschirften, die zie je liggen, geloof dat maar. De Galeries Internationales, waar je dat nieuwe costuum vandaan hebt, zitten ook sedert twee jaar met twintig duizend stuks, waarvoor ik betaling in goederen geaccepteerd heb. En wat ze ook verzenden, het baat niet. Zij zien hun stapel niet kleiner worden en telkens als ik er een jas of een pak ga halen, word ik bij hun voorraad gebracht. Alsof ik van dat papier iets anders maken kon. Toen ik den volgenden morgen binnenkwam, zat Bohrmann al te denken. - Hoe zullen wij in 's hemels naam twee pagina's vullen met die Korthals XIV en XV? vroeg hij dadelijk. Ik heb al studies geschreven over mijnen, pensionaten, banken, cementfabrieken, maar nu zoo'n bloote lijkkoets. Twee pagina's, enkel tekst, de Mattos, ik bedoel Laarmans, want wij hebben geen clichés. Zie jij geen begin? Een goed begin is 't halve werk. Ik stelde voor in de eerste plaats te boekstaven dat de fir- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ma Korthals et Fils zich niet langer bedient van ouderwetsche lijkkoetsen, die ons doen denken aan de diligences van onze vaderen, maar wel van een speciaal gebouwden modernen motorwagen. Dat was in ieder geval een feit, want wij hadden zelf met de Korthals XIV kennis gemaakt. - Ja, dat is een feit, zei Bohrmann, maar geen begin. Dat is het slot. Als we dat gezegd hebben, dan zijn wij uitgekakt, want meer weet ik van Korthals niet te vertellen. Of wij moesten het over zijn balsemen hebben. Trouwens, die diligences zijn wel aardig, maar zulk een vergelijking mist het plechtige, dat deze studie kenmerken moet. Neen, Laarmans. Schrijf maar eens op: ‘Eert de Dooden’. Dat is de titel. ‘De katholieke godsdienst, die in het sterven niets anders ziet dan de dageraad van het eeuwige leven, heeft wijselijk voorgeschreven dat de teraardebestelling de grootste plechtigheid moet zijn waarmede de kinderen Gods op aarde vereerd worden. Ons geloof omringt het stoffelijk overschot van den mensch, bij zijn uitvaart, met een praalvertoon, dat wel verschilt volgens stand en loopbaan van den afgestorvene, maar toch steeds een verheven uitdrukking is van eerbied voor wie pas uit dit leven is gescheiden, en van ontzag voor de wilsbeschikkingen van den Schepper. Het treffend ceremonieel, dat het toevertrouwen aan den schoot der moederaarde voorafgaat, het prangend Dies Irae...’ Je moet eens nakijken, Laarmans, of het Dies Irae bij een lijkdienst gezongen wordt, anders zetten wij iets anders, Requiem of zoo. En daar ik zoekend het kantoor rondkeek: - In 't adresboek vindt je dat niet, Laarmans. Je moet in een kerkboek kijken en anders vraag je 't aan een pastoor. Of liever aan een koster, want die weet dat even goed, en aan een pastoor kan je onder 't vragen geen sigaar geven. ‘Het prangend Dies Irae’, dus, of eventueel ‘Requiem’ of ‘Kyrië-Eleïson’, dat moet je dan nog zien, maar ‘prangend’ moet je aanhouden, - ‘ontrukt de weenenden aan hun aardsche smart en roept hun toe dat de doode leeft en dat de levenden sterven moeten. De klove tusschen die daar ligt en die er omheen staan wordt gedempt door de majesteit van de elevatie. Geen leed zoo groot, of het wordt geheeld door het manna van het vertrouwen op de eindelooze goedheid en rechtschapenheid Gods’. Maar hoe komen wij bij Korthals? ‘Het geleiden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een dierbaar familielid naar zijn laatste rustplaats moet niet alleen met liefde, maar tevens met de uiterste zorg volbracht worden, onder inachtneming van het volledig ceremonieel, dat door de kerkelijke wet en door eeuwenoude gebruiken geheiligd is. Maar juist dan, wanneer kalmte en nauwgezetheid het meest noodig zijn, ontbreekt het ons dikwijls volkomen aan tegenwoordigheid van geest. Wij gaan geheel op in onze smart, onze gedachtengang brengt ons telkens weer bij de sponde waar het wezen rust dat aan onze aardsche liefde is ontrukt en wij voelen ons niet in staat te denken aan de tallooze nietigheiden, waarvan toch geen enkele mag worden nagelaten.’ Bohrmann staakte zijn dictaat, want er werd gebeld, zoodat ik opstond en de groote poort ging openmaken. Het was meester Lauwereyssen in zijn mooi pak, met hoogen hoed en decoratie, ongeveer zooals wij hem gekiekt hadden. Ik noemde hartelijk zijn naam onder 't groeten, waarop hij zich in de gang waagde, waar de deuren van onze suite op uitgaven, en op mijn vraag, aan welk gelukkig toeval wij 't genoegen van zijn bezoek te danken hadden, vroeg hij terug of die dikke heer er niet was. Het gebeurde met Wilkinson had mij schuw gemaakt, zoodat ik hem verzocht een oogenblik te wachten. Ik zou dan telefoneeren en hem spoedig bescheid geven. - Zeker een van de twee Lauwereyssens? vroeg Bohrmann. - De meester-smid zelf, zei ik zacht. Hij vraagt of u thuis bent. - Direct laten binnenkomen, meende Bohrmann, want officieel weten wij nog niet dat zij de exemplaren liever niet zouden krijgen. Ik ging den smid dus halen en bracht hem in het kantoor, waar hij geestdriftig onthaald werd, want Bohrmann stond dadelijk op, drukte den man hartelijk de hand, duwde hem in onzen besten zetel en hield hem de kist sigaren onder den neus. - Mijnheer, zei de smid, ik dank u, maar ik was eigenlijk gekomen... - Eerst een sigaar, meester Lauwereyssen, eischte Bohrmann. Ik zie immers wel dat u gekomen bent en 't doet mij plezier ook, geloof dat maar. Steek op, want ze zijn lekker. Nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een restje van een betaling in goederen, maar met liftjes gaat dat niet. De meester-smid aarzelde nog even. Hij vreesde zeker dat die sigaar hem dwars zou zitten bij 't afleggen van zijn belijdenis, maar hij kwam er niet op, te zeggen dat hij niet rookte. - Laat u niet bidden, flauwe vent, zei mijn patroon, want ik kan niet converseeren met iemand die de vredespijp afstoot. Hij knipte zelf het puntje af, gaf den smid de sigaar in de hand en streek een lucifer aan. - Hoe maakt het uwe zuster? vroeg hij, toen onze bezoeker pafte. Is haar been vandaag iets beter? - Och, mijnheer, zei de smid, ze zit daar al jaren mee. Vandaag wat slechter, morgen weer beter, maar genezen doet dat toch niet. Ik had u willen vragen... - Neem ook een sigaar, mijnheer Laarmans, zei Bohrmann. En van mij op den smid overgaand: - Weet u wat ik er van denk? Dat zij moest uitscheiden met al die zalf en een tijdlang buiten gaan uitrusten. - Dat kan niet, wegens het werk, meende Lauwereyssen hoofdschuddend. - Dan moet zij in ieder geval een specialiteit raadplegen, verklaarde Bohrmann gedecideerd. - Ik zal het haar zeggen, beloofde de smid. Mijnheer, begon hij weer, ik was gekomen... - Om exemplaren bij te bestellen, giste Bohrmann. Dat is te laat, meester Lauwereyssen. Hoe gaarne ik u en uwe zuster ook van dienst zou zijn, toch zou ik er u voor geen geld ter wereld duizend meer kunnen bezorgen dan de bestelde hoeveelheid, want het papier is geleverd en de oplaag onherroepelijk bepaald. De smid verbleekte lichtjes en glimlachte bitter. En na even voor zich uitgekeken te hebben: - Dan is het zeker ook te laat om er... wat minder te leveren, vroeg hij. Geen had hem op de tong gelegen, maar hij had het ingeslikt. Net toen Bohrmann zou antwoorden werd er voor de twee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de maal gebeld en even later maakte ik de poort open voor Piepers, die dadelijk vroeg ‘of ik ze gevonden had’. Vermoedend dat hij de piano's bedoelde, gaf ik geen antwoord, en vroeg op mijn beurt wat hij kwam uitvoeren, er bij voegend ‘dat mijnheer Bohrmann doende was met iemand te confereeren’. - Zeg hem maar eventjes dat ik de afdrukken van die smederij in mijn zak heb, raadde de leelijke vent, dan komt hij wel kijken, dat zal je zien. Hij had gelijk, want de baas verzocht mij Piepers dadelijk binnen te laten. - Wat toevallig dat de fotograaf juist nu komt, zei Bohrmann tegen den smid, u kunt nu de foto's nog zien voor u naar huis gaat, mijnheer Lauwereyssen. Piepers stelde hem een enveloppe ter hand, waaruit Bohrmann gretig de proeven haalde. - Hier is uwe zuster, meester Lauwereyssen. Kijk hoe prachtig zij er op staat. En wat een uitdrukking van wilskracht, mijnheer! Een wonder dat ze zoolang heeft kunnen poseeren. En hier ten voeten uit. Ook mooi. Haast nog mooier dan de zittende, zou ik zeggen. En hier heb je 't diploma. Kijk toch, hoe scherp. De tekst komt duidelijker uit dan op 't origineel! En hier is meester Lauwereyssen zelf. Uitstekend geslaagd! U staat er zelfs beter op dan u er op 't oogenblik uitziet. Ik maak u mijn compliment, mijnheer Piepers, en dank u voor de vlugge afwerking. Piepers ging heen en Bohrmann liet de laatste foto's rondgaan. De smid bekeek zichzelf met iets als verachting op zijn gezicht, reikte mij dan zijn portret aan, en legde zijn handen moedeloos op zijn knieën. - Mijn zuster heeft over de zaak nog eens nagedacht, verklaarde hij na een korte mijmering, en zij zou gaarne wat minder exemplaren ontvangen, als het kon. - 't Is wel jammer, zei Bohrmann, dat zij dat gisteren niet dadelijk gezegd heeft, dan had ik alles nog kunnen arrangeeren, terwijl ik nu het onmogelijke heb moeten doen om haar 't gevraagde te bezorgen, wat mij dan toch gelukt is. Maar ik kan er nu niets meer aan veranderen, mijnheer Lauwereyssen. - Natuurlijk niet, beaamde de smid. Aan die dingen is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nooit iets te veranderen. Ik heb haar vanmorgen gezegd dat mijn bezoek tot niets zou dienen, maar ik moest gaan, begrijpt u, want zij slaapt er niet van. Maar of zij nu [b]eter zal slapen, daar twijfel ik aan. En daar moest ik mij voor kleeden, en een halven morgen verzuimen, besloot hij met een zwartgalligen blik op zijn jas. Hij maakte zich los uit zijn zetel, zette zijn hoogen hoed op met een beweging als had hij meer dan genoeg van dat hoofddeksel, en na een stillen groet verliet hij 't kantoor. Op een wenk van Bohrmann deed ik hem uitgeleide tot aan de poort, die ik voor hem openmaakte, met al den eerbied dien zijn smart mij afdwong. Ik keek hem op de stoep nog eens aan, en wij begrepen elkander volkomen. Het kwam mij voor dat hij nog iets wilde zeggen, maar hij haalde alleen zijn schouders op en ging heen. - Wat moeten wij nu doen? vroeg Bohrmann, toen ik binnenkwam. De hand aan ons zelven slaan? Zijn wij een inrichting van liefdadigheid? Wat moesten Mayer en Strauss doen, toen die mosselvrouw niet meer betaalde? Den pelsmantel afschrijven op winst en verlies? Waarom dan niet hun winkel gesloten? Neen, Laarmans, wij moeten de Wereldtijdschriften leveren of afstand doen van alles en in een klooster gaan. Honderd duizend is veel, zeer veel, nog veel meer dan zij vermoeden, dat geef ik toe. Want het is wel gauw uitgesproken, maar als je ze dan voor je ziet liggen, dan is het nog iets heel anders. En toch moet ik ze leveren, omdat de bon geteekend is. En jij zal iedere maand de termijnen gaan ontvangen. Dat zal een goede school voor je zijn, want het is hard. Iedere maand wordt het harder en je kan uren lang om den hoek in twijfel staan, of je binnen zal gaan of niet. Tot het dan eindelijk weer tot je is doorgedrongen, dat het je plicht is. Een plicht kan hard zijn, Laarmans. Denk maar aan die arme deurwaarders en aan den beul. En lees nu den laatsten zin van de Korthalsstudie nog eens op. - ‘Wij gaan geheel op in onze smart, onze gedachtengang brengt ons telkens weer bij de sponde waar het wezen rust dat aan onze aardsche liefde ontrukt is en wij voelen ons niet in staat te denken aan de tallooze nietigheden, waarvan toch geen enkele mag worden nagelaten.’ - Die woorden zijn goed, zei Bohrmann, vindt je dat ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet? Zij passen bij allerlei omstandigheden. Daar heb je nu Lauwereyssen. Die gaat geheel op in zijn smart en er is niet eens iemand dood, en zijn gedachtengang brengt hem telkens weer bij die honderd duizend exemplaren. En ikzelf voel mij waarachtig niet in staat te denken aan de tallooze kleinigheden, die in deze studie te pas zouden komen. Ik denk, verdomd, ieder oogenblik aan dien smid en aan 't been. Hij liep een tijdlang het kantoor rond en begon eindelijk toch weer te dicteeren. - Waarvan dus geen enkele mag worden nagelaten. ‘In die omstandigheden gevoelen wij een dringende behoefte aan hulp, die wij alleen verwachten kunnen van iemand die buiten den draaikolk staat, waardoor wij meegesleurd en ontzenuwd worden. Slechts een derde kan ons overal voorafgaan om al de formaliteiten te vervullen, die niet mogen worden over het hoofd gezien en waarvan het realisme zulk een schrijnend contrast vormt met den smartelijken droom, waarin wij tastend rondwaren.’ - Laat ‘tastend’ maar vallen, Laarmans, ‘rondwaren’ is al erg genoeg. ‘En hoeveel moeilijker nog is de toestand van iemand, waarvan een familielid in een andere stad of in den vreemde sterft! Men komt dan als het ware voor een muur te staan, waarin geen deur te bekennen is. En toch moet alles binnen enkele dagen volbracht zijn, of men krijgt moeilijkheden met de autoriteiten, die zich nochtans niet kunnen of willen verdiepen in eenig particulier geval, hoe eigenaardig de omstandigheden ook zijn mogen, waarin het zich voordoet.’ Onze stijl is nu voldoende verslapt om Korthals ten tooneele te voeren, vindt je ook niet, Laarmans? ‘Dan pas ondervindt men dat de bekwaamheden van de meeste ondernemers van begrafenissen voor hun taak te kort schieten. Naast enkele eerbiedwaardige persoonlijkheden, vindt men onder hen een massa menschen met een zeer gebrekkige opvoeding, terwijl toch een verzorgde, zoo al niet verfijnde opvoeding, een eerste vereischte is om dergelijke ondernemingen tot een goed einde te kunnen brengen, zonder ergernis te verwekken of ook maar aanstoot te geven aan de aanwezigen, waarvan de gevoelens soms zoozeer verschillen en die vaak in strijd zijn met elkander, doordat hun belangen niet overeenstemmen. Enkele begrafenisondernemers bezitten wel de vereischte bekwaamheid en ondervinding, doch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschikken niet over het kapitaal, dat tegenwoordig vereischt wordt om een dergelijke firma op modernen voet te kunnen uitrusten.’ Daar gaat hij eindelijk, Laarmans. ‘Bij de recente begrafenis van een bekende politieke persoonlijkheid, waarvan wij den naam zullen verzwijgen, want de naam doet niets ter zake, werden wij getroffen door de voorbeeldige wijze, waarop het geheele ceremonieel door de van ouds bekende firma Korthals et Fils, van Gent, ingepikt was.’ Neen. Verander ‘ingepikt was’ in ‘geleid werd’. ‘Vooral viel ons hun nieuwe motorlijkwagen op, de Korthals XIV, die speciaal gebouwd is voor het vervoer van lijken, van de eene stad naar de andere, en die ook uitstekende diensten bewijst bij het overbrengen van een afgestorvene naar een begraafplaats die, zooals in de meeste groote steden, ver buiten het centrum gelegen is. Het gebruikelijk stapvoets rijden, waarvan met paarden onmogelijk kan afgezien worden, en dat de overspannen zenuwen van de aanwezigen op zulk een zware proef stelt, kan vervangen worden door een snelheid van 10 tot 15 km. per uur, zonder eenig opzien te baren. Met paarden is zulks onmogelijk, doordat de kadens moet aangehouden worden.’ Dat is waar, Laarmans, want een dravend paard ziet er vroolijk uit, en dat mag niet. ‘Voorop bevindt zich een drie-persoons-coupé, waarvan twee plaatsen uitsluitend gereserveerd zijn voor familieleden, die, zelfs bij 't overbrengen naar een andere stad, van 't stoffelijk overschot niet willen scheiden. Deze coupé is volkomen afgezonderd van 't overige van den wagen.’ Dat moet gezegd, Laarmans, anders konden zij vreezen dat zij bij den doode moeten zitten. ‘De snelheid kan tot 80 km. per uur opgevoerd worden. Wij kunnen hier nog aan toevoegen dat dezelfde firma sedert eenigen tijd een tweeden motorwagen in dienst heeft, de Korthals XV, die speciaal is ingericht voor het transport van zieken en gekwetsten. Deze wagen is uitgerust met een hangmat en voorzien van speciale veeren, die de zwakste schokken zoo volkomen opnemen, dat de patient er niet in 't minst door gehinderd wordt. Om beide innovatiën wenschen wij de firma Korthals et Fils van harte geluk.’ Zie zoo, dat is voldoende. Korthals heeft immers toch al geteekend, dat hij de studie gelezen heeft en goedkeurt? Zend dat nu maar aan den drukker, Laarmans, en vraag per omgaande een proef in drievoud. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rond half twaalf werden wij opgebeld door mevrouw Lauwereyssen, die 't nog eens per telefoon wilde probeeren. - Mijn broeder heeft u voorgesteld de bestelling te annuleeren, maar dat is de bedoeling niet, mijnheer. Ik neem dolgraag een paar duizend exemplaren, maar honderd duizend is te veel, dat moet u zelf toch ook inzien. Al die hotels en die architecten... Ik heb de adressen niet, en wie zou zich met de verzending bezighouden? jammerde zij. - Een oogenblikje, mevrouw. En ik herhaalde wat zij gezegd had. Bohrmann stond op, deed ‘brrr’ in 't mondstuk en belde af. En toen even later weer gescheld werd, gaven wij geen antwoord meer. - Laat ze maar bellen, zei mijn patroon. Dat is voor haar nog de minst pijnlijke manier om geheel tot het besef van de werkelijkheid te komen. Het stuit mij trouwens tegen de borst, telkens weer te moeten zeggen dat het niet kan, dat het te laat is en dat zij ze krijgen zal, al belde zij den baarlijken duivel op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI.Na den middag kregen wij 't bezoek van een chic heertje, dat per auto gekomen was. Hij bekeek de gang, zag dat er ‘Directie’ op de eerste deur stond, en ging ongevraagd het kantoor binnen, als een die wist wat hij wou. Ik achter hem aan, nog net op tijd om hem van uit de hoogte aan Bohrmann te hooren vragen: - Uw oplage? Hij stond kaarsrecht, met zijn hoed op en een notaboekje in de hand. En al droeg hij wapens noch uniform, toch zag hij er verduiveld gevaarlijk uit. Bohrmann, die doende was geschikte adressen op te zoeken voor een nieuwen tocht, keek even op en verzocht hem een stoel te nemen. Het heertje keek vluchtig ons kantoor rond, en ik zag dat zijn blik een oogenblik op het bord rustte, dat de bezoekers, die voor zaken klopten, verzocht in Godesnaam beknopt te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Komen er werkelijk wel eens uit eigen beweging? grijnsde hij. - Nooit, verzekerde Bohrmann. - Mijnheer, zei de bezoeker koud, ik geef u den raad uw zaak niet erger te maken dan ze reeds is. Misschien kan alles nog in der minne geschikt worden, indien mijne cliënte er in toestemt. Uw oplage bedraagt? En hij hield zijn potloodje gereed. - Kom, stel u eerst eens voor, mijnheer, zei mijn patroon vriendelijk, dan zal ik u alle inlichtingen geven die u verlangen kunt, waarop de man een kaartje uit zijn zak haalde, dat Bohrmann mij ter hand stelde, na 't even bekeken te hebben. Er stond op: ‘Jean de Liedekerke, avocat près de la Cour d'Appel’. - Berg het op, beval mijn baas. - Werkt u voor Korthals of voor Lauwereyssen? vroeg hij aan 't heertje. En meteen bood hij hem een sigaar aan, die energiek geweigerd werd. - Ik treed hier op als advocaat van Mevrouw Lauwereyssen, erkende de bezoeker nu. En ik geef u nogmaals den raad onomwonden op mijn vragen te antwoorden. Eerst en vooral uw oplage?... - Tien stuks, zei Bohrmann geeuwend. De Liedekerke was zoo verwonderd, dat er niet de minste beweging in zijn potlood kwam. - Kijk u eens, mijnheer, vervolgde mijn patroon gemoedelijk. Ik begrijp dat u voor een lastig geval staat, maar ik zal het u duidelijk maken. Ik ben koopman in bedrukt papier, waarvan mij een zekere hoeveelheid in brochurevorm door uwe cliënte besteld is en die zij betalen moet. Zij zal be-ta-len, mijnheer, tot den laatsten stuiver. Maar als u niet terugkomt, dan zal ik de twaalf clichés iets kleiner maken. U bent daar misschien nog niet van op de hoogte, maar die zijn per vierkanten centimeter gecontracteerd, zooals u op 't bonnetje zien kunt, en daar kan ik dus veel in geven en nemen. Breng hun dat maar eens aan 't verstand, want ik twijfel er aan of zij 't wel weten, dan heeft uw bezoek toch tot iets gediend, is 't niet? En jaag die menschen nu niet op kosten, met processen en zoo, want hun bestelling is op zichzelf al erg genoeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daags nadien kwamen de proeven, die aan Korthals en Lauwereyssen gezonden werden met een aangeteekend briefje, waarin gezegd werd: ‘Ingesloten doe ik u de drukproef geworden van den door u goedgekeurden tekst, u beleefd verzoekend om terugzending binnen de drie dagen. Is de door u gecorrigeerde proef binnen dien termijn niet in mijn bezit, dan worden uwe exemplaren getrokken na correctie door mij. Ik ben in dat geval niet verantwoordelijk voor drukfouten die ik niet zou hebben opgemerkt. Vriendelijke groeten.’ Beide proeven kwamen tijdig en vreedzaam binnen, die van Lauwereyssen zonder eenig commentaar, terwijl Korthals zijn studie zoo mooi gevonden had, dat hij waarachtig zijn adres achter zijn naam had ingelascht. In de marge, daar waar gezegd werd dat hard rijden met paarden niet te doen was, had iemand ‘zeer wel’ genoteerd, en naderhand gebrekkig uitgewischt. Bovendien had Korthals een cliché van zijn XIV gezonden voor 't illustreeren van den tekst. - Die advocaat is een eerlijk man, zei Bohrmann. Hij heeft zijn plicht gedaan, dat zie je aan 't lijdzaam terugzenden van de proef. Hij had die Lauwereyssen net zoo goed het hoofd op hol kunnen brengen. Ik begin te gelooven dat zij zullen betalen. Ik zond beide proeven naar Lokeren en toen werd alles stil. De telefoon zweeg en Jean de Liedekerke keerde niet terug, evenmin als de smid. Ik moest er weder met Bohrmann op uit voor 't volgend nummer en bezocht met hem tientallen van fabrieken, winkels en kantoren, met één woord, alles wat overdag zijn deur niet op slot deed. Eens stonden wij waarachtig in een echte afdeeling van een Ministerie, die in een gewoon huis was ondergebracht, en hij merkte 't pas toen hij al aan 't lijmen was. Hij zei weer iets van het ‘Departement van Nijverheid en Handel’, en hoe of ze zich daar het hoofd zaten te breken over den toestand van onze industrie, waarop de toegesprokene ons 't adres van dat Departement gaf, zeggend dat zij een afdeeling waren van Financiën. Wij sloten twee zaakjes af, een van drie duizend en een van vijftien duizend exemplaren, en toen kwam er bericht uit Lokeren, dat nummer zeven verzonden was, honderd twintig duizend per spoor en tien met de post. Deze laatste werden een paar uur later gebracht en ze zagen er, eerlijk gezegd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet slecht uit. Wel een beetje dun, maar 't viel mij toch mee. De smid en zijn zuster, alsmede hun kranige helpers, werden op twaalf groote clichés aan 't publiek voorgesteld en daaromheen had de drukker vrij handig den mageren tekst gevlochten, zoodat er op iedere pagina toch iets te lezen stond. Achteraan kwam de Korthals XIV. - Nu de fakturen, zei Bohrmann. Schrijf op: ‘De firma Korthals et Fils, enz. DEBET aan J. Bohrmann, voor levering van twintig duizend brochures, volgens bon Nr 374, de somma van drie duizend tweehonderd frank’. Zijn eigen rekening bedroeg twee duizend vijfhonderd, plus vijf en zeventig voor 't lossen, zoodat je zeshonderd vijf en twintig frank door de post moet laten incasseeren, begrepen, Laarmans? En nu Lauwereyssen. Dezelfde tekst, maar dan honderd duizend brochures en negenduizend vijfhonderd frank. Verder twaalf clichés van 25 × 15 centimeter, dus 375 vierkante centimeter elk, samen 4520 vierkante centimeter, tegen 0.50 fr. per vierkanten centimeter, maakt 2260.- fr., samen 11.760.- fr., in woorden en in letters, Laarmans. De faktuur van Korthals mag op de post, want die betaalt zeker, maar houd die van Lauwereyssen in tot wij zeker weten dat hij zijn voorraad in ontvangst genomen heeft. Daags nadien kwam er een telegram uit Lokeren: ‘Lauwereyssen heeft zending geweigerd. Exemplaren liggen station Brussel. Zend instructies.’ - Daar heb je 't gedonder, zei Bohrmann. Zou die advokaat soms... Neen, die man is te verstandig. Dat is een persoonlijk initiatief van de technische afdeeling. Laarmans, sein terug als volgt: ‘Adresseer zending aan mij, dan zal ik ze zelf afhalen. Bohrmann.’ Het duurde twee volle dagen voor dat er bericht kwam van het spoor, dat er een zending uit Lokeren tot onze beschikking lag, en Bohrmann gaf toen opdracht aan een vrachtrijder, de kisten af te halen en op te slaan, wat terstond gedaan werd. - Mijnheer Laarmans, zei mijn patroon ernstig, nu moet u eens toonen dat u een flinke kerel bent, die een moeilijke opdracht behoorlijk volbrengen kunt. Bedenk dat u spoedig alleen zult staan en dat u dan moet kunnen handelen zonder er ieder oogenblik den ouden Bohrmann bij te halen, want die gaat buiten wonen. Ga naar dat café, over de werkplaats van Lau- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wereyssen, dikke Jeanne heet zij, geloof ik, verteer daar flink wat en zorg dat je weet of die breede gang met de lieve dieren een publieke weg is dan wel eigendom van Lauwereyssen. En hoe laat de smederij iederen morgen begint te werken... Zoodra je terug bent, zal ik je verder instrukties geven. Een half uur later zat ik met Jeanne op mijn schoot en in minder dan geen tijd had ik dertig frank te betalen. Teger vijf uur keerde ik terug met het bericht dat de gang van den smid was. Vroeger was zij aan de straat met een poort afgesloten, die voor 't gemak van 't in- en uitrijden weggenomen was. De smederij ging iederen ochtend om acht uur aan den gang. - Dat valt mee, zei Bohrmann. Ik zal even met den vrachtrijder telefoneeren. Als je luistert, weet je meteen wat je te doen hebt. Die De Leeuw is een man van vertrouwen, maar je moet hem niets vertellen. Een oogenblik later had hij De Leeuw aan den draad, vroeg hem hoe hij 't maakte, en, na een paar ruwe moppen, die verband hielden met het vrachtrijdersbedrijf, gaf Borhmann hem opdracht den volgenden morgen precies om zeven uur met de exemplaren voor nummer 62 van de rue de Flandre te staan. - Nu ja, zei Bohrmann, dan maar twee wagens. Kan ik het helpen dat de kisten niet op één wagen kunnen? Je zal daar mijn secretaris aantreffen en je moet precies doen wat hij zegt. Zorg voor de noodige menschen om beide wagens in hoogstens een half uur te kunnen lossen. Je moet zelf medekomen, De Leeuw, en bij mijn secretaris blijven, tot die ook klaar is, want die zou klappen kunnen krijgen. Je bent gelukkig een stevige vent, De Leeuw, en dat boezemt respect in. Als alles goed afloopt, betaal ik een lekker diner. De Leeuw zei nog iets terug, dat Bohrmann schateren deed. - Mijnheer Laarmans, zorg dat u er om zeven uur bent, anders weten die menschen niet wat te beginnen. Je rijdt de wagens de gang in tot bij de poort van de werkplaats en daar los je de kisten. Leg ze netjes op den grond tegen de muren aan en wacht dan tot meester Lauwereyssen de poort komt openmaken. Na 't lossen zendt je de ledige wagens direct weg, want je moet de kisten den terugtocht afsnijden. Als ze morgen maar weer niet staken, want dan zou je den smid misschien niet te zien krijgen. Je toont hem de kisten, je | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegt iets, dat je de exemplaren gebracht hebt bijvoorbeeld, al ziet hij dat wel, en dan ga je maar weg. Niet naar 't been van zijn zuster vragen, want dat gaat nu niet meer, dat voel je zeker ook wel. Krijg je eerst mevrouw Lauwereyssen te zien, dan handel je net eender. Komen er eerst van hun kranige jongens in 't zicht, begin dan met hun een sigaar te geven, en toon hun desnoods een exemplaar, want ze zullen het leuk vinden dat zij er werkelijk in staan. Steek dus een van onze tien nummertjes op zak. En zorg dat alles goed afloopt, want wij kunnen haast niet incasseeren voor wij geleverd hebben. Dan werd het een zaak met experten en dan kwam er geen eind aan. Hier heb je twintig sigaren en honderd frank, want geld maakt recht wat krom is. Het was een gure morgen. Nog een geluk dat het niet regende, maar een snerpende noorderwind blies mij in 't gezicht, toen ik om half zeven buitenkwam. Ik zette mijn kraag op, stapte flink door en bereikte om vijf minuten voor zeven de rue de Flandre. Daar het in de gang van Lauwereyssen nog al tochtte, ging ik schuilen op de stoep van Dikke Jeanne en wachtte daar De Leeuw af. De duisternis begon te wijken voor den komenden dag, maar de straat was nog eenzaam. Alleen een paar melkboeren reden langs en af en toe stapte een werkman voorbij, die ergens op tijd moest komen. Na misschien vijf minuten begaf de deur zich plotseling in mijn rug en viel ik in de armen van Jeanne, die blijkbaar pas uit bed kwam. - François! En na een korte verstomming, gaf zij mij een zoen. - Sta je daar al lang? Toen ik niet antwoordde, lachte zij, als begreep zij de toedracht. - Je hebt toch zeker niet den heelen nacht in die kou gestaan? Malle jongen. Waarom dan niet gescheld? Zij keek de straat even in. Er was op dat oogenblik niemand te zien. - Kom maar binnen, sprak zij, en pakte mij beet. Ik kreeg juist mijn twee wagens in 't zicht, die krakend uit een zijstraat kwamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Nu niet, Jeanne, smeekte ik. Ik kan niet. Maar van avond kom ik vast. Zij geloofde mij niet. - Je kan niet, je kan niet... Dat heeft nog nooit een man tegen mij gezegd. Heb je geen centen meer?... Dat doet er niet toe. Kom maar. - Nu niet, liefste Jeanne, bad ik weer. Maar van avond. O ja, van avond wel, als je 't dan goedvindt. Achter mij waren de wagens tot rust gekomen en een van de voerlieden klapte met zijn zweep. Zij scheen nu opeens te voelen dat het werkelijk niet kon, want na even nagedacht te hebben, vroeg zij of ik dan tot den volgenden morgen blijven zou, wat ik beloofde. En daarop geeuwde zij, krabde haar hoofd met een kam en begon haar vensterluik op te draaien alsof ik nooit bestaan had. Mijn wagens stonden klaar en De Leeuw, die mij zeker niet had willen storen, kwam mij nu een paar stappen te gemoet. Hij had menschen medegebracht, die op de kisten zaten. - Wij moeten die gang in, sprak hij, maar dat is geen kleinigheid, hoor. Je kan hier haast niet zwenken. Ik bedacht gelukkig dat mevrouw Lauwereyssen boven 't kantoor sliep, en haar broeder misschien ook, zoodat er gevaar bestond hen te wekken, indien wij die vier paarden met hun zware wagens over de keien tot aan de poort joegen. - Je hoeft er niet in, zei ik, als je menschen de heele vracht in een half uur tijds lossen en tot aan 't eind van die gang kunnen brengen. Als zij om half acht klaar zijn, krijgen zij ieder vijf frank drinkgeld. Ik keek om en zag dat Jeanne waarachtig niet op de loer stond. Zij was tenminste geheel onzichtbaar. In een kamer achter 't café brandde licht en ik vermoedde dat zij koffie zette. Bij die gedachte werd ik nog kouder, want ik had nog niets in mijn maag. De Leeuw wenkte zijn acht menschen, die van de kisten op den grond sprongen en vertolkte mijn mededeeling in een speciale vrachtvoerderstaal en ook in 't Fransch, want er was een Waal onder. En dadelijk werd iedere wagen door vier kerels aangepakt als ging het om hun leven. Ik liep den eersten man voor tot bij de poort en wees hem de plaats aan waar hij zijn kist moest nederleggen. De tweede werd op de eer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ste gestapeld, de derde op nummer twee en de vierde bovenop. Vijf werd naast één op de keien gelegd en kreeg zes tot acht te dragen. En zoo ging het door. Toen ik zag dat zij 't begrepen hadden, ging ik weer naar de wagens toe. Een politieman kwam langs, bleef even staan, maar liep door toen hij zag dat wij niets weghaalden, maar wel iets brachten. Toen de laatste van de tweehonderd kisten versjouwd werd, was het vijf minuten over half acht. Ik gaf niettemin iederen man zijn vijf frank en evenveel aan ieder van de twee voerlieden, want die begonnen te mopperen, toen ik het geld uit mijn zak haalde, waarna de twee wagens en het werkvolk op een teeken van De Leeuw aftrokken. - Laten wij bij de kisten blijven, raadde ik. En De Leeuw volgde mij tot bij de poort. Daar het nog bijna een half uur duren kon, nam de stevige vrachtrijder zonder veel moeite twee kisten van den stapel, zette zich neer op d'eene, wees mij d'andere aan en stak een pijp op. Ja, hij zag er wel uit als iemand, waar je op rekenen kon. Ik hoorde dat er in de rue de Flandre nu meer leven kwam, en 't was ook veel lichter geworden. Een groote hond liep de gang in, recht op ons af, besnuffelde den stapel en hief zijn poot op. 't Was datzelfde beest dat door mevrouw Lauwereyssen verbonden was en dat zijn best zoo gedaan had om van zijn zwachtel af te komen. De Leeuw bukte zich nog net op tijd, als raapte hij een steen op, waarop de bezoeker even aansloeg, maar toch dadelijk tot aan de straat achteruitstoof en ons verder met vrede liet. Verrekt koud was het. Om vijf voor achten kwamen die zware monteur en de halfwas de gang in en slenterden tot bij onzen stapel, even later gevolgd door drie anderen. Zij keken ons aan en de halfwas herkende mij, want nadat hij iets gezegd had, kwamen zij mij samen begroeten. Ik deelde de eerste sigaren uit en toonde hun de geïllustreerde studie, waarin zij zulk een goed figuur maakten. En toen kreeg de halfwas een klap, want die wilde bij 't kijken nummer één zijn. - Wat zijn dat? vroeg hij mij vertrouwelijk, op de kisten wijzend. Toch geen sinaasappelen? Ik antwoordde dat het allemaal exemplaren waren en hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bracht de boodschap dadelijk over, waarop het heele personeel zich vol bewondering naar den stapel toekeerde. - Zij doen het in 't groot, constateerde de monteur. - Nu zie je wel dat ze geld hebben, al klaagt hij voortdurend, zei een smid. En een gemompel, dat rondliep, bewees dat allen zijn meening deelden. - Daar is hij, verzekerde de halfwas, die een scherp gehoor scheen te hebben, want eenige oogenblikken later werd de poort werkelijk door meester Lauwereyssen opengemaakt. Het bleek nu dat De Leeuw hem kende, want zij kwamen wel eens in ‘tzelfde café, maar de vrachtrijder wist niet waar de smid woonde en ik had zijn naam niet genoemd, zoodat het nu nog iets had van een aangename verrassing. - Wel verduiveld, zei De Leeuw joviaal, en hij legde zijn klauw op Lauwereyssen's schouder, hoe maak je 't? We hebben je kisten gebracht, hoor. Hier liggen zij. Precies tweehonderd. Tel ze maar even na. - Mijn kisten? was alles wat de meester-smid zeggen kon. - Zij bevatten uw exemplaren van het Wereldtijdschrift, mijnheer, verklaarde ik. En na een buiging liet ik den man bij den stapel achter en ging heen. Ik hoorde dat De Leeuw hem nog voorstelde, samen een borrel te gaan drinken, wat zeker niet werd aangenomen, want de vrachtrijder haalde mij in, voor ik de straat bereikte. Toen wij de gang uitkwamen, zat mijn vriendin voor haar venster, en wenkte mij bij haar te komen. - Vooruit, zei mijn zware kameraad, die in ieder geval drinken wilde, met of zonder smid, ik tracteer. En voor ik een uitvlucht gevonden had, stonden wij bij Jeanne, die dadelijk haar electrische piano deed werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII.Ik walg nu nog van 't incasseeren. De eerste helft ging nog al. Toen had zij 't nog over haar naamlooze vennootschap, waarvan zij de plechtige intrede, dag in dag uit, zat af te wachten. Maar van den derden termijn af, toen de twijfel begon te knagen, en nadat het volkomen tot haar was doorgedron- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen wat honderd duizend beteekende, toen werd het vreeselijk. Ik zat soms een heel uur bij Jeanne te drinken, voor ik den moed had de werkplaats in te gaan, precies zooals Bohrmann voorspeld had. Was haar been nu nog gebeterd, maar daar scheen weinig verandering in te komen, en zij hield het mij pralend voor, als een vervloeking. - Tel ze goed na, mijnheer, sprak zij uit de hoogte, telkens als zij de bankbiljetten op de mestvaalt nederlegde. Ik trachtte mij te troosten met de gedachte dat haar lijden op Bohrmann's hoofd zou neerkomen en niet op het mijne. Maar dan zag ik mijzelf terug, zooals ik daar gestaan had, toen ik tot tweemaal toe mijn heele ziel in 't voorlezen van die schandelijke studie gelegd had. En ieder oogenblik stond mij dat tooneel voor den geest, toen zij dien ruigaard verbonden had en hoorde ik opnieuw hare vraag ‘of hare liftjes ons had kunnen bezielen’. Daar had zij nu toch het bewijs van. Ik deed het onmogelijke om haar leed te verzachten, bracht geschikte adressen mede voor 't zenden van exemplaartjes en vulde eigenhandig eenige bandjes in, waar zij bijstond. Maar ik hield daarmee op, omdat de dertig à veertig stuks, die ik bij ieder bezoek postklaar maakte, een al te vreeselijk contrast vormden met de rustende massa die de helft van de technische afdeeling in beslag nam, want Lauwereyssen had de kisten in zijn smederij niet geduld. Toch had mijn mannelijk voorbeeld tot iets gediend, want terwijl zij hare tijdschriften de eerste maanden geheel ongebruikt had laten liggen, als om zich zelf te tergen, was zij later toch aan 't verzenden gegaan. Eerst aan hare klanten en toen aan diverse aannemers. De adressen zocht zij echter op in eenig verouderd werk, te oordeelen naar het groot aantal dat reeds door de post als onbestelbaar was teruggebracht. En ik berekende dat haar voorraad, als zij zoo voortging, over tachtig jaar nog niet uitgeput zou zijn. Stilaan echter begon men in de smederij de exemplaren ook voor andere doeleinden te gebruiken, en dat hielp dan toch ook alweer een beetje. Onuitstaanbaar werd zij mij, als een waar slachtoffer. Zij scheen te merken dat het incasseeren mij tegenstond en martelde mij bij ieder bezoek zoo lang mogelijk door een tijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boven te blijven en mij zoo telkens een tête-à-tête met den kistenberg op te dringen. Had zij gekund, dan had zij er mij aan vastgeketend, om ze mij te doen tellen tot mijn laatsten dag. Ik trachtte Bohrmann te overreden 't project voor die naamlooze venootschap op zijn pooten te zetten en waarachtig, bij mijn volgend bezoek kreeg ik het mee. En ik moet erkennen dat het goed in elkander zat. Er ontbrak niets aan, behalve het geld. - Nog meer papier, zei mevrouw Lauwereyssen bitter, toen zij begreep dat zij 't kapitaal zelf zou moeten zoeken. Toen ik den zevenden en laatsten termijn zou gaan ontvangen, riep Bohrmann mij terug. - Laarmans, sprak hij, je bent een flinke jongen. Ik zie dat je jezelf geheel onder de knie hebt en voor ik uit de zaak treed, wil ik je een plezier doen. Je mag deze laatste kwittantie aan Lauwereyssen geven zonder hem te doen betalen. 't Is anders verkeerd en je wordt voor die dingen niet beloond... Stank voor dank, dat zal je zien. En terwijl ik 't papier in mijn zak opborg: - Je mag het bedrag ook voor je eigen rekening incasseeren, want je hebt een flinke fooi verdiend. Dat moet je nu maar zelf weten. Ik ging langzaam op weg in de richting van de smederij en toen ik een eindje geloopen had, werd ik gewaar dat wij met ons drieën waren. Aan mijn rechterhand liep mijn schutsengel, en links werd ik een donkere gedaante gewaar. Eerst zwegen beiden, maar eindelijk werd het mijn zwarte gezel te sterk. - Ne-gen-hon-derd tach-tig frank, siste hij. En zooals het gezegd werd kwam de som mij nog driemaal grooter voor dan zij was. - Een glimlach van dat half verrotte mensch, zei de engel zacht. En 't was mij opeens alsof ik een derde stem hoorde, die van Bohrmann. Hij zei dat het onzin was, en dat ik zoowel den glimlach als het geld kon krijgen, als ik het maar handig genoeg inpikte. - Je hoeft alles niet naar dikke Jeanne te dragen, ke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rel. Zet de hoofdsom op mijn bank, dan zal zij aandikken... Hi, hi, hi, grinnikte de duisternis. Het stralend wezen zei niets meer, maar zijn zwijgen lichtte mij plotseling als het ware van den grond en ik zette het op een loopen. Ik was toen nog zoo heel anders. Eigenlijk nog een broekje. Dikke Jeanne begreep zeker niet, waarom ik ditmaal niet bij haar voor anker kwam, voor ik de smederij aandeed. Ik vloog de werkplaats door, tot in de technische afdeeling, en riep luid ‘mevrouw Lauwereyssen!’, want zij was boven. - Ja, mijnheer, wees gerust, het ligt gereed, riep zij terug, want zij kende mijn gehate stem. Zij liet mij nog wat staan, kwam eindelijk beneden en maakte haar groote portemonnaie open. Ik gaf haar de kwittantie en zei opeens: - U hoeft niets meer te betalen, mevrouw. Mijnheer Bohrmann scheldt u het saldo kwijt. En ik moest mij geweld aandoen, om haar niet te omhelzen. Zij keek mij aan, dacht even na, en legde haar geld op de schrijftafel. - Neen, mijnheer, ik kan van mijnheer Bohrmann geen cadeau aannemen, sprak zij hoofdschuddend. En toen ik aandrong, zeggend dat ik het haar gaf: - Steek het geld op, mijnheer, of ik roep mijn broer. Ik voelde dat ik een geweldige kleur kreeg, terwijl ik mij onderwierp, en daar zij geen woord meer uitbracht, verliet ik 't verwenschte hol en ging mijn vernedering bij Dikke Jeanne verdrinken. Mijn relaas verwonderde Bohrmann niet in 't minst. - Natuurlijk, meende hij, wat kon zij anders doen? Maar hoe zit dat nu tusschen ons? Je hebt niet geïncasseerd, want je hebt haar 't geld gegeven, en je hebt het haar niet gegeven, want het zit in je zak. Daarop gaf hij mij de helft van 't bedrag als fooi, zijnde vierhonderd negentig frank, omdat ik zoo'n flinke jongen was. En toen ik tevreden bleek en zijn aandeel begon af te tellen, gaf hij mij de andere helft ook nog, omdat ik niet gereclameerd had. - Mijnheer Laarmans, zei Bohrmann een paar dagen later, nummer zeven heeft 11760 plus 3200 frank opgeleverd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samen 14960, want of de bon van Korthals nu al verrekend is met een begrafenis, dat doet niets ter zake. De exemplaren hebben 3600 frank gekost, zonder de drie centimes van onze tien stuks en de clichés van Lauwereyssen, 316 fr. 40 tegen zeven centimes per centimeter. De winst bedraagt dus elfduizend drie en veertig frank en zestig centimes, maar daar moeten dan de onkosten van De Leeuw nog af. Je zal nu wel niet dikwijls honderd duizend stuks ineens verkoopen, al heb ik er eens tweehonderd vijftig duizend aan Lipton geleverd, maar als je ieder jaar twintig à dertig nummers uitgeeft, met een gemiddelde winst van slechts drieduizend frank, dan ben ik tevreden. Trouwens, die groote leveringen zijn niet voordeeliger dan die van tien duizend stuks en 't risico is te groot. Morgen begin je alleen, en de volgende week ga ik buiten wonen. Je kan mij dagelijks per brief raadplegen, en iederen Woensdag en Zaterdag kom ik naar Brussel. Van drie tot vijf in het Café de la Bourse, waar je mij spreken of telefoneeren kunt. Hoe minder je mij lastig valt, en hoe meer ik aan je verdien, hoe liever ik het heb. Ikzelf begin een zaak in pillen tegen den hoest, en 't is best mogelijk dat ik spoedig exemplaren bestel, maar daarom geen honderd duizend en zeker niet volgens het tarief. Ik krijg dan wel speciale condities van je. Denk er om: groote clichés en veel clichés, want dat rendeert. Je betaalt zeven en rekent vijftig. Laat Piepers niet los, al is het een vervelende vent, want hij werkt goed en goedkoop. En als de drukker zijn prijzen verhoogen mocht, dan neem je een andere. Ik heb er de laatste twintig jaar niet minder dan vijftien gehad, maar De Jans is goed. Geef bij gelegenheid een sigaar en een borrel aan de agenten van deze wijk, want op zoo'n bureau komen de menschen wel eens informeeren. Ik zal nog eens nadenken over de billijkste manier waarop wij de goederen kunnen deelen, die je in betaling mocht aannemen. Denk er om, alleen bruikbare waar of iets dat verkocht kan worden. Wat op 't oogenblik in 't museum zit, blijft mijn eigendom. En doe je best, anders zet ik een nieuw tijdschrift op, het Algemeen Continentaal Tijdschrift voor Handel en Industrie of zoo. En ik begin kalm weg met den twee en veertigsten jaargang. Begrepen? Hij heeft toen mijn tuig nog eens tot in de kleinste onderdeelen geïnspecteerd en is vertrokken. En den volgenden dag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben ik alleen aan 't zeulen gegaan, geheel en al volgens de termen van 't contract, dat wij in den Lion Royal geteekend hadden. 't Is nu tien jaar geleden, zoodat de helft van den weg achter mij ligt... En hier sta ik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII.Laarmans zweeg. Zijn lang verhaal had hem blijkbaar vermoeid, want hij zag bleek. Hij keek een tijdlang door 't venster naar de ondergaande zon, stond toen op en schonk nog twee groote borrels in. Op 't oogenblik kon ik zijn baard weer aan zijn kin denken en ik zag hem nu terug ongeveer zooals ik hem jaren geleden gekend had, toen hij, desnoods geheel alleen, het Vlaamsche volk wilde verlossen uit de slavernij van de regeering. - Maak je geen verzen meer, Laarmans? vroeg ik innemend, want hij had indertijd werkelijk talent. Hij nam een slok uit zijn borrel en schudde ontkennend het hoofd. - Alleen nog maar studies voor het Wereldtijdschrift, gaf hij even later ten antwoord... Ik doe alles alleen, 't redactiewerk en 't voorlezen. - Je maakte anders goede dingen, zei ik. Hoe was het ook alweer? Ik heb het jaren onthouden. Nadat ik even had nagedacht, kwam het mij weder voor den geest. Ik heb gedroomd, o moeder,
dat gij op sterven laagt
en voor het àl te sluiten
mij lang in d'oogen zaagt.
Gij spraakt van eerlijk blijven,
van recht door 't leven gaan,
hebt toen nog eens geglimlacht
en alles was gedaan.
- Zij maakt het goed, onderbrak Laarmans, en de jouwe? Ik zweefde nog in Laarmans' verzen, en kon niet zoo gauw op den grond komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Mijn wat? vroeg ik eindelijk. - Je moeder, zei mijn vriend. Toen scheen hij toch te vinden dat hij iets goed te maken had, want nadat ik hem de verzekering had gegeven, dat zij wel kraakte, maar, Goddank, toch nog liep, verzocht hij mij vriendelijk dan maar door te gaan met zijn gedichtje. Uit beleefdheid voldeed ik aan zijn verlangen, alhoewel ik voelde dat toegeven aan den nieuwen Laarmans een helling afvoerde, aan den voet waarvan het Wereldtijdschrift zijn monsterachtigen muil opensperde. 'k Wou om vergeving smeeken:
waarvoor, besefte ik niet,
en bij u nederknielen:
mijn knieën bogen niet.
En 'k wist dat ik u nimmer,
nog iets vergelden kon:
uw stem deed mij ontwaken
in 't klare licht der zon.
't Was nog niet uit, maar 't overige schoot mij niet te binnen, zoodat ik bleef steken. - Weet jij de rest niet meer, Laarmans? - Neen, zei mijn gewezen vriend. Alleen nog maar studies voor het Algemeen Wereldtijdschrift. - Voor Financiën, Nijverheid, Handel, Kunsten en Wetenschappen, vulde ik aan. - Juist, zei Laarmans. Ik wierp een scherpen blik in 't verleden en 't slot rees opeens weder voor mij op: Daar blonken groote tranen
van heil en droefenis.
En 'k voelde diep in 't harte
wat eene moeder is.
Laarmans zei niets. Hij had zeker niets te zeggen. En zijn zwijgen had zulk een verkillende uitwerking, dat ikzelf het gesprek maar weer op het Wereldtijdschrift bracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Heb je later nooit meer iets van Lauwereyssen vernomen? - De zaak bestaat nog, verzekerde Laarmans, zoodat zij aan de exemplaren toch niet dood zijn gegaan. 't Uithangbord hangt tenminste nog op zijn plaats en 't opschrift is niet veranderd. 't Is dus nog steeds geen naamlooze vennootschap. En jij, kerel, maak jij 't goed?... Hij monsterde mijn pak en ik voelde dat ik gewogen werd. - Dat gaat wel, Laarmans. Mijn tevredenheid scheen hem niet erg te bevallen. - Zoo. Hij keek opnieuw naar mij en daar hij zeker vreesde dat ik zijn bedoeling niet begrepen had: - Niet wegens je gezondheid, want dat zie ik wel. Maar of je flink geld verdient? - En dikke Jeanne? vroeg ik weer, trachtend zijn blik van mij af te schudden. - Heeft die werkmansbuurt verlaten. Na hare kennismaking met mij wilde die alleen nog maar met heeren te doen hebben. Jij bent zeker nog steeds bij de Gemeente? En zit je nog altijd op diezelfde kruk met datzelfde groene kussentje? Hoeveel verdien je nu eigenlijk per dag, of liever per krukuur? - Wat bedoel je met dat krukuur, Laarmans? - Wel, krukuur beteekent een uur, dat je effectief op je kruk doorbrengt. Iets als kilowatt, begrijp je? - Een merkwaardig man, erkende ik ontwijkend. Leeft hij nog?... - Bohrmann? Dat zou ik denken. - En is haar leed op zijn hoofd neergekomen? - Wel neen, zei mijn vriend. Tot op heden tenminste niet. Hij komt nog iedere week afrekenen, of beter gezegd, hij komt iedere week, en dan moet ik afrekenen. Hij verdient bovendien veel geld met zijn pillen, die ingeslagen zijn, en nu zijn oude dag verzekerd is, begint hij aan den arme te geven. Laarmans stond op en begon te wandelen. - Ik doe 't nu heel alleen, verklaarde hij. 't Opstellen en 't voorlezen. Heb ik dat zooeven al niet gezegd? Ik heb geen geheugen meer, behalve voor lijmbare adressen. Eigenlijk zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik best een secretaris kunnen gebruiken, als Bohrmann het goedkeurt. Heb jij soms geen zin om... Nu ja, je weet het wel, want ik heb je alles verteld. Je hoeft niet bang te wezen, hoor. 't Incasseeren neem ik op mij, als je er voor terugschrikt. 't Zijn immers allemaal geen moeder Lauwereyssens! Hij bleef vlak voor mij staan. - Wij zullen eventueel haast niets van je baard afnemen!
Antwerpen, 20/1/1923. WILLEM ELSSCHOT. |